Grebbegebied
eeuwen
door
terrein van
felle strijd^
Vondsten in mannengraven
tonen ons jager en soldaat
w-
f W!
JOZUA LEEFDE
IN BRONSTIJD
Oerbos
door
Adriaan
P. de Kleuver
Grof
Crematies
Bijlen
Tempels
Boeren
Invasie
Dorestad
DINSDAG 21 APRIL 1970
Moeilijk zou men in ons land een
plek kunnen aanwijzen die de eeu
wen door méér het doelwit van aan
vallers geweest is dan de Grebbe-
berg. Zo kennen wij tenminste deze
uitloper van de Stichtse stuwwal.
Met recht kan men spreken van een
natuurlijke speerpunt in het land
schap. In vroeger eeuwen kon men
er wel een legertje tot staan bren
gen. Als men er tenminste een leger
tje stationeerde dat tegen de agres
sieve aanvaller aangegooid werd.
Altijd had men in geval van door
stoten dan toch weer de sterke ves
tingstad Rhenen voor zich. Maar iets
als in 1940. neen, dat was geen partij
voor de oude berg op de grens van
het Sticht. Niet dat onze jongens
pap-soldaten waren. Ze waren moe
dig, maar ons materieel paste nog zo
bij de oude aardhopen die men ver
sterkingen noemde. Over dat kat-
en-muis-spelletje wil ik het nu niet
hebben. Trouwens, er zijn knappe
bollen aan het werk die meer be
werkbaar materiaal onder hun be
reik hebben dan ik. Voor mij is het
van historisch belang de gebeurte
nissen uit het verre verleden te be
handelen. Eigenlijk even trieste ge
beurtenissen als die uit het recente
verleden. De Heimenberg en de
Laarseberg waren vele malen het to
neel van oorlogen.
1956
Wij zijn maar slecht ingelicht over het dagelijks leven van
onze Stichtse mensen van zo'n 5.000 k 4.000 jaren geleden.
U?t de jonge Steentijd werden wél gebruiksvoorwerpen
in graven gevonden maar nog steeds geen nederzettingen.
Tóch woonden die mensen hier.
Er zijn zelfs aanwijzingen dat ze hier continu woonden;
dat er g e e n grote natuurrampen geweest zijn die ze
van de hoge gronden konden verdrijven. Zelfs het opdrin
gende smeltwater van de terugwijkende gletsjers (zond
vloed (en) of iets van dien aard) is afgevoerd via de Rijn
en verhoogde mede de zeespiegel. Maar tot rampen als
doorbraken bij het Nauw van Calais en tussen Gibraltar
en Noord-Afrika kwam het bij ons niet.
De mensen op de pleistocene zandgron
den in deze streken leefden, gewis
zelfs ongeweten van wat in de bijbel
„zondvloed" grote vloed en heeft
taalkundig niets met zonde te maken)
heet, hun rustige boerenbestaantje
voort. Zelf de Eemvallei bleef water-
vrij.
De zondvloed voor onze streken had
plaats tussen de 3e en 4e ijstijd. Toen
lagen de Emmikhuizerberg en Veenen-
daal door water omsloten. De opvulling
van dit dal ging gestaag voort. Het bo
demprofiel is als volgt: 40-30 cm kei-
leem van de gletsjertong uit de 3e ijs
tijd, 30-15.75 m zeezand-afzettingen
met schelpenlagen, 15.75-14.00 m toen
draveen uit 4e ijstijd en 14.00 maai
veld, ingestoven of met natte sneeuw
vermengd geweest zijnd stuifzand dat
als dekzand fungeert.
De heuvelruggen aan weerszijde van
de vallei zijn gestuwd door de ijstong
en bestaan voor bijna 100 pet. uit dooi
de Rijn en Maas aangevoerd materiaal,
behoudens wat mantelzand met leem-
deeltjes dat met smeltwater óver de
heuvelrug gewerkt werd. Dit is dan de
schrale maar droge bodem waarop onze
jonge-steentijdmensen leefden De ri
vieren lagen veel dieper dan nu en na
de 4e ijstijd kón de Rijn zelfs de Eem
vallei niet binnendringen.
