Darthuizen:
oase van rust
bij Leersum
SS»»
Buurschap had
vroeger 'n eigen
galg en gericht
„Je komt er maar weinig
mensen tegen en toch
is
het
er zo mooi
r^-Z'~'di ij -1
m-mm
F' Wiirwgea
'Wi
ym*,
fó! ;'v.fe
AïMA
Achtste eeuw
Schepengerecht
Klooster
Molen
Buntgras
Pagina S
DINSDAG 24 MAART 1970
rt 8 r V' 1'
J: 2
yttl!- 4 HMW',f'
&9Vmar^at
'lit iiw;
'iöfiK*' I ïr/
- 'v/j
door Adriaan P. de kleuver
Slechts een paar kilometer ten zuiden van de rijksweg Utrecht-Arnhem in het
achterland van Leersum strekt zich het zavelland san Darthui/.en uit. De im
mer jachtende mensen die hun leven aan het verkilometeren zijn hebben daar
geen weet van. Er heerst een voor onze tijd onwezenlijke rust. Het noodt uit tot
overpijnzen.
Hoe dikwijls pakte ik de fiets en
maakte dan een heerlijke tocht via
Overberg, de Boven-Haarweg en de o,
zo mooie Utrechtse baan naar Darthui
zen. Veelal deed ik dat op een doorde
weekse dag want zondags moet je niet
die Utrechtse baan nemen. Dan toeven
daar honderden stadsmensen uit
Utrecht. Of op een avond; dan zijn de
dagjesmensen naar huis en komen de
reeën uit hun schuilplaatsen. Dan ro
chelt een nachtzwaluw zijn mysterieuze
zang en strooien de roodborstjes hun
staceato-toontjes in het rond. .Ie stapt
op een paar plekjes van de fiets om
naar de afwisselend parelende of wee
moedige strofen van de nachtegaal, te
luisteren. Dan ben je al gauw in Dart-
huizen met zijn slingerende wegen,
omzoomd met eikehakhout-wallen;
een enkele zelfs met een bermbeplan
ting van teenhout. In het hakhout slin
geren zich de lianen van kamperfoelie
en hop. Die kamperfoelie moet men
meemaken aal de avond zijn donkere
sluiers over het land legt. Dan openen
zich de overdag opgerolde bloemen en
geven een verrukkelijke zware geur af.
Dan komen nachtvlinders aansnorren
en puren met hun lange roltong diep in
de bloembuis om de zoete nectar op te
zuigen. De hopbellen geuren naar vers
bier. Een aromatische geur komt van de
moerasspirea in de slootkanten. En over
al bloeien de bramen.
Men zit daar midden in de bouw- en
weilanden. Meer naar het noorden,
langs de straatweg, ligt het bosareaal
van de buurtschap (en over de
straatweg zijn de bossen van de Dart-
huizerweg. Maar het liefst is mij
toch dat. zavelland waar vriendelijke
mensen wonen die je voor een praatje
kunt strikken.
Het eigenlijke Darthuizen is een
landbouwgebied en op de hogere gron
den een paar flinke beesterkwekerijen.
Nu behoort het tot de gemeente Leer
sum, vroeger was het evenwel een am
bachtsheerlijkheid met eigen gerecht
waartoe ook een „ghemene marek" be
hoorde.
Toen strekte het zich uit tot aan de
Gooyer Wetering. Uit die oude tijd res
ten niet veel meer dan 'n paar gebouwen
met de onvermijdelijk eraan verbonden
legenden omweven. Door alle eeuwen
heen was het een rijk land waar de
adelijke heren die langs de Langbroe-
ker wetering resideerden hun bezittin
gen hadden.
Darthuizen zou volgens sommigen
reeds in het midden van de VlIIe eeuw
bewoond geweest zijn. Hiervan werd
geen definitieve bevestiging gekregen.
Dit zou de Frankische tijd geweest zijn.
Zekerder is de vermelding uit het jaar
1033 toen bisschop Meinwerk van Pa-
derborn ter gelegenheid van de wijding
van het klooster Abdinkhof aan dit
convent o.m. een goed Dotenhusen
schonk.
