Grebbegebied eeuwen door terrein van felle strijd^ Vondsten in mannengraven tonen ons jager en soldaat w- f W! JOZUA LEEFDE IN BRONSTIJD Oerbos door Adriaan P. de Kleuver Grof Crematies Bijlen Tempels Boeren Invasie Dorestad DINSDAG 21 APRIL 1970 Moeilijk zou men in ons land een plek kunnen aanwijzen die de eeu wen door méér het doelwit van aan vallers geweest is dan de Grebbe- berg. Zo kennen wij tenminste deze uitloper van de Stichtse stuwwal. Met recht kan men spreken van een natuurlijke speerpunt in het land schap. In vroeger eeuwen kon men er wel een legertje tot staan bren gen. Als men er tenminste een leger tje stationeerde dat tegen de agres sieve aanvaller aangegooid werd. Altijd had men in geval van door stoten dan toch weer de sterke ves tingstad Rhenen voor zich. Maar iets als in 1940. neen, dat was geen partij voor de oude berg op de grens van het Sticht. Niet dat onze jongens pap-soldaten waren. Ze waren moe dig, maar ons materieel paste nog zo bij de oude aardhopen die men ver sterkingen noemde. Over dat kat- en-muis-spelletje wil ik het nu niet hebben. Trouwens, er zijn knappe bollen aan het werk die meer be werkbaar materiaal onder hun be reik hebben dan ik. Voor mij is het van historisch belang de gebeurte nissen uit het verre verleden te be handelen. Eigenlijk even trieste ge beurtenissen als die uit het recente verleden. De Heimenberg en de Laarseberg waren vele malen het to neel van oorlogen. 1956 Wij zijn maar slecht ingelicht over het dagelijks leven van onze Stichtse mensen van zo'n 5.000 k 4.000 jaren geleden. U?t de jonge Steentijd werden wél gebruiksvoorwerpen in graven gevonden maar nog steeds geen nederzettingen. Tóch woonden die mensen hier. Er zijn zelfs aanwijzingen dat ze hier continu woonden; dat er g e e n grote natuurrampen geweest zijn die ze van de hoge gronden konden verdrijven. Zelfs het opdrin gende smeltwater van de terugwijkende gletsjers (zond vloed (en) of iets van dien aard) is afgevoerd via de Rijn en verhoogde mede de zeespiegel. Maar tot rampen als doorbraken bij het Nauw van Calais en tussen Gibraltar en Noord-Afrika kwam het bij ons niet. De mensen op de pleistocene zandgron den in deze streken leefden, gewis zelfs ongeweten van wat in de bijbel „zondvloed" grote vloed en heeft taalkundig niets met zonde te maken) heet, hun rustige boerenbestaantje voort. Zelf de Eemvallei bleef water- vrij. De zondvloed voor onze streken had plaats tussen de 3e en 4e ijstijd. Toen lagen de Emmikhuizerberg en Veenen- daal door water omsloten. De opvulling van dit dal ging gestaag voort. Het bo demprofiel is als volgt: 40-30 cm kei- leem van de gletsjertong uit de 3e ijs tijd, 30-15.75 m zeezand-afzettingen met schelpenlagen, 15.75-14.00 m toen draveen uit 4e ijstijd en 14.00 maai veld, ingestoven of met natte sneeuw vermengd geweest zijnd stuifzand dat als dekzand fungeert. De heuvelruggen aan weerszijde van de vallei zijn gestuwd door de ijstong en bestaan voor bijna 100 pet. uit dooi de Rijn en Maas aangevoerd materiaal, behoudens wat mantelzand met leem- deeltjes dat met smeltwater óver de heuvelrug gewerkt werd. Dit is dan de schrale maar droge bodem waarop onze jonge-steentijdmensen leefden De ri vieren lagen veel dieper dan nu en na de 4e ijstijd kón de Rijn zelfs de Eem vallei niet binnendringen. De hele vallei werd langzaamaan een oerbos. Daar leefden de dieren die ge jaagd konden