Er was een hausse in de
aanvraag rooipremies
Hf
zaterdag 4 april 1970
Hoe lang zal de Betuwe nog bloeien
'et wordt aan alle kanten gezegd
en geschreven: „Als straks de
Betuwse boomgaarden in bloei staan,
moet je gauw gaan kijken, want het
kon wel eens voor 't laatst zijn".
De moeilijkheden zijn bekend. De
fruittelers kunnen de laatste jaren
heel slecht aan een prijs komen,
waarhij de boomgaardenier renda
bel kan werken. Er worden forse
rooipremies gegeven en op veel plaat
sen in de Betuwe ziet men de fruit
bomen nu met de wortels omhoog
op. het land liggen gekapt en
wachtend op verdere afvoer.
Maar betekent dit alles het eind
van de bloesemtochten? De Provin
ciale Gelderse Vereniging voor
Vreemdelingenverkeer doet er, zoals
een zakelijke instelling betaamt, nog
al nuchter over: „We beginnen de bloesems al wat terug te trekken uit onze
propaganda, maar er zijn genoeg alternatieven. De sociale recreatie neemt
sterk toe in Betuwe en rivierengebied. In 1963 nog maar vijf campings nu
drieënveertig. En kijk eens naar de watersport.
Allerlei terreinen, die toeristisch nog onontdekt waren, beginnen nu belang
stelling te trekken. We vinden het jammer van di bloesems, maar er zijn
compensatiemogelijkheden genoeg. Uit toeristisch oogpunt gezien is het be
langrijker dat de mensen komen, dan waaróm ze komen...."
Zakelijk gezien misschien wel juist, maar van VVV's mag toch ook wel een
wat ruimer standpunt worden verwacht.
Intussen blijft de vraag: gaan de bloeiende boomgaarden er helemaal uit? In
het Landbouwhuis te Arnhem wil de heer K. Visser, sociaal-economisch
voorlichter van de Gelderse Maatschappij van Landbouw, er een duidelijk
antwoord op geven: „Nee". De cijfers zijn hard: in ruim vijf jaar tijd ging
Gelderland van 16000 naar 12000 ha. en de verwachting is, dat het in 1971
nog maar 8500 ha. zal zijn. Maar ze beïnvloeden het beeld niet zo sterk als
velen denken.
Aldus de heer Visser, die vaststelt: „Het lijkt veel meer dan het is. Om te
beginnen staan de meeste boomgaarden in het binnenland, een eind van de
weg af. Wanneer daar gerooid wordt, ziet geen enkele bezoeker dat. En wordt
er aan de weg gerooid, dan wijst de praktijk vaak uit dat je er het zicht
door krijgt op andere boomgaarden, die je eerst niet kon zien. Is dat dan een
verlies, uit toeristisch oogpunt bezien? Verder heb je op veel plaatsen die klei
ne boompartijtjes rondom een boerderij Die blijven ook wel staan. „En na
het ingaan van de EEG-regeling komen er vrijwel geen aanvragen meer bin
nen".
Hoe verloopt de minisering van onze Gelderse boomgaarden nu eigenlijk?
Natuurlijk is er altijd gerooid, om bedrijfstechnische redenen en later
ook, omdat het gewoon slecht ging. Maar toen kwam vorig jaar een bijzonder
gunstige rooipremie uit de lucht vallen: maximaal f 2000,- per hectare. Ze
vlogen erop vele fruittelers in alle delen van de provincie. Maar lang niet
iedereen zal zijn boomgaard ook echt rooien, want hier speelt nog weer iets
anders mee. Met ingang van 1970 werd de veel minder gunstige EEG-regeling
van kracht: een lagere rooipremie, waarvan bovendien een gedeelte pas drie
jaar na het rooien wordt uitbetaald. Velen hebben nu tegen het eind van 1969
nog gauw een rooipremie aangevraagd onder de gunstige voonvaarden van
(oen. Die aanvraag blijft een jaar na het indienen gedig: ergo, wie wil, kan in
peel 1970 nog rooien voor de oude prijs. Of hij het doet is punt twee. Hij
peeft een slag om de arm gehouden. Geven de bedrijfsresultaten van 1970
aanleiding tot wat meer optimisme, dan kan hij de zaak laten staan. Gaat
het anders, dan krijgt hij nog die f 2000 per ha. Zo is daar in vele boom
gaard bedrijven een deugdelijk stukje denkwerk verricht.