De hele vallei werd langzaamaan een
oerbos. Daar leefden de dieren die ge
jaagd konden worden. Daar lagen ook
grote visrijke plassen met moerassen en
veel waterwild. Alles wat voor een volk
dat steeds een zwervend bestaan geleid
had. de mens uit de Bronstijd, aantrek
kelijk was. Maar die moedige mannen
gingen een gebied binnen waar vreed
zame boeren woonden en... de zee riep
hun een halt toe.
Het kan niet anders of hier móét ge
knokt zijn om 't bezit. Eerst nadat deze
mensen lange tijd in eikaars nabijheid
gewoond hadden, vond een versmelten
der culturen plaats. De vroege Brons
tijdmens nam de fraaie klokbekercul
tuur nog juist over om die naar Enge
land over te brengen.
Toch staat juist Zuidoost-Utrecht te
boek als een vondstenarm gebied. Be
denken w(j dat in feite onze Brons
tijdcultuur arm aan brons was, dan
moet men geen bodemschatten ver
wachten. En dan alleen in de grafheu
vels en zeer spaarzaam in de urnen
velden.
Hot is opmerkelijk dat wij bij de
Hannengraven telkens opnieuw met de
Jager en de soldaat geconfronteerd
worden. De bijgaven moeten wij zéker
niet als symbolisch bedoeld beschou
wen. Daar steekt wel dégelijk een ge
loof in een leven na de dood achter.
De dood werd niet als zodanig aan
vaard. Het betekende slechts een over
gang en zie nu wat men de dode mee
gaf: zijn wapentuig. Dat had hij nodig
om in het hiernamaals volgens eenzelf
de levenspatroon voort te kunnen leven.
Het is wel zeker dat de Bronstijd-in
wijkelingen de godsdienstige riten van
de autochtone bevolking overgenomen
hebben, want zij gingen evenzo bijzet
ten en over het graf een koepelgraf
(tumulus) opwerpen. Het moet dan al
van een zéér rijk man zijn geweest dat
wij een bronzen bijl aantreffen. Meest
nog vuurstenen messen en fraai gesle
pen kristallijne strijdhamers of bijlen.
De vondsten uit Rhenens omgeving
stellen ons dan ook een nogal agressief
volkje voor.
terecht gekomen zijn. In het Streekmu
seum tc Rhenen liggen drie bronzen
bijlen en in Flehite te Amersfoort nóg
een die bij Rhenen gevonden werd.
Terloops merkte ik op dat onze vroe
ge Bronstijdcultuur haar weg vond
naar Engeland. Het waren op hun beurt
weer Ieren die ons met het brons in
aanraking brachten. Hoe gemakzuchtig
de mens van alle tijden was als het op
„gemakkelijker" leven aankwam, be
wijst de culturele neergang toen de
Bronstijdcultuur uit Engeland weer
naar onze streken terug kwam.
Op de zolder van Rhenens museum
ontdekte ik grote scherven van echte
Hilversum-urnen, grof en weinig ver
sierd. Menig museum zou die met trots
ten toon stellen.
Rhenen was niet het zuidelijkste ver
spreidingsgebied van deze teruggekeer
de cultuur. Ook in het Noordbrabantse
gehucht Toterfout werd iets van dien
aard gevonden. De nederzettingen van
Hien in de Over-Betuwe en Molenaars
graaf in Zuid-Holland sluiten daarbij
aan.
Ons land was 3500 tot 1600 jaar gele
den dichter bevolkt dan men denkt.
Maar allengs ging het militante karak
ter van de bevolking verloren.
Opmerkelijk is dat ook incidenteel
kooplieden uit Midden-Europa ons het
brons brachten. In de nederzettingen
werden zelfs gebroken bronzen bijlen
door rondtrekkende bronsgieters hergo
ten. Bijzonder was de vondst in veen
van een houten „koffer" uit een holle
boomstam gemaakt met daarin de in
steen uitgeslepen gietvormen.