worden. Daar lagen ook grote visrijke plassen met moerassen en veel waterwild. Alles wat voor een volk dat steeds een zwervend bestaan geleid had. de mens uit de Bronstijd, aantrek kelijk was. Maar die moedige mannen gingen een gebied binnen waar vreed zame boeren woonden en... de zee riep hun een halt toe. Het kan niet anders of hier móét ge knokt zijn om 't bezit. Eerst nadat deze mensen lange tijd in eikaars nabijheid gewoond hadden, vond een versmelten der culturen plaats. De vroege Brons tijdmens nam de fraaie klokbekercul tuur nog juist over om die naar Enge land over te brengen. Toch staat juist Zuidoost-Utrecht te boek als een vondstenarm gebied. Be denken w(j dat in feite onze Brons tijdcultuur arm aan brons was, dan moet men geen bodemschatten ver wachten. En dan alleen in de grafheu vels en zeer spaarzaam in de urnen velden. Hot is opmerkelijk dat wij bij de Hannengraven telkens opnieuw met de Jager en de soldaat geconfronteerd worden. De bijgaven moeten wij zéker niet als symbolisch bedoeld beschou wen. Daar steekt wel dégelijk een ge loof in een leven na de dood achter. De dood werd niet als zodanig aan vaard. Het betekende slechts een over gang en zie nu wat men de dode mee gaf: zijn wapentuig. Dat had hij nodig om in het hiernamaals volgens eenzelf de levenspatroon voort te kunnen leven. Het is wel zeker dat de Bronstijd-in wijkelingen de godsdienstige riten van de autochtone bevolking overgenomen hebben, want zij gingen evenzo bijzet ten en over het graf een koepelgraf (tumulus) opwerpen. Het moet dan al van een zéér rijk man zijn geweest dat wij een bronzen bijl aantreffen. Meest nog vuurstenen messen en fraai gesle pen kristallijne strijdhamers of bijlen. De vondsten uit Rhenens omgeving stellen ons dan ook een nogal agressief volkje voor. terecht gekomen zijn. In het Streekmu seum tc Rhenen liggen drie bronzen bijlen en in Flehite te Amersfoort nóg een die bij Rhenen gevonden werd. Terloops merkte ik op dat onze vroe ge Bronstijdcultuur haar weg vond naar Engeland. Het waren op hun beurt weer Ieren die ons met het brons in aanraking brachten. Hoe gemakzuchtig de mens van alle tijden was als het op „gemakkelijker" leven aankwam, be wijst de culturele neergang toen de Bronstijdcultuur uit Engeland weer naar onze streken terug kwam. Op de zolder van Rhenens museum ontdekte ik grote scherven van echte Hilversum-urnen, grof en weinig ver sierd. Menig museum zou die met trots ten toon stellen. Rhenen was niet het zuidelijkste ver spreidingsgebied van deze teruggekeer de cultuur. Ook in het Noordbrabantse gehucht Toterfout werd iets van dien aard gevonden. De nederzettingen van Hien in de Over-Betuwe en Molenaars graaf in Zuid-Holland sluiten daarbij aan. Ons land was 3500 tot 1600 jaar gele den dichter bevolkt dan men denkt. Maar allengs ging het militante karak ter van de bevolking verloren. Opmerkelijk is dat ook incidenteel kooplieden uit Midden-Europa ons het brons brachten. In de nederzettingen werden zelfs gebroken bronzen bijlen door rondtrekkende bronsgieters hergo ten. Bijzonder was de vondst in veen van een houten „koffer" uit een holle boomstam gemaakt met daarin de in steen uitgeslepen gietvormen. De handelingen van de bronsgieter zullen de vaste bewoners beslist als to verkunst ervaren hebben. Na aanvaar ding van het brons in de landbouw-eco- nomie en in de krijgskunde (hoe zou je het anders kunnen