Gfo'n boomgaard is als bedrijf een merkwaardig ding, legt voorlichter Visser
uit. Als andersoortige bedrijven met overproduktie te maken krijgen,
kan men het bedrijf daarbij aanpassen door niet meer uit te breiden. Als een
varkenshouder niet meer aan z'n prijs komt, neemt hij er vooral niet méér
varkens bij. Op den duur haalt dan de vraag vanzelf het aanbod weer in.
want de wereldbevolking groeit en langzaamaan loopt de vraag naar die
varkens toch weer op.
Heel anders gaat het in de fruitteelt. Als de zaken goed gaan móet een
boomgaard bedrijf gaan bijplanten, maar het duurt vijf tot acht jaar voordat
de bomen goed vrucht dragen. En wat kan er in die tussentijd allemaal ge
beurd zijn? We hebben nu gezien, wat er kan gebeuren. In 1964 en nog even
daarna is er dapper bijgeplant, omdat het nodig was. Toen kwamen de klap
pen, ze komen nóg steeds, maar die jonge boompjes groeien door. Elk jaar
komen vroeger aangeplante arealen hun vruchten vooral appels en peren
op die moeilijke markt neervlijen. Dat gaat nog door tot 1972, ook al
wordt sinds jaren bijna niets meer bijgeplant....
Samen met haar zustermaatschappijen in Zeeland en de IJsselmeerpolders
heeft de Gelderse Maatschappij van Landbouw aangedrongen op ver
hoging van de rooipremie: f 2500 tot f 3000 per hectare en dan direct uitbe
talen, niet een deel na drie jaar, zoals de EEG-regeling dat doet. „Het klinkt
misschien gek, maar we hebben dat meer voor onze andere EEG-partners
gevraagd dan voor ons zelf", zegt de heer Visser. „Wij rooien wel als het
nodig is, hiaar vooral in Frankrijk en West-Duitsland zijn ze er veel minder
toe geneigd. Met het gevolg, dat we allemaal samen de strop kunnen betalen:
de interventieregeling, waardoor de telers geld krijgen voor hun doorge
draaide produkten. Een hectare appels kan de Europese Gemeenschap al
gauw f 2000,- kosten en je hebt kans, dat die post elk jaar terug komt. Geef
dan liever f 3000 als rooipremie, dan ben je er af. We komen dan ook wat
meer in de buurt van beperkte produktie tegen betere prijzen".
Om precies te zijn, in het „gouden jaar" van de hoge rooipremie is in Gel
derland voor 4691 ha. die rooipremie aangevraagd op een totaal areaal
van 12306 ha. Dat is 38%. In de Betuwe en het Gelders Rivierengebied is
dat percentage iets lager, in sommige andere gebieden veel hoger: West- en
Noord-Veluwe vroegen aan vpor 90%, De Achterhoek zelfs voor 95%. Ook
dat lijkt overigens weer meer dan het is, want het totale areaal bedraagt daar
resp. 79 en 109 ha
Die cijfers zijn geproduceerd dood de Stichting tot Uitvoering van Land-
bouwmaatregelen en, zoals gezegd, ze geven bepaald geen waterdichte indi
catie met betrekking tot het aim tal hectaren, waarop werkelijk gerooid zal
worden. Bij het Rijkstuinbouwconsulentschap in Geldermalsen wijst men er
op, dat de cijfers bovendien beïnvloed zijn doordat velen op die premie heb
ben gewacht. Was de premie er langer geweest, dan zouden de cijfers wat
meer gespreid tevoorschijn- zijn gekomen. Ook gaat het hier alleen om de ap
pels en de peren, hoewel ook de kersenbongerds momenteel duchtig worden
aangepakt.
Maar het kan toch duidelijk zijn: als we 't alleen hebben over de bloesems,
die nog in de knop zitten te wachten op beter weer welnu, die houden we nog
wel even in het Gelderse landschap. Wéér zal de Betuwe in bloei staan dit
jaar, al weet niemand hoe lang daarna nog....