De handelingen van de bronsgieter
zullen de vaste bewoners beslist als to
verkunst ervaren hebben. Na aanvaar
ding van het brons in de landbouw-eco-
nomie en in de krijgskunde (hoe zou je
het anders kunnen noemen!) werden die
rondtrekkende handelaren graaggeziene
gasten.
Bij ons waren het overwegend Ier
se ambachtslieden die met hun door
paarden getrokken karren met mas
sieve houten wielen (in Drente wer
den in het veen zulke wielen gevon
den!) de hoge zandgronden en be
paald ook de streek tussen de grote
rivieren bezochten. Dat het zulke
mensen soms slecht verging bewijzen
gewis de depotvondsten (Wageningen.
Achterberg, etc), die nimmer meer
opgenomen zijn. Is de oorspronkelijke
bezitter omgebracht en beroofd. Wij
weten het niet.
De Bronstijd-inwijkelingen hadden een
machtige bondgenoot, het paard, en dat
verleende hun tactisch een grote voor
sprong als het op militair vertoon aan
kwam. De slimsten en vindingrijksten
hebben altijd de minder ontwikkelde en
vreedzame autochtonen onderworpen.
Het is vrijwel zeker dat de Jonge-
V3a*.;f:-u n!rnm-i
v.**»
ïwxmz -
x y»vv
l X, b yl.1
Blij verrast waren de mensen van de
ROB te Amersfoort met de wetenschap
dat in het raadhuis te Veenendaal een
bronzen bijl ondergebracht is die ca. 30
Jaar geleden in Achterberg gevonden
was. Bedenken wij dat uiteraard brons
in een vondstenarm gebied als het onze
nóg zeldzamer is, dan is de omstandig
heid van een direct bij het vinden in
1943-1944 door de Duitsers ingepikte
depot-vondst uit Achterberg zeer be
langrijk. Het betrof drie hielbijlen van
het type raadhuis Veenendaal, palstave
genaamd, twee dolken en een z.g. helle
baard. Dus uitgesproken wapenen.
Een Rotterdammer, Mazijk genaamd
werkzaam aan de ruilverkaveling in de
zuidelijke Eemvallei (1943-'44) meldde
mij deze prachtvondst. Méér nog! Er
werd een deel van een knuppelweg in
de richting van Bennekom ontdekt!
Maar als in zo veel gevallen is dit alles
onder een nieuw dek van grond ver
dwenen. Eén bronzen hielbijltje uit
Achterberg afkomstig, verwierf schrij
ver vorig jaar. Het was door een boer
achteloos op een schroothoop gegooid.
Over bedoelde depotvondst uit 1943-
'44 is nog wel een en ander te doen ge
weest. In ieder geval weet ik precies
hoe deze bronzen wapens er uitgezien
hebben. De heer Mazijk was zo vrien
delijk er een schetsje van te maken.
Wij mogen het achteraf ten zeerste be
treuren dat ze in „verkeerde" handen
^v: :«3gs; t
/TV1
DRACHTIGE VELUWSE KLOKBE-
:er
zoals de inwijkelingen die leerden
naken van de autochtonen en welke
kunstvorm van 300 eeuwen geleden
'oor Bronstijd-emigranten naar het
nieuwe vaderland Brittannië ge
bracht werd. Onze medev:erker
Adriaan P. de Kleuver ontving vorig
jaar de Engelse archeoloog professor
Bedford en het resultaat van dit on
derhoud dat zo nauw met de militaire
geschiedenis van onze streek samen
hangt, is voor een groot deel op deze
pagina verwerkt.
Adriaan P. de Kleuver ziet in de
mens die eeuwen geleden bij ons leef
de géén barbaar maar reeds een ge
cultiveerd wezen. Opmerkelijk is zijn
conclusie dat een gerrleer le
venswijze snel tot culturele neergang
leidde. Iets dat tot in onze dagen
voortgaat.
Stenen gebruiksvoorwerpen zoals die
op de Schaapskooi gevonden werden.
Geheel links een hamerbijl van een
zwarte fijnkorrellige diorietapliet. Ge
heel rechts een bijl van geslepen vuur
steen; midden boven een van leem ge
bakken met verzwaring. Daaronder
links een fraaie pijlspits van vuur
steen en rechts een boortje van het
zelfde materiaal.