noemen!) werden die rondtrekkende handelaren graaggeziene gasten. Bij ons waren het overwegend Ier se ambachtslieden die met hun door paarden getrokken karren met mas sieve houten wielen (in Drente wer den in het veen zulke wielen gevon den!) de hoge zandgronden en be paald ook de streek tussen de grote rivieren bezochten. Dat het zulke mensen soms slecht verging bewijzen gewis de depotvondsten (Wageningen. Achterberg, etc), die nimmer meer opgenomen zijn. Is de oorspronkelijke bezitter omgebracht en beroofd. Wij weten het niet. De Bronstijd-inwijkelingen hadden een machtige bondgenoot, het paard, en dat verleende hun tactisch een grote voor sprong als het op militair vertoon aan kwam. De slimsten en vindingrijksten hebben altijd de minder ontwikkelde en vreedzame autochtonen onderworpen. Het is vrijwel zeker dat de Jonge- V3a*.;f:-u n!rnm-i v.**» ïwxmz - x y»vv l X, b yl.1 Blij verrast waren de mensen van de ROB te Amersfoort met de wetenschap dat in het raadhuis te Veenendaal een bronzen bijl ondergebracht is die ca. 30 Jaar geleden in Achterberg gevonden was. Bedenken wij dat uiteraard brons in een vondstenarm gebied als het onze nóg zeldzamer is, dan is de omstandig heid van een direct bij het vinden in 1943-1944 door de Duitsers ingepikte depot-vondst uit Achterberg zeer be langrijk. Het betrof drie hielbijlen van het type raadhuis Veenendaal, palstave genaamd, twee dolken en een z.g. helle baard. Dus uitgesproken wapenen. Een Rotterdammer, Mazijk genaamd werkzaam aan de ruilverkaveling in de zuidelijke Eemvallei (1943-'44) meldde mij deze prachtvondst. Méér nog! Er werd een deel van een knuppelweg in de richting van Bennekom ontdekt! Maar als in zo veel gevallen is dit alles onder een nieuw dek van grond ver dwenen. Eén bronzen hielbijltje uit Achterberg afkomstig, verwierf schrij ver vorig jaar. Het was door een boer achteloos op een schroothoop gegooid. Over bedoelde depotvondst uit 1943- '44 is nog wel een en ander te doen ge weest. In ieder geval weet ik precies hoe deze bronzen wapens er uitgezien hebben. De heer Mazijk was zo vrien delijk er een schetsje van te maken. Wij mogen het achteraf ten zeerste be treuren dat ze in „verkeerde" handen ^v: :«3gs; t /TV1 DRACHTIGE VELUWSE KLOKBE- :er zoals de inwijkelingen die leerden naken van de autochtonen en welke kunstvorm van 300 eeuwen geleden 'oor Bronstijd-emigranten naar het nieuwe vaderland Brittannië ge bracht werd. Onze medev:erker Adriaan P. de Kleuver ontving vorig jaar de Engelse archeoloog professor Bedford en het resultaat van dit on derhoud dat zo nauw met de militaire geschiedenis van onze streek samen hangt, is voor een groot deel op deze pagina verwerkt. Adriaan P. de Kleuver ziet in de mens die eeuwen geleden bij ons leef de géén barbaar maar reeds een ge cultiveerd wezen. Opmerkelijk is zijn conclusie dat een gerrleer le venswijze snel tot culturele neergang leidde. Iets dat tot in onze dagen voortgaat. Stenen gebruiksvoorwerpen zoals die op de Schaapskooi gevonden werden. Geheel links een hamerbijl van een zwarte fijnkorrellige diorietapliet. Ge heel rechts een bijl van geslepen vuur steen; midden boven een van leem ge bakken met verzwaring. Daaronder links een fraaie pijlspits van vuur steen en rechts een boortje van het zelfde materiaal. Kostbaarheden zoals door Bronstijd mensen gebruikt zijn: 1. Mantelspeld van brons; 2. haarspelden van Brons; 3. spiraalvormige