Ongetwijfeld schuilt achter deze
naam het latere Derthesen, nu Darthui
zen genaamd. Uit niets blijkt dat toen
reeds ter plaatse een kapél stond. Bij
een aantal andere beleningen staat ver
meld „cum ecclesia", maar evenals bij
weer andere goederen ontbreekt bij Do
tenhusen deze aanduiding.
Van een kapel te Darthuizen verne
men wij eerst iets in 1496. maar het is
niet uitgesloten dat deze cr al geruime
tijd stond. Tot kort voor de reformatie
zijn in deze aan Onze Lieve Vrouwe
kapel de roomse erediensten gehouden,
zoals overtuigend blijkt uit de reken'n-
gen van de officiaal van de Aartsde
ken van de Domkerk te Utrecht.
Deze stukken gaan van 1496 tot 1567.
Daarin komt zowel Derthesen als Dert-
huysen voor. Verwonderlijk is het niet
dat het Domkapittel hier zijn rechten
deed gelden. Darthuizen behoorde ker
kelijk tot het kerspel van Doorn en
Doorn was evenals het gerecht Darthui
zen een Dom-proostengerecht met lange
tijd een gezamenlijke schout voor beide
gerechten.
Darthuizen, gelegen in 't Overkwar-
tier van Utrecht, werd dus een gerecht
genoemd. Daarvan werd het. eerst mel
ding gemaakt in 1253 in een oorkonde
die gegeven werd door bisschop Hen
drik van Utrecht. Ook dan is nog geen
sprake van een kapel maar wél van een
baljuw (schout) en valt het dorpje on
der de parochie van Doorn.
Veel goederen werden als zoenoffer
aan kloosters geschonken. In dit geval
aan het Sint-Servaasconvent te Utrecht.
Zo was in 1227 reeds een flinke gift
van 10 „hoeven" land aan de abdij te
Berne (N.Br.) geschonken die deze
schenking bestemde voor haar proosdij
te Maarsbergen. In laatstgenoemde oor
konde komt ook het gerecht als schen
king voor.
Dit sluit dus uit dat Darthuizen een
feitelijke heerlijkheid was. Darthuizen
was een maalschap (gerecht van tweede
aanleg) en de bewoners werden „ma
len" genoemd. In feite geraakte Maars
bergen rechterlijk verzeild in het ge
recht van Darthuizen.
Een oorkonde uit 1491 ter gelegenheid
van de benoeming van de tiende proost
van Maarsbergen, Jan Spierinck (van
Aelborg) gegeven omschrijft dit als
volgt: „Proost tot Meersbergen geërfd,
aen dat guet tot Wakenenge (d.i. Val
kenberg) alsoe als dat van outs gelegen
is in der karspel van Doern. in den ge
richte van Derthese, dair boven naist
gelant syn die gemalen van Derthese".
Het gerecht Darthuizen was 257 mor
gen groot, grensde aan het Domproos-
lengerecht van Doorn (796 morgen), het
Domproostengerecht van Over-Lang-
broek (796 morgen), aan de latere Vrije
en Hoge Heerlijkheid Leersum en Zuyle-
stein en na de opheffing van de proos
dij van Maarsbergen (onofficieel in
1610 en definitief in 1648) en de ver
heffing van Maarsbergen in 1676 tot
ambachtsheerlijkheid, grensde Darthui
zen voortaan ook aan „Meersbergen en
de Maaren" dat evenwel gelegen was in
het Kwartier van Eemland.
Darthuizen schijnt al vroeg een sche
pengerecht gehad te hebben. Van een
huurgerecht wordt nergens gewag ge
maakt.
Over-Langbroek had wél een buurge-
richt daar in 1600 overgeschakeld
werd op schepengericht. Op de op last
van Gedeputeerden samengestelde lijst
met alle dorpen waar dit plaats had.
komt Darthuizen niet voor. Het was al
een aanzienlijk gericht vóór 1600.
Bij een gerecht behoeft niet direct
een kasteel verwacht te worden. Er is
evenwel een aanleiding toch in die
richting te denken. In de XVe en
XVIe eeuw bestond een adelijk ge
slacht van Derthuysen (ook Van Der-
thuse genaamd) dat gegoed was in de
ambachtsheerlijkheden Eek en Wiel.
