Vooral kritiek op de troosteloosheid Industrie pompt ons vol met vet en de reclame doet er nog n schep op 25 APRIL 1970 Duizenden zitten tégen hun zin in flats Tit een enquête is gebleken, dat ongeveer tachtig procent van de Nederlanders een eengezinshuis met een tuin(tje) verkiest boven een flat hoe luxueus, ruim en modern de flat ook ingericht mag zijn. Toch worden nog altijd veel meer flats ge bouwd. Vooral in de sector woning- wetbouw de door 't rijk zwaar ge subsidieerde bouw voor de minst draagkrachtigen. Begin dit jaar kwam dat nog eens genadeloos aan het licht bij een on derzoek naar de lust van Haagse ge zinnen om in het nieuwe Zoetermeer te gaan wonen. De overgrote meer derheid van de Hagenaars voelde er alles voor, als er maar eengezinswo ningen beschikbaar waren. Helaas omvat tachtig procent van de Zoeter- meerse bouwplannen hoogbouw. Ir. Priemus: „Geen van de bouw- autoriteiten in Zoetermeer kon ons uitleggen waarom dat zo was. Zoiets stemt tot nadenken." JTlats en krotten hebben één ding met elkaar gemeen: de bewo ners proberen er zo snel mogelijk uit weg te komen. We moeten volgens ir. Priemus zo snel mogelijk naar laag bouw toe in het belang van ons wel zijn. En wat er ook van minister Schuts bouwbeleid gezegd mag worden, hij is de eerste bouwminister onder wiens bewind de laagbouw verhou dingsgewijs is gestegen. Het staat vast dat ons „welzijn" niet alleen wordt bedreigd door vuil water, vieze lucht of vuilnishopen. Een goede, aan de individuele smaak aangepaste woning is minstens zo belangrijk om je plezierig te voe len. Prof. dr. E. van der Kuyp, buiten gewoon hoogleraar in de milieuhygië ne: „Een krotwoning heeft een de moraliserende invloed op de bewo ners. Omgekeerd prikkelt een nette woning tot grotere zindelijkheid. Er is een samenhang tussen woontoestand en zaken als gedragsstoornissen, psy chosen. alcoholisme, verslaafdheid aan verdovende middelen." j^ederland telt ruim 350.000 echte krotten. Deskundige waarne mers verbazen zich er niet alleen over dat de mensen het er zolang uit houden zonder te gronde te gaan, maar vooral dat de bewoners nog zo betrekkelijk tevreden met hun woon-, situatie zijn. Men is geneigd dit te verklaren uit de stelling dat deze mensen zo afgestompt raken dat ze zelf niet meer merken in wat voor troep ze leven. Ir. Priemus: „Misschien is dat zo. Maar we doen er goed aan ons te realiseren dat de Nederlanders in Ir. H. Priemus is directeur van het research-instituut voor de woning bouw van de technische hogeschool in Delft. Met een staf van ongeveer acht mensen onderzoekt hij op eigen initiatief allerlei aspecten van de wo ningbouw en huisvesting in bieder- land. Daarnaast worden opdrachten van derden aangenomen als dat in het algemeen belang is en openbaarheid van de rapporten is gewaarborgd. Ir. Priemus (27 jaar) heeft bouw kunde in Delft gestudeerd, Hij is een gezaghebbende autoriteit op het ge bied van de woningbouw en heeft tal van publikaties op zijn naam die in en buiten de bouwwereld ruimschoots de aandacht hebben getrokken. Een onzer redacteuren had een ge sprek met hem. imi i vergelijking met miljoenen andere mensen kolossaal goed wonen, ook al zijn we er hier niet tevreden mee". Niet alleen de woning zelf is bepa lend voor het welzijn van de bewo ners. Ook de wijk er omheen speelt een belangrijke rol. Ir. Priemus heeft uitgedokterd dat er in de vele nieuw bouwwijken uiterst verdeeld wordt gereageerd. Als voordelen zien de be woners de ruimte, het vele groen, de zon die in de woning kan schijnen en soms de ligging van de wijk (ver van het centrum, tegen de landelijkheid aan). Verder zijn de meeste bewoners nogal verrukt over al het nieuwe in zo'n wijk. jyjaar ernstige kritiek hebben de nieuwe wijkbewoners op de enorme flatblokken. maar vooral op de eentonigheid in de vormgeving, de jarenlange troosteloosheid van de wijk doordat hij nog niet is afgebouwd en 't ontbreken van al die wijkvoorzie- ningen die 't leven zo aangenaam kunnen maken zoals cafeetjes, bio scopen. gezellige winkeltjes en der gelijke. Ook ir. Priemus zou liever zien dat eerst de wijkvoorzieningen zoals win kelcentra. scholen, ontspanningsge bouwen werden gebouwd en dan pas de woningen. De harde economie en de beschikbare financiën houden dat echter tegen. Wijkvoorzieningen gaan pas geld opleveren als er klanten voor zijn. Zonder bewoners in een wijk zijn al deze instellingen onren dabel en kosten handenvol geld. Die wet gaat ook op voor parkeer garages. Die zijn pas rendabel als er dagelijks duizenden auto's omheen krioelen. Feitelijk kan alleen de over heid dit proces ombuigen door mid del van een soort overbruggingssubsi dies. Maar eerlijk gezegd