gesp uit brons draad; 4. lanspunt of hellebaard van brons, een geducht wapen; 5. hielbijl van brons zoals een exemplaar in het Raadhuis te Veenendaal te bezichti gen is; 6. kokerbijl van brons zoals er een in het Streekmusuem te Rhenen ligt; het oortje diende om met een koordje de bijl tegen wegspringen te behoe den; 7. halssierraad van brons voor vrouwen; 8. radspeld, een z.g. zonne- rad van brons, waaruit blijkt dat onze Bronstijdmensen een zonnedienst kenden. vestigde volken. Die vonden dat gewroet in de grond maar vreemd. Men zag waarschijnlijk in deze mensen dwazen die het zich maar moeilijk maakten. Toch vraag ik mij af of de échte, militante Bronstijdkrijgers niet ont zettend toegeslagen hebben. Hoe is anders zo'n groot urnenveld uit één periode verklaarbaar. Ik voor mij meen vast te moeten stellen dat er zó veel doden waren dat men wel móést cremeren. En snel! Het is zo massaal dat men niet aan grafgiften toe kwam. Veelal denkt men aan domme, eenvoudige mensen die zo arm waren dat ze de as van de doden in een toe gebonden doekje begroeven. Maar is het niet veel verklaarbaarder dat zó veel sterfgevallen van militaire activiteit afkomstig zijn. Schermutse lingen moeten oorzaak geweest zijn tot het ontstaan van grote begraafplaatsen bij Renkum, Wageningen. Rhenen en mogelijk ook bij Leersum. Men zal wellicht vragen hoe het mo gelijk geweest is dat de Bronstijdvol ken zo geruisloos van het toneel ver dwenen. Daarna kwam naar het schijnt een lange onderbreking van bewoningscontinuïteit. Over de over gang van de Bronstijd naar de Ijzertijd zijn wij tenminste slecht geïnformeerd. Er heeft nooit een goed georganiseerd onderzoek plaatsgehad. Oorzaak was dat her en der iets toevallig aan het licht kwam, eensdeels naar Leiden ging of naar de Oudheidkamer te Rhenen verhuisde en...op zolder een laatste rustplaats toebedeeld kreeg. Toch hebben mannen als Jesse en Za- nen en nog vroeger de heer Menso (1834) nog heel wat weten te redden. Een treffende vondst tussen scherven- materiaal was een oud sigarenkistje met een in stukken gevallen urn en er in een keurig briefje: „Gevonden door de jongeheer W. van Itterson, de ons welbekende historicus die zo veel voor Rhenens geschiedenis gedaan heeft". schrijven. Het is het gevolg van het feit dat zo maar lukraak wat verza meld is. Van doelgericht onderzoek was slechts in 1834 summier sprake. Of de IJzertijdstrijders ooit als grafgift een zwaard van ijzer gesmeed is meegege ven, kon nooit worden vastgesteld. Bij wetenschappelijker uitgevoerd onder zoek had men zulk een vondst voor treffelijk uit de roestplek in de bodem kunnen reconstrueren. Dit is dan ook de duistere periode in onze regionale pre historie. Steentijdmens de stenen ploegkouter liet aandrijven door ossen van eer kleine soort koe. Ook de paarden die dit kwa men doen waren klein. Naast een Bronstijdtumulus vindt men nog al eens zo'n paardje dat de dode medegegeven werd naar het hemamaals. Aanvankelijk waren dat begravingen maar spoedig naar de hier heersende ze den werden het crematies en in de laat ste periode van de Bronstijd zelfs mas sale urnenvelden (Renkum en Remmer den en in het laatste geval helaas nooit onderzocht!). Dan naderen wij al de oninteressante overgangsperiode naar de Ijzertijd. Arme volken vielen ons land binnen, begonnen bossen te kappen en heide af te branden. In de nog warme as legden ze graankorrels