Ook in het Sticht kwamen Van Dert-
huysens voor. In beide gevallen
voerden zij hetzelfde wapen. In de
noordmuur van de kerk te Eek en
Wiel en in de vloer vindt men memo
riestenen van dit geslacht.
De efitaaf in de noordmuur moet
omstreeks 1513 gemaakt zijn. Het schild
heeft in alle gevallen drie gespen (2 en
1). De epilaaf is voor Gherlif van Dert-
huse, afstammeling van Aert van Dert-
huse en Jan van Derthuse, schepen te
Wijk bij Duurstede 1492-1504. Jan v.
Derthuse was gehuwd met Agnes Geer-
lofs-dr. van Maulx van Vosselaer, doch
ter van de deurwaarder van bisschop
David van Bourgondië op diens slot
Duurstede. Van hun oudste zoon Gher
lif van Derthuse, die dus te Eek in de
kerk begraven werd, vermeldt een fa-
milieregister: „schijndt al ae 1518 doot
ende in Betuw dootgesteken". Er was
dus al vroeg een adelijk geslacht Van
Derthuse. Maar omtrent den „huys tot
Derthesen" zijn geen gegevens bekend.
Rond Westhoeve bij liet oude recht
huis meen ik evenwel sporen van vroe
gere omgrachting te herkennen. Het
zou. zo het er geweest is. beslist niet
ver van rechthuis en kapel gezocht
moeten worden.
Met het voorgaande voor ogen doet
het toch vreemd aan dat enige bezitters
van goederen te Dftrthuizen zich des
niettemin „heer van Darthuizen" noem
den. Dit is een vrij verbreid XVIIIe
eeuws verschijnsel. Men nam dat niet
zo nauw. Heer van dit of yan dat vond
men deftig. Noch onder de heerlijkhe
den, noch onder ridderhofsteden komt
een goed Darthuizen voor. Er is steeds
sprake van „het gericht". De „bezitters"
van zo'n gerecht (het is niet duidelijk
wat daarmede bedoeld werd) woonden
veelal niet ter plaatse.
Zo vinden wij in 1719 als „heer van
Darthuizen" genoemd Joan van Beunin-
gen, kapitein van de Amsterdamse bur
gerij en gouverneur van Curagao. die in
1713 door Karei VI in de Rijksadelstand
verheven was. Misleidt hier de titel
„Reichsfreier" soms?
Na hem werd „heer van Darthuizen"
Frederik van den Honert, drost van de
Vrije en Hoge Heerlijkheid Leersum.
Verbond Joan van Beuningen zijn bui
tenlandse titel aan zijn bezit te Dart
huizen? Een duister geval. Hoogstens
kan in het geval Darthuizen van am
bachtsheerlijkheid gesproken worden.
Duidelijker is de verkoopakte aan mr.
Cornells Jan van Nellesteyn, heer van
Broekhuizen en Dompselaar (in beide
gevallen juist dat dit ridderhofsteden
waren), waarbij vermeld werd (1794)
„de ambachtsheerlijkheid met het ge
richt". Er praktizeerde te Darthuizen
zelfs een notaris, daar in 1824 Van Nel
lesteyn deze goederen overdroeg voor
notaris Van Schayck te Darthuizen aan
zijn zoon Wouter Hendrik.
Al in 1835 woonde er blijkbaar geen
notaris meer te Darthuizen, want de
verkoop van Dompselaar (Over-Lang
broek) had plaats via de notaris te Wijk
bij Duurstede. De zoon Cornelis Jan
van Nellesteyn noemde zich daarna
heer van Broekhuizen en Darthuizen.
De met het gericht verbonden status
van ambachtsheerlijkheid werd dus
hoogst ernstig opgevat.
In „den gerichte van Derthesen" lag
een belangrijk goed. de bouwing Lan-
geler (ook Langlair of Langelaar). Het
was een leengoed van het bisdom
Utrecht en de eerstgenoemde leenman
namens de bisschop was in 1394 Ernst
van Hyndersteyne. gevolgd door Melys
Uter Enge ridder.