Nederland telt nog 7000 graven,
baronnen, ridders en jonkheren
„TAe Koning verleent adeldom' Zo
staat het in de Grondwet. Maar
de Koning(in) verleent helemaal geen
adeldom meer. Dat is zo'n dertig jaar
geleden voor het laatst ^gebeurd. De
uitverkorene was jhr. J. F. T. van
Valkenburg. Daarna was het afgelo
pen. Zelfs mr. P. van Vollenhoven
kreeg geen adellijke titel toen hij
prinses Margriet trouwde.
De Kroon (Koningin en regering)
vindt het blijkbaar uit de tijd om
adeldom te verlenen. Als je iemand
wilt eren, hoef je daarom zijn hele
nageslacht nog niét in het zonnetje te
zetten, vindt de Kroon. Een mogelijk
heid zou nog zijn iemand persoonlijke
(niet erfelijke) adeldom te verlenen,
(zoals in Engeland vaak gebeurt), maar
ook dat vindt de Kroon uit de tijd.
We moeten het dus doen met het
huidige adelbestand. Dat wil zeggen:
met zo'n driehonderd adellijke ge
slachten, zo'n zevenduizend „edellie
den".
En dat aantal stijgt. Niet door er
kenning, inlijving, verheffing of be
noeming (want dat zijn de vier manie
ren „om te zorgen dat je erbij komt")
maar gewoon door geboorte, vooral in
rooms-katholieke geslachten. Bepaal
de families zijn op deze manier uitge
groeid tot hele „dynastieën".
YK/e hebben in ons land alleen nog
maar graven (Van Limburg Sti-
rum bijvoorbeeld), baronnen Van
Lynden, Van Boetzelaer, Van Tuyll
van Serooskerken, Van Oldeneei tot
Oldenzeel), ridders (Van Rappard) en
jonkheren (De Ranitz, Van Panhuys,
Van Nispen tot Pannerden). De gra
ven, baronnen en ridders vormen sa
men dertig procent van de adel; de
jonkheren zeventig procent.
Het onderscheid wortelt in de histo
rie. De Nederlandse graven dateren
uit globaal genomen de zeven
tiende en achttiende eeuw. De Duitse
keizer benoemde toen een aantal in
heemse baronnen tot (rijks)-graaf.
Deze titels werden door koning Wil
lem I gehandhaafd, toen hij na zijn
troonbestijging in 1814 de hele adel
opnieuw ging inventariseren. We heb
ben er op het ogenblik nog zo'n twin
tig.
Onze huidige baronnen stammen al
van oude inheemse geslachten die bij
de komst van Willem I meer dan hon
derd jaar ongestoord de baronnentitel
hadden gevoerd en door de koning als
zodanig werden erkend.
De ridders zijn van buitenlandse
afkomst. Zij werden door Willem I
bij de Nederlandse adel „ingelijfd" op
grond van buitenlandse adeldiploma's.
De jonkheren vormen de laagste
adellijke trap. Zij stammen uit oude
regentengeslachten en vooraanstaande
families die op grond van buitenland
se adeldiploma's.
1/ an niemand er dan meer bij ko-
1 men? In beginsel wel, maar men
moet letterlijk wel van heel goe
den huize komen. En dan kost het
enorm veel tijd en geld om uit te plui
zen of men wel van adellijke afkomst
is. Men moet om een stamboom te re
construeren het hele land afreizen en
overal in de registers van de burger
lijke stand gaan wroeten. De finish
ligt bij de adellijk geslacht in de tijd
van de republiek (zeventiende eeuw).
En danis men er nog niet. Men
moet sociaal wel op een redelijk ni
veau staan en er moet uitzicht zijn
dat het nageslacht dit niveau Kan
handhaven. Het komt dan ook hoogst
zelden voor dat iemand „erkend"
wordt. Na de laatste wereldoorlog is
het twee keer gebeurd. Sindsdien zijn
er ook nog twee families „ingelijfd"
(dus van buitenlandse afkomst).
Abelen menen dat de adel nog eer
belangrijke rol speelt. Zij zier.
„edellieden" nog resideren in kasteler
en wanen hen in het bezit van uitge
strekte lappen grond. Die verhalen
zijn goed voor de Fabeltjeskrant. De
adel heeft of nauwelijks invloed
meer sinds 1848. Wel worden baron
nen en jonkheren benoemd op hoge
bestuursposten. Maar niet wegens hun
adellijke afkomst; louter wegens ge
toonde bestuurlijke kwaliteiten.