en zo ploeterden hier mannen en vrouwen voor het dagelijkse brood. Ze leefden liefst vreedzaam naast de overwegend op jacht aangewezen ge- Men moet niet met de gedachte spe len dat alles wat aan de oppervlakte in en rond Rhenen aan schervenmateriaal aangetroffen werd van bijzettingen afkomstig is. De urnen velden volken woonden graag langs de grote rivieren. Opgra vingen leerden ons dat het vreedzame boeren waren. De overgang naar de IJzertijdbevolkingsaanwas was dan ook sterk gericht op de bewoningsstrook ten noorden van de Rijn. Al weer een arm volk. Niets herinnert bij ons aan het wapengekletter van de rijke Halstatte volken uit Midden-Europa. Wel dron gen hun handelaren door tot in België, Noord-Brabant en of ze onze streken gezocht hebben is moeilijk uit te ma- en. Boven de grote rivieren handhaaf den zich de oude Germaanse stam men. In het tijdvak tussen 600 voor onze jaartelling en bij Rhenen tot In de Romeinse tijd zijn bij ons geen duidelijke sporen van strijd aange troffen. De stam die wij als Bataven aanduiden vestigde zich in de Over- Betuwe tot aan de verdwenen rivier de Laak, in het befaamde Insula Ba- tavorum dus. Van Keltische groepen is in Midden-Nederland ook al weer geen beïnvloeding aangetroffen. De Hallstatt- en La Tée culturen met uitgesproken Keltische achtergrond la gen onze prehistorische bewoners blijk baar niet. Wat boven de grote rivieren aangetroffen werd is zeer eenvoudig en kan hier gemaakte namaak zijn ge weest. Eigenlijk is ovei de Rhei nse IJzei tijdmens maar een eentonig verhaal te Dan doet de historie haar intrede. De Romeinen lichtten ons in over de vol ken die hier leefden. Het waren onder worpen volken. Met de Friezen (bewo ners van het gehele Friese gebied van de Noordzee tot aan de grens met Sleeswijk-Holstein) hadden de Romei nen weinig last. De Friese boerenjon gens dienden bij de Romeinse cavallerie. Maar de onderworpen Germanen waren trots en duldden de Romeinen nauwe lijks. Een dikke honderd jaar lang wisten deze overheersers met gewapende hand de mensen in Midden-Nederland wel onder de duim te houden. Er had zelfs een vermenging van de godsdiensten plaats. Niets vreemds, zoals w(j reeds uit het voorgaande kunnen opmaken. Merkwaardig in dit verband is de bouw geweest van twee opvolgende Gallisch-Romeinse tempels in het oude Batavenland, in Eist dat niet als de hoofdstad van het Insula Batavorum gezien moet worden dat was Novio- magi (Nijmegen) maar meer als de tempelstad Zie dan hoe gewis de éérste tempel gedurende de befaamde Batavenop- stand (69-70) onder bevel van Julius (Claudius) Civilis totaal verwoest werd. Civilis, de Germaan, had de krijgshan del wel goed van de Romeinen geleerd. Korte tijd waren de Bataven baas in ei gen huis. Maar de Romeinen keerden terug en het eerste dat ze deden was een brede strook op de noordelijke Rijn oever tot niemandsland maken. Vanuit het Insula Batavorum had ver volgens de occupatie (kolonisatie) van het gehele gebied tussen de rivieren plaats. Simpelweg werden trekwegen van de Romeinen door het ontvolkte gebied „geprojecteerd", maar de spade onthulde vooral te Kesteren dat déór een concentratie van militaire activiteit gevestigd was. Simpelweg zag men in de zandburcht op de Grebbeweg 'n mi litair object van de Romeinen.Waartoe? De Romeinen behoefden van deze hoogte af immers niet...op zichzelf te letten. Daarover in een volgend artikel meer. Toch