Het goed was groot en staat als volgt
in de leenprotocollen omschreven: „cue
helft van den guede toe langeler in den
gerichte van Derthezen (ontving), ste-
ckende mit den enen eynde an die
Ghoyer weteringe ende mit den anderen
eynde te berch wert up". De andere
(rechter) helft hield Uten Enge aanvan
kelijk nog in eigen bezit maar maakte
het in 1402 ook tot leengoed, het direct
van de bisschop weer in leen ontvan
gende.
Dit geschiedde veelal om de bescher
ming van de landsheer, in dit geval de
bisschop dus, te verkrijgen.
Na Melis volgde de zoon Beerut en
daarna de kleinzoon Melis Beernts die
in 1431 bepaalde dat. mocht hij kinder
loos overlijden, Langeler zou vervallen
aan het nonnenklooster Maria Magdalc-
na te Wijk bij Duurstede. Hoe dat af
liep weten wij niet. Dit klooster bezat
wel een bouwing (hofstede) te Darthui
zen. maar van Langeler vinden wij als
bezitter Wouter van Coolen. waaruit
valt op te maken dat de Utrechtse bis
schoppen geen leenheer meer waren.
Het Wi.jkse klooster had volgens de
conventsrekeningen van 1601 nog(>en
hoeve lands (ca. 13.5 ha), genoemd in
het Manuaal van het morgengeld in
Eemland en het Overkwartier maar dit
was dan ook het enige kloosterbezit te
Darthuizen.
■Saw ïg. n
s,?
^3^ öv- -v f
langbroek boden zelfs aan Pro Deo in
de kapel te gaan preken. Eindelijk hak
te Jan Willemsz van Opstrum heer van
Broekhuizen de knoop door en liet in
1654 de kapel restaureren en voor ge
bruik gereed maken.
Toch liep het niet zo vlot en werd in
1698 op voorstel van Willem van Nas
sau Zuylesteyn, heer van Zuylesleyn,
Darthuizen kerkelijk bij Leersum ge
voegd onder beding dat de kapel zou
vervallen. Vijfitg jaar later vond Jan
de Beyer nog slechts een ruïne en nu
rest geen steen meer.
Zoals het gerechtshuis er nu bijstaat
is het slechts een schaduw van wat het
in de 17e eeuw was. Een deftig gebouw
met fraaie vormgeving dat herinnerde
aan het helaas verdwenen Hoge Huys
i -i/;##' i V
T6NEXSCWIU.SR AAH 0* WMKtBWEC
De omgeving van Darthuizen was alle eeuwen door beroemd om de
teelt van wilgetenen voor de mandenmakerij. Langs de sloten en wegen
kan men bovenstaand beeld in april nog wel te zien krijgen nu de sier-
fietsmandjes en boodschappenmandjes van tenen gemaakt weer zo in
zijn. Wilgetenen zijn prachtig materiaal en het mandenmakersvak is een
van de kunstigste. De oogst valt in oktober en de hele winter liggen de
wilgetenen in een sloot. Zodra ze beginnen uit te lopen raakt het bastge-
deelte losser en komt de schiller er aan te pas. Een eenvoudige stellage
van rondhout en een scherp ijzeren instrumentje zijn voldoende om met
één ruk de bast, te verwijderen. Een hagelwitte teen blijft over en de
stapel geschilde tenen naast de man groeit aan. Maar ook de berg bast.
Een werkje dat steeds in de open lucht gedaan wordt. Straks staan weer
de grienden vol geurig wilgehout en wéér eullen de tenensnijders ko
men en plunderen struik na struik tot slechts stobben overblijven. En
weer gaan dikke bossen de sloot in tot in de lente van 1971 zich het beeld
van 1970 gaat herhalen. Zo is het tenminste met déze arbeidscyclus ge
steld. Groeien, oogsten en voor het gebruik gereed maken, dat is wat de
natuur en de cultuur samen bindt.
Toch gaat in dat kleine gehucht Dart
huizen het verhaal over een klooster
rond. Waarom niet? Lienden. Ameron-
gen. Emmikhuizen, Veenendaal... alle
maal mis. Darthuizen óók. Niet alles
wat 't Klooster, Abdijhof. Munnicks-
hof, etc. heet was corjycn*. In de mees
te gevallen was het de lokale kapel die
zo'n legende mede deed vormen. Zeer
frappant was dat met Emmikhuizen
het geval. Darthuizen is daarvan dc
evenknie.