Kostbaarheden zoals door Bronstijd
mensen gebruikt zijn: 1. Mantelspeld
van brons; 2. haarspelden van Brons;
3. spiraalvormige gesp uit brons
draad; 4. lanspunt of hellebaard van
brons, een geducht wapen; 5. hielbijl
van brons zoals een exemplaar in het
Raadhuis te Veenendaal te bezichti
gen is;
6. kokerbijl van brons zoals er een
in het Streekmusuem te Rhenen ligt;
het oortje diende om met een koordje
de bijl tegen wegspringen te behoe
den; 7. halssierraad van brons voor
vrouwen; 8. radspeld, een z.g. zonne-
rad van brons, waaruit blijkt dat onze
Bronstijdmensen een zonnedienst
kenden.
vestigde volken. Die vonden dat gewroet
in de grond maar vreemd. Men zag
waarschijnlijk in deze mensen dwazen
die het zich maar moeilijk maakten.
Toch vraag ik mij af of de échte,
militante Bronstijdkrijgers niet ont
zettend toegeslagen hebben. Hoe is
anders zo'n groot urnenveld uit één
periode verklaarbaar. Ik voor mij
meen vast te moeten stellen dat er zó
veel doden waren dat men wel móést
cremeren. En snel! Het is zo massaal
dat men niet aan grafgiften toe
kwam. Veelal denkt men aan domme,
eenvoudige mensen die zo arm waren
dat ze de as van de doden in een toe
gebonden doekje begroeven.
Maar is het niet veel verklaarbaarder
dat zó veel sterfgevallen van militaire
activiteit afkomstig zijn. Schermutse
lingen moeten oorzaak geweest zijn tot
het ontstaan van grote begraafplaatsen
bij Renkum, Wageningen. Rhenen en
mogelijk ook bij Leersum.
Men zal wellicht vragen hoe het mo
gelijk geweest is dat de Bronstijdvol
ken zo geruisloos van het toneel ver
dwenen. Daarna kwam naar het
schijnt een lange onderbreking van
bewoningscontinuïteit. Over de over
gang van de Bronstijd naar de Ijzertijd
zijn wij tenminste slecht geïnformeerd.
Er heeft nooit een goed georganiseerd
onderzoek plaatsgehad. Oorzaak was
dat her en der iets toevallig aan het
licht kwam, eensdeels naar Leiden ging
of naar de Oudheidkamer te Rhenen
verhuisde en...op zolder een laatste
rustplaats toebedeeld kreeg.
Toch hebben mannen als Jesse en Za-
nen en nog vroeger de heer Menso
(1834) nog heel wat weten te redden.
Een treffende vondst tussen scherven-
materiaal was een oud sigarenkistje
met een in stukken gevallen urn en er
in een keurig briefje: „Gevonden door
de jongeheer W. van Itterson, de ons
welbekende historicus die zo veel voor
Rhenens geschiedenis gedaan heeft".
schrijven. Het is het gevolg van het
feit dat zo maar lukraak wat verza
meld is. Van doelgericht onderzoek was
slechts in 1834 summier sprake. Of de
IJzertijdstrijders ooit als grafgift een
zwaard van ijzer gesmeed is meegege
ven, kon nooit worden vastgesteld. Bij
wetenschappelijker uitgevoerd onder
zoek had men zulk een vondst voor
treffelijk uit de roestplek in de bodem
kunnen reconstrueren. Dit is dan ook de
duistere periode in onze regionale pre
historie.
Steentijdmens de stenen ploegkouter liet
aandrijven door ossen van eer kleine
soort koe. Ook de paarden die dit kwa
men doen waren klein. Naast een
Bronstijdtumulus vindt men nog al eens
zo'n paardje dat de dode medegegeven
werd naar het hemamaals.
Aanvankelijk waren dat begravingen
maar spoedig naar de hier heersende ze
den werden het crematies en in de laat
ste periode van de Bronstijd zelfs mas
sale urnenvelden (Renkum en Remmer
den en in het laatste geval helaas nooit
onderzocht!).
Dan naderen wij al de oninteressante
overgangsperiode naar de Ijzertijd.