kwamen ook de Germaanse Wie denkt er bij door dat onze prehistorie samenviel met de ge schiedenis van de oude volken uit het Midden-Oosten, méér speciaal met de geschiedenissen uit de bij bel. Aartsvader Abraham leefde nog in de laatste periode van het Neolithicum. Het befaamde offer mes kan nog een flinter vuursteen geweest zijn: mogelijk al een bron zen dolk. De gebieden rond de Middellandse zee kende het brons iets eerder dan onze mensen. Maar zeer beslist beschikte het leger van de Kanaaieten ten tijden van Jozua over bronzen zwaarden. Alles dat beschreven staat in de boeken van Samuël greep in feite plaats in wat wij kennen als Bronstijd. Daarbij bedenken wij bovendien dat het Joodse volk een véél rijkere cultuur bezat dan de arme boeren en jagers bij ons, die slechts op kale pleistocene of moeilijk te be wonen holocene gronden leefden. Maar wij mogen evenmin uit het oog verliezen dat óók het Joodse volk enorm veel cultuurinvloeden onderging van de omwonende vol ken. Er is evenwel een zeer groot ver schil waar het de versmelting van tmmummm w w mmmrnmmmmmmmmmm stammen op de noordelijke Rijnoever weer terug. Uitvoerig schreef ik al eens over de Ile-eeuwse bewoning van Rhenen. Wij nemen aan dat de gehele strook langs de Rijn tegenover de Romeinse leger plaats Carvone (gewis Kesteren zolang niet bewezen is dat dat ook Levefano kan zijn) al weer tussen 100-150 n.o.j.t. door vreedzame boeren werd bevolkt. De opmerkelijke vondst van een boerenwoning opgebouwd uit stokken en huttenleem op het terrein van de fa. De Kroon tegenover de vermaarde Frankische necropool was iets gewel digs. Deze mensen onderhielden contact met de overburen de Romeinen. Hun vee zal handelswaar geweest zijn. Het komt mij voor dat niet de Ro meinen daar als een furie hebben huis gehouden, alles kort en klein sloegen en tenslotte dit huis (en waarom niet de hele nederzetting Rhenen zoals nog moet blijken!) in brand gestoken heb ben. Jaloerse Germaanse stammen van de Veluwe kunnen er evengoed aansprake lijk voor geweest zijn. De Romeinen hadden meer belang bij rust en het ge wone dagelijkse doen! Door de haast waarmede men moest vluchten viel ons maar weinig ijzerwerk in handen en wij zaten met het feit dat door de haast waarmede gewerkt moest worden de horizontale lagen niet bestudeerd konden worden. Waarheen zijn ze ge vlucht? Wij weten het niet. Wie overviel(en) die mensen? Hoe zouden wij het weten! Mogelijk hebben ze aan de Overzijde van de Marschpol- der bescherming gezocht bij de Romei nen! Feit is dat alweer een hiaat optrad in de bewoningsgeschiedenis. Van ca. 150 tot 400 na onze jaartelling weten wij alwéér niets af. De Romeinen ontruimden langzamer hand onze gebieden. Interne moeilijk heden dwongen ze hier weg tetrc kken. Eerst na het definitieve vertrek van de machtige Romeinen werd -Zuidoost Utrecht opnieuw bewoond. Deze invasie was van blijvende aard. De Franken vestigden zich hier in de verde/vijfde eeuw. Opmerkelijk zijn de gouden halssie raden van een vrouw die in Achterberg gevonden werden en bezit zijn van de gemeente Rhenen. Het zal altijd een raadsel blijven hoe ze aan de Friese Freyse) steeg terecht kwamen. Wel stammen ze uit de vier de/vijfde eeuw en waar in het lage ge deelte geen grafveld gevonden is moet gedacht worden aan een mansur waar de draagster woonde. Het goed te Frey- e kan evenwel eerst uit de Xlle eeuw zijn. Deze