De bewoners in 1959 verklaarden dat
de oude bestuurszetel een klooster ge
weest was en de kapel „in de hof"
stond. Dit gerechtsgebouw, dat van
1817-1857 ook dienst deed als raadhuis
van de gemeente Darthuizen, draagt
ook de naam Kapel. (Jan de Beyer, ver
maard tekenaar uit de XVIIIe eeuw,
maakte ca. 1750 een afbeelding van de
kapelruïne met op de achtergrond het
Gerichtshuis. Onderzoek leverde geen
funderingen op maar wel een onbekend
kerkhof dat gewis bij de kapel behoor
de.
Toch kan deze Onze Lieve Vrouweka
pel weinig meer dan op een steenworp
afstand van het Gerichtshuis gestaan
hebben. Jan de Beyer was een secuur
tekenaar! Stond deze kapel soms naast
de hofstede Westhoeve, dus komt me
van Broekhuizen links van de weg' Zó
zou ik dc plaats willen lokaliseren.
Er was een beukig schip met kleine
ingebouwde toren en mogelijk een
rechtgesloten koor. In feite een vol
waardig kerkje met er aan verbonden
een kapelanie en een permanente vica-
rie. Wie daarvan de schenker(s) geweest
zijn is niet bekend. De moederkerk is
die van Doorn en na de reformatie be
stond voor dit soort nevenkerkjes geen
belangstelling meer. Men vreesde aan
vankelijk wel dat de „paepsche stoutig
heden" door de bewoners op het huis
Groenestein aan de Lanbroekerwete-
ring toegelaten, over zouden slaan naar
de in onbruik geraakte kapel van
Darthuizen.
Eindeloos is op de Utrechtse synoden
gedebatteerd over de wenselijkheid
deze verlaten kapel voor de gerefor
meerde eredienst in gebruik te nemen.
De predikanten van Doorn en Over-
te Eist onder Amerongen. Darthuizen
werd na 1813 al spoedig een zelfstandi
ge gemeente.
Dat had in die dagen met meer kleine
gehuchten plaats. Men kwam niet spoe
dig los van het feit dat men met een
eigen gericht van doen had. Het recht
van „galg en put" berustte in de meeste
gevallen bij de dorpsheren. In Darthui
zen was het de schout die de lopende
zaken afdeed, bijgestaan door zijn
schepenen, waarvan twee tevens buur
meester waren. „Grote zaken" vond ik'
niet vermeld. Wel dat in voorkomende
gevallen de schout van Darthuizen de
beul uit Utrecht moest laten overkomen
omdat men zelf geen scherprechters bij
de hand had.
Uiteraard stond in de nabijheid van
het Gerichtshuis dat in enige akten
ook Stenen Kamer genoemd wordt
de galg. Een vuurrood geschilderde
ui t 'aard. Maar die is al iang ter zie
le. De „put" (gevangenis) evenwel heb
ik bezocht in het oude gebouw, een
vunzige, vochtige ruimte met een ton
gewelf waar het water op de met
plavuizen bedekte vloer drupte. Het
kleine, zwaargetraliede venster liet
maar spaarzaam licht door; een aan
gestreken lucifer verspreidde een
spookachtig lichtje.
De muren zijn een meter dik en
uitbreken was werkelijk onmogelijk.
Daar een tijd lang gekerkerd of ge
kluisterd aan de muur te moeten zit
ten, brrr...je moet er niet aan denken.
Ze waren vroeger niet erg zoetsappig.
Werkelijk, wij waren blij buiten de
hemel weer boven ons te zien.
Toch zou dit massieve gebouw, on
danks de in 1835 weinig piëteitsvolle
uitgevoerde verbouwing, het restaure
ren dubbel en dwars waard zijn. Als zelf
standige gemeente werd Darthuizen in
1857 opgeheven en bij Leersum ge
voegd. Sindsdien staat het robuuste ge
bouw er doelloos. Men probeerde het
met een pension, vertelden de bewoners
mij, maar dat werd helemaal niets...