Arme volken vielen ons land binnen,
begonnen bossen te kappen en heide af
te branden. In de nog warme as legden
ze graankorrels en zo ploeterden hier
mannen en vrouwen voor het dagelijkse
brood. Ze leefden liefst vreedzaam naast
de overwegend op jacht aangewezen ge-
Men moet niet met de gedachte spe
len dat alles wat aan de oppervlakte in
en rond Rhenen aan schervenmateriaal
aangetroffen werd van bijzettingen
afkomstig is.
De urnen velden volken woonden
graag langs de grote rivieren. Opgra
vingen leerden ons dat het vreedzame
boeren waren. De overgang naar de
IJzertijdbevolkingsaanwas was dan ook
sterk gericht op de bewoningsstrook ten
noorden van de Rijn. Al weer een arm
volk. Niets herinnert bij ons aan het
wapengekletter van de rijke Halstatte
volken uit Midden-Europa. Wel dron
gen hun handelaren door tot in België,
Noord-Brabant en of ze onze streken
gezocht hebben is moeilijk uit te ma-
en.
Boven de grote rivieren handhaaf
den zich de oude Germaanse stam
men. In het tijdvak tussen 600 voor
onze jaartelling en bij Rhenen tot In
de Romeinse tijd zijn bij ons geen
duidelijke sporen van strijd aange
troffen. De stam die wij als Bataven
aanduiden vestigde zich in de Over-
Betuwe tot aan de verdwenen rivier
de Laak, in het befaamde Insula Ba-
tavorum dus. Van Keltische groepen
is in Midden-Nederland ook al weer
geen beïnvloeding aangetroffen.
De Hallstatt- en La Tée culturen met
uitgesproken Keltische achtergrond la
gen onze prehistorische bewoners blijk
baar niet. Wat boven de grote rivieren
aangetroffen werd is zeer eenvoudig
en kan hier gemaakte namaak zijn ge
weest.
Eigenlijk is ovei de Rhei nse IJzei
tijdmens maar een eentonig verhaal te
Dan doet de historie haar intrede. De
Romeinen lichtten ons in over de vol
ken die hier leefden. Het waren onder
worpen volken. Met de Friezen (bewo
ners van het gehele Friese gebied van
de Noordzee tot aan de grens met
Sleeswijk-Holstein) hadden de Romei
nen weinig last. De Friese boerenjon
gens dienden bij de Romeinse cavallerie.
Maar de onderworpen Germanen waren
trots en duldden de Romeinen nauwe
lijks.
Een dikke honderd jaar lang wisten
deze overheersers met gewapende hand
de mensen in Midden-Nederland wel
onder de duim te houden. Er had zelfs
een vermenging van de godsdiensten
plaats. Niets vreemds, zoals w(j reeds uit
het voorgaande kunnen opmaken.
Merkwaardig in dit verband is de
bouw geweest van twee opvolgende
Gallisch-Romeinse tempels in het oude
Batavenland, in Eist dat niet als de
hoofdstad van het Insula Batavorum
gezien moet worden dat was Novio-
magi (Nijmegen) maar meer als de
tempelstad
Zie dan hoe gewis de éérste tempel
gedurende de befaamde Batavenop-
stand (69-70) onder bevel van Julius
(Claudius) Civilis totaal verwoest werd.
Civilis, de Germaan, had de krijgshan
del wel goed van de Romeinen geleerd.
Korte tijd waren de Bataven baas in ei
gen huis. Maar de Romeinen keerden
terug en het eerste dat ze deden was
een brede strook op de noordelijke Rijn
oever tot niemandsland maken.
Vanuit het Insula Batavorum had ver
volgens de occupatie (kolonisatie) van
het gehele gebied tussen de rivieren
plaats. Simpelweg werden trekwegen
van de Romeinen door het ontvolkte
gebied „geprojecteerd", maar de spade
onthulde vooral te Kesteren dat déór
een concentratie van militaire activiteit
gevestigd was. Simpelweg zag men in
de zandburcht op de Grebbeweg 'n mi
litair object van de Romeinen.Waartoe?