Wel zal een „edelman" in zijn adel
lijke afkomst een extra stimulans
kunnen zien om het zo ver mogelijk te
brengen. Hij zal zijn kinderen aan
moedigen hogere studies te volgen en
er een eer in stellen dat zij zo hoog
mogelijk op de ladder komen. Maar
proberen niet véél vaders dat?
Adel is vaak meer een last dan
een lust. „Noblesse oblige" (adel
dom legt verplichtingen op). Boven
dien vallen „edellieden" in ons land
op doordat er zo weinig zijn. In België
en Engeland hebben ze het stukken
gemakkelijker. Daar is het aantal
mensen van adel groter en komen er
ook steeds meer bij. Daar is adel „ge-
voner".
De adel woont in ons land ook vrij
wel niet meer in kastelen. Dat zijn
toeristische bezienswaardigheden ge
worden. Of ze worden gebruikl als
klooster, hotel, museum, stadhuis,
vormingscentrum of volkshogeschool.
Enkele kastelen worden nog wel door
de familie zelf bewoond, zoals kasteel
Heeze (Noord-Brabant) waarin mr. H.
N. C. Baron van Tuyll van Seroosker
ken nog „zetelt" of kasteel Nijenhuis
in Diepenheim (Overijssel) waarin R.
J. E. Graaf Schimmelpenninck van
Nijenhuis nog woont. Soms ook woont
de familie in een huis naast het kas
teel. Het onderhoud van de burchten
is te duur.
W at zegt een graaf er van? In een
statige villa in Aerdenhotgt zetelt
ir. W. J. H. graaf van Limburg Sti-
rum. Hij kan bogen op een voorge
slacht dat teruggaat tot de negende
eeuw. dat bekende politici en hoge
militairen heeft voortgebracht en dat
nu nog honderd naamdragers telt.
„De adel is een aflopende zaak
constateert de nu 82-jarige graaf spij
tig. „Ik vind het fout dat er geen
adeldom meer verleend wordt. Voor
zeer verdienstelijke mensen zoals
een ir. Philips en een dr. Beel
moest adeldom weer mogelijk zijn. De
adel zou ook meer gezicht krijgen als
er vers bloed bij zou komen. Maar ja,
wij zijn een burgerlijk land. Cruyff
zou in Engeland al lang „Sir" gewor
den zijn door persoonlijke (niet erfe
lijke) adeldom. Pas in het buitenland
merk je dat je van adel bent. Daar
word je nog met je titel aangespro
ken".
„Ok ik wil dat mijn kinderen en
kleinkinderen de toorts verder dra
gen? Ik heb niet het recht mij te
mengen in hun zaken, zoals studie.
Bovendien moeten ze nooit boven hun
capaciteiten werken. Daar krijgen ze
alleen maar de managersziekte van.
Ook mijn studie is nooit beïnvloed ge
weest door mijn adellijke afkomst".
De bij de Shell gepensioneerde graaf
verwijlt dag en nacht in het verleden
van zijn roemrijke geslacht. Hij be
studeert het en schrijft er boeken
over. Acht delen pronken al in zijn
meterslange boekenkast. Daar heeft
hij t,wintig jaar over gedaan. Drie de
len staan nog op stapel. „Dus ik moet
nog zeker vijf jaar leven".
/~)nze familie heeft in ons land
geen bezittingen. Hier hebben we
slecht geboerd. In België, bijvoor
beeld. wel. Die tak is nogal fortuin
lijk. Daar is zelfs een Van Limburg-
Stirum getrouwd met prinses Hélena
van Frankrijk (Huis Orléans). Daar
ook zijn enkele familieleden tot de
senaat doorgedrongen".
Graaf van Limburg Stirum (mede
oprichter van het Militair Gezag na de
bevrijding) heeft twee zoons. De oud
ste werkt ook bij de Shell en de twee
de is eerste secretaris bij de Neder
landse ambassade in Londen. „Daar
doemt weer een politicus aan de hori
zon op", zegt de graaf vergenoegd.
Even later duikt hij weer in het ver
leden. Want dat is zijn levenswerk.