Over de ridderhofstad Broekhuizen,
de havezate Oud-Broekhuizen en het
wel wat vrijmoedig opgefleurde „spij
ker". Hét Speyk wil ik later onder de
loep nemen. Daar het ook in onze his
torisch getinte artikelen gaat om ver
dwenen zaken die steeds zo'n grote rol
speelden in het volksleven eindig ik nu
.riet iets over de helaas bij een storm
revelde houten open standerdmolen van
Darthuizen en over de markeverhou
dingen.
De eens zo schone Darthuizer molen
aan de Molenweg sneuvelde toen gedu
rende de dag voor Kerstmis 1954 een
orkaan de Stichtse landouwen teisterde.
Ze was hard aan restauratie toe en he
laas staken de elementen een spaak in
net wiel. Leersums eerste burger, bur
gemeester Martens, onze helaas zo jong
heengegane molenvriend no. ir. Max
N. van Hoffen uit Bennekom en de ei
genares mevr. C. H. Stratenus geb.
jkvr. Paus van Wieldrecht leden in het
gezicht van de redding schipbreuk. Hen
treft niet de minste blaam. De schuld
lag ergens anders, maar daarvoor uit
weiden zou nakaarten betekenen. Toch
wel een teken aan de wand. Wacht met
restauratie nooit te lang; het kan te laat
zijn.
Met deze molen verdween in
Utrecht de laatste van het type open
standermoien. Wat overbleef was
een hoop stenen van de onderbouw,
afgeknapte balken, gekraakte plan
ken van de houten kast en wat
schroot. Sinds deze molen gebouwd
werd, ja zelfs van het begin af, was
het steeds een open standerdmolen.
Wel moet ruim honderd jaar het ge
recht Darthuizen zonder molenrecht
geweest zijn.
Molitor Tol diende er in de dertiger
jaren van de XVIIe eeuw, en wat daar
voor op molengebied geweest is weten
wij niet. Dan worden in het sticht
maatregelen genomen het molenrecht in
de dorpen te centraliseren.
Op 16 juli 1630 kwam een placaat af
van de Staten van Utrecht waarbij een
groep van dorpen op een daartoe aan
gewezen molen moest laten malen. Het
windrecht werd aan banden gelegd.
Overlangbroek, Darthuizen. Maarn en
Maarsbergen moesten op de molen te
Doorn laten malen. De heren van de
ridderhofstad Broekhuizen stelden rond
1750 de molen te Darthuizen weer in
vol bedrijf en bleven sindsdien eige
naar van het windrecht.
Darthuizen beschikte over uitgestrek
te meentgronden, het „bunt ofte ghe
mene dandt". wat deftiger „de almen-
de" Dat ter plaatse markeverhoudingen
bestonden blijkt al uit akten van 1367
en 1491. De geburen werden gemalen
genoemd. Het staat vast dat deze
almende van origine een bosmark was.
De oude benaming. Derthezen moet
ongetwijfeld op bos slaan, daar „hees"
bos betekente. Men denke aan het bos
Forheze uit 771! Iets dat te maken
had met het bosgebied Westerwoud
waaruit de maalschappen Woudenberg,
Maarn en Maarsbergen ontstonden.
De mark van Darthuizen was vrij
uitgestrekt en werd gerekend tot de
Domeingronden van Utrecht. Het waren
wilde heidevelden met een uitloper tot
aan d.e Gooyerwetering tussen het goed
Oud-Broekhuizen en de uit 1367 gelegde
Wij kers wegh, die de stad Wijk bij
Duurstede bekwam van Johan van der
IJeze ridder en naast geland aan deze
oude meentlanden.
Wij willen de aanduiding bunt voor
deze markegronden nog even bezien.
Zonder meer duidt dit al op schrale
heidegrond. Bunt is een grassoort van
de hoge schrale gronden, die veelvuldig
voorkomt op onze heidevelden. De plant
vormt flinke, halfbolvormige zoden.
Het is nu maar de vraag of buntgras de
naam ontleent aan de grond van die
naam, dus gras-van-het-bunt. dan wel
of de grond naar dit gras „bunt" ge
noemd werd.
Dit is moeilijk na te gaan, daar dc
boeren nóg één verzamelnaam voor alle
drogegrond'-v as:-i bezigen en o.m.
Vervolg op pag, 10