De Romeinen behoefden van deze
hoogte af immers niet...op zichzelf te
letten. Daarover in een volgend artikel
meer.
Toch kwamen ook de Germaanse
Wie denkt er bij door dat onze
prehistorie samenviel met de ge
schiedenis van de oude volken uit
het Midden-Oosten, méér speciaal
met de geschiedenissen uit de bij
bel. Aartsvader Abraham leefde
nog in de laatste periode van het
Neolithicum. Het befaamde offer
mes kan nog een flinter vuursteen
geweest zijn: mogelijk al een bron
zen dolk. De gebieden rond de
Middellandse zee kende het brons
iets eerder dan onze mensen. Maar
zeer beslist beschikte het leger van
de Kanaaieten ten tijden van Jozua
over bronzen zwaarden. Alles dat
beschreven staat in de boeken van
Samuël greep in feite plaats in wat
wij kennen als Bronstijd.
Daarbij bedenken wij bovendien
dat het Joodse volk een véél rijkere
cultuur bezat dan de arme boeren
en jagers bij ons, die slechts op
kale pleistocene of moeilijk te be
wonen holocene gronden leefden.
Maar wij mogen evenmin uit het
oog verliezen dat óók het Joodse
volk enorm veel cultuurinvloeden
onderging van de omwonende vol
ken.
Er is evenwel een zeer groot ver
schil waar het de versmelting van
tmmummm w w mmmrnmmmmmmmmmm
stammen op de noordelijke Rijnoever
weer terug.
Uitvoerig schreef ik al eens over de
Ile-eeuwse bewoning van Rhenen. Wij
nemen aan dat de gehele strook langs
de Rijn tegenover de Romeinse leger
plaats Carvone (gewis Kesteren zolang
niet bewezen is dat dat ook Levefano
kan zijn) al weer tussen 100-150 n.o.j.t.
door vreedzame boeren werd bevolkt.
De opmerkelijke vondst van een
boerenwoning opgebouwd uit stokken
en huttenleem op het terrein van de fa.
De Kroon tegenover de vermaarde
Frankische necropool was iets gewel
digs. Deze mensen onderhielden contact
met de overburen de Romeinen. Hun
vee zal handelswaar geweest zijn.
Het komt mij voor dat niet de Ro
meinen daar als een furie hebben huis
gehouden, alles kort en klein sloegen en
tenslotte dit huis (en waarom niet de
hele nederzetting Rhenen zoals nog
moet blijken!) in brand gestoken heb
ben.
Jaloerse Germaanse stammen van de
Veluwe kunnen er evengoed aansprake
lijk voor geweest zijn. De Romeinen
hadden meer belang bij rust en het ge
wone dagelijkse doen! Door de haast
waarmede men moest vluchten viel ons
maar weinig ijzerwerk in handen en
wij zaten met het feit dat door de
haast waarmede gewerkt moest worden
de horizontale lagen niet bestudeerd
konden worden. Waarheen zijn ze ge
vlucht? Wij weten het niet.
Wie overviel(en) die mensen? Hoe
zouden wij het weten! Mogelijk hebben
ze aan de Overzijde van de Marschpol-
der bescherming gezocht bij de Romei
nen! Feit is dat alweer een hiaat optrad
in de bewoningsgeschiedenis. Van ca.
150 tot 400 na onze jaartelling weten
wij alwéér niets af.
De Romeinen ontruimden langzamer
hand onze gebieden. Interne moeilijk
heden dwongen ze hier weg tetrc kken.
Eerst na het definitieve vertrek van de
machtige Romeinen werd -Zuidoost
Utrecht opnieuw bewoond. Deze invasie
was van blijvende aard. De Franken
vestigden zich hier in de verde/vijfde
eeuw.
Opmerkelijk zijn de gouden halssie
raden van een vrouw die in Achterberg
gevonden werden en bezit zijn van de
gemeente Rhenen.