goudschat spreekt dan ook de godsdiensten be., of. Bij ons werden de religieuze riten van ge vestigde volken versmolten met die van de inwijkelingen. Religieu ze voorstellingen gingen na eeuwen eenvoudig in elkaar op. Men ervaart dit bij bodemonder zoek in de wijze van begraving. Niet alzo bij het cultureel véél ont wikkelder Joodse volk gedurende de Bronstijd en de er op volgende Ijzertijd. Een vergelijking met de Joden direct na Abraham zou nog het gunstigst uitvallen voor Dene marken. De Bronstijd in dit land kenmerkt zich door een even hoge vlucht van de cultuur. Maar op de stranden langs de Oostzee werd dan ook een kostbaarheid gevonden die rijkdom bracht: barnsteen. De barnsteenhandelaren trok ken wel door onze gebieden, maar wat hddden onze arme boeren te bieden. Ze trokken over de be roemde barnsteenwegde oud ste Europese handelsweg naar het zuiden en namen het brons mede naar hun land. De Denen zagen de rijke cultu ren langs de Middellandse zee en brachten die mee. Onze mensen profiteerden daar maar schaars van. tot de verbeelding als geen ander. Hij moet evenwel uit de Frankische tijd stammen! De Franken van de Rhenense neder zettingen moeten tot een militant volkje behoord hebben. Mogelijk hebben zt meegedaan aan de algemene opstand tegen de Romeinen. Hun infiltratie op de zuidelijke Utrechtse heuvelrug is zo plotseling gekomen dat wij terecht van een invasie mogen spreken. Het gebied was vrij van vreemde overheersing en de ligging gunstig. Geheel in de Frankische feodale be stuursvorm is ook het stichten van drie mansus te zien. Ongetwijfeld leefden daar landheren met hun hofhouding. Zo werd in 1893 voor de eerste maal een grafveld in de buurt van het oude landgoed Laar (Levensdaal) ontdekt. Een deel werd aan Leiden geschonken nadat arbeiders potten met stenen hadden be kogeld. Toch moeten wü ons dit gebied als één geheel indenken. Ook in de giftbrief van 855 blijken de mansua Hrara en Hreni in één hand te zijn. Ze kere Folcerus is dan de eigenaar. Vraag is nu maar of de necropool op de Donderberg alléén bij de mansus Rheni behoord heeft. Van veel strijd getuigde ze niet. Een kleine duizend graven uit vier eeuwen leverde slechts 2 a 3 bijzettingen per jaar op. Deze Frankische bijzettingen in vol ornaat zie ik meer als statussymbool. Opmerkelijk was ook het aparte paardenkerkhof, wel een bewijs dat onze edele vierbener in hoge ere stond. Ik zou écht niet weten tegen wie de meegegeven wapenen gebruikt zijn ge weest. Het zijn volkomen heidense graf leggingen geweest en niet één bewijs van kerstening was voorhanden. Toch waren het rijke mensen. Dan rest nog de vraag hoe ze zo on verwachts opgebroken zijn. Plotseling hield de begraving op. Om redenen van militaire aard? Of door de een of an dere natuurramp? Het is niet bekend. Persoonlijk denk ik aan verhuizing van de Rhenense Franken naar Dorestad dat als handelsnederzetting meer kan sen bood. Het klopt in ieder geval chro nologisch. Zo geruisloos als ze de geschiedenia van Z.O.-Utrecht introkken, zo geruis loos was óók hun vertrek. Dit is een herhaling van vele keren in de prehis torie geweest. Ook over de periode tus sen 855 en de tijd van de grote Utrecht se bisschoppen (ca. 1050) weten wij niet zo veel. Militair betekende Rhenen blijkbaar weinig. De volgende keer dan het vervolg na 1050.

Digitale periodieken - Gemeentearchief Veenendaal

De Vallei | 1970 | | pagina 13