Het zal altijd een raadsel blijven hoe
ze aan de Friese Freyse) steeg terecht
kwamen. Wel stammen ze uit de vier
de/vijfde eeuw en waar in het lage ge
deelte geen grafveld gevonden is moet
gedacht worden aan een mansur waar
de draagster woonde. Het goed te Frey-
e kan evenwel eerst uit de Xlle eeuw
zijn. Deze goudschat spreekt dan ook
de godsdiensten be., of. Bij ons
werden de religieuze riten van ge
vestigde volken versmolten met
die van de inwijkelingen. Religieu
ze voorstellingen gingen na eeuwen
eenvoudig in elkaar op.
Men ervaart dit bij bodemonder
zoek in de wijze van begraving.
Niet alzo bij het cultureel véél ont
wikkelder Joodse volk gedurende
de Bronstijd en de er op volgende
Ijzertijd. Een vergelijking met de
Joden direct na Abraham zou nog
het gunstigst uitvallen voor Dene
marken. De Bronstijd in dit land
kenmerkt zich door een even hoge
vlucht van de cultuur. Maar op de
stranden langs de Oostzee werd
dan ook een kostbaarheid gevonden
die rijkdom bracht: barnsteen.
De barnsteenhandelaren trok
ken wel door onze gebieden, maar
wat hddden onze arme boeren te
bieden. Ze trokken over de be
roemde barnsteenwegde oud
ste Europese handelsweg naar
het zuiden en namen het brons
mede naar hun land.
De Denen zagen de rijke cultu
ren langs de Middellandse zee en
brachten die mee. Onze mensen
profiteerden daar maar schaars
van.
tot de verbeelding als geen ander. Hij
moet evenwel uit de Frankische tijd
stammen!
De Franken van de Rhenense neder
zettingen moeten tot een militant volkje
behoord hebben. Mogelijk hebben zt
meegedaan aan de algemene opstand
tegen de Romeinen. Hun infiltratie op
de zuidelijke Utrechtse heuvelrug is zo
plotseling gekomen dat wij terecht van
een invasie mogen spreken. Het gebied
was vrij van vreemde overheersing en
de ligging gunstig.
Geheel in de Frankische feodale be
stuursvorm is ook het stichten van drie
mansus te zien. Ongetwijfeld leefden
daar landheren met hun hofhouding.
Zo werd in 1893 voor de eerste maal
een grafveld in de buurt van het oude
landgoed Laar (Levensdaal) ontdekt. Een
deel werd aan Leiden geschonken nadat
arbeiders potten met stenen hadden be
kogeld. Toch moeten wü ons dit gebied
als één geheel indenken. Ook in de
giftbrief van 855 blijken de mansua
Hrara en Hreni in één hand te zijn. Ze
kere Folcerus is dan de eigenaar.
Vraag is nu maar of de necropool op
de Donderberg alléén bij de mansus
Rheni behoord heeft. Van veel strijd
getuigde ze niet. Een kleine duizend
graven uit vier eeuwen leverde slechts
2 a 3 bijzettingen per jaar op. Deze
Frankische bijzettingen in vol ornaat
zie ik meer als statussymbool.
Opmerkelijk was ook het aparte
paardenkerkhof, wel een bewijs dat
onze edele vierbener in hoge ere stond.
Ik zou écht niet weten tegen wie de
meegegeven wapenen gebruikt zijn ge
weest. Het zijn volkomen heidense graf
leggingen geweest en niet één bewijs
van kerstening was voorhanden. Toch
waren het rijke mensen.
Dan rest nog de vraag hoe ze zo on
verwachts opgebroken zijn. Plotseling
hield de begraving op. Om redenen van
militaire aard? Of door de een of an
dere natuurramp? Het is niet bekend.
Persoonlijk denk ik aan verhuizing van
de Rhenense Franken naar Dorestad
dat als handelsnederzetting meer kan
sen bood. Het klopt in ieder geval chro
nologisch.
Zo geruisloos als ze de geschiedenia
van Z.O.-Utrecht introkken, zo geruis
loos was óók hun vertrek. Dit is een
herhaling van vele keren in de prehis
torie geweest. Ook over de periode tus
sen 855 en de tijd van de grote Utrecht
se bisschoppen (ca. 1050) weten wij niet
zo veel. Militair betekende Rhenen
blijkbaar weinig.
De volgende keer dan het vervolg na
1050.