heeft de overheid nog wel andere belangrijke zaken te betalen. Jr. Priemus waarschuwt voor de gedachte dat een nieuwe wijk bewoonbaar is te maken door er een handvol gezellige cafeetjes, bioscopen en winkeltjes tegen aan te gooien Dat soort zaken verzuipt in de enor me nieuwbouwschaal. Ze worden nie opgemerkt, raken hun aantrekking^ kracht kwijt en verdwijnen vanzelf door gebrek aan klandizie. De leefbaarheid van een nieuw bouwwijk moet in verhouding tot de wijkschaal worden bevorderd. Zo goed als winkelcentra de taak van de kleine kruideniertjes hebben overge nomen, zo goed zullen wijkcentra a Ia de „Meerpaal" in Dronten een groot modern centrum waarin van al les gebeurt de taak van al die klei ne gezelligheidselementen uit de ou dere wijken moeten overnemen. ^aarom bouwen we eigenlijk nog steeds flats terwijl we allemaal liever een huis met een tuintje heb ben? We dachten vroeger, zegt ir. Prie mus, dat hoogbouw goedkoper en minder ruimteverslindend was. Hoog bouw is echter niet goedkoper en maar een klein beetje grondbespa- rend. Als we om een voorbeeld te noe men van nu af aan alleen maar laag bouw zouden neerzetten dan is ons land in het jaar 2000 volgebouwd. Gaan we voortaan uitsluitend hoog bouw toepassen dan zijn we in 2005 vol. Is dat verschil van vijf jaar het ons waard om duizenden Nederlanders tegen hun zin in flats te stoppen? Laten we hem de heer Goedleven noemen. Een wandeling door zijn omgeving in een nieuwe wijk voert hem langs lange wanden van flats. Soms beschutten zij hem, soms slaat de tocht door de betonnen straten hem in het gezicht. Eigen haard is goud waard", denkt meneer Goedleven en hij schurkt behaaglijk in zijn jas. Een bejaarde vriend uit de omgeving houdt hem staande en mijmert over de geurende weiden die hier. op dezelfde plaats, nog niet zo lang geleden lagen. „Ja, hxan"zegt Goedleven, „de mensen moeten wonen. We zijn geen koeien",,'t Lijkt anders soms wel op een stal", zegt zijn vriend bitter. „Al die lange rijen van dezelfde hokjes..." Goedleven kijkt de wijk eens rond. Er is wel een ongezellige troep van gemaakt. Hoog opgestapeld zijn de flats, ver weg is de gezelligheid, zodra je buitenshuis komt. En waar het ouder wets gezellig is, blijkt het nogal eens bouwvallig. En we zijn eigenlijk nog maar net begonnen met denken aan zoeken naar wat anders en beters.... Wij schijnen het helemaal niet goed te doen. Wij schijnen in de greep te zitten van verzadigde vetzu ren, misleidende reclames, kale calo rieën en dikke buiken. In Europa schijnen wij Nederlanders aan de top te liggen met onze vette maaltijden. Althans volgens prof. dr. C. den Hartog, die als voorzitter, van de Voedingsraad toch wel enig recht van spreken heeft. Kortaf zegt hij: „Niet wij, maar de industrieën bepalen hoe de voeding van ons volk er uit ziet. Ons voe dingspatroon wordt gemaakt door de fabrieken. Wij zijn gevangenen van de industrie, die er vooral op uit is winst te maken". „De industrie", zegt hij, „stopt overal vet in. Of het nou brood, mar garine, koek of worst is. Dat is zuiver economisch belang. Ons land moet zijn slachtvetten toch érgens laten! Wij krijgen veel meer vet in once ma gen ■•csplitst dan goed voor ons is. Daarom heeft prof. Den Hartog hartgrondige bezwaren tegen bepaal de televisiereclames. „Ik vind het on juist dat bijvoorbeeld een margari- nefabriek een reclamefilmpje mag vertonen, waarin een paar ogen schijnlijk door margarine oergezond geworden kinderen dartelen. Want door al het vet is de gewone margari ne niet gezond. Iets anders is het met margurinesoorten uit zonnebloemolie en met onverzadigde vetzuren. Dat is goede kost." Volgens prof. Den Hartog hebben wij mensen afgeleerd om zoals de dieren instinctief aan te voelen wat goede voeding is. „De industrie" zegt hij, ,jnaakt het ons steeds moeilijker uit alle produkten te kie zen. Het aanbod is zo groot, dat huisvrouwen er niet meer wijs uil kunnen. Zij missen de vakkennis en gaan dan noodgedwongen af op de industriële reclame „In Amerika bijvoorbeeld staat een huisvrouw dagelijks bloot aan zestienhonderd reclame-indrukken Maar de gemiddelde huisvrouw kan slechts twintig van die indrukken onthouden. Dat wéét de industrie, die dan naar reclamemiddelen gaat zoe ken, die zo'n indruk maken, dat zij in het geheugen blijven hangen Het grote bezwaar van prof. Den Hartog is, dat wij dagelijks te veel calorieën naar binnen krijgen, waar wij niets aan hebben en die ons al leen maar dik maken. En bovendien vindt hij dat wij nog steeds hardnek kig vasthouden aan wat voor de Tweede Wereldoorlog noodzaak was: overvloedige maaltijden om de ver moeienissen van de dag te kunnen weerstaan. „Maar", zegt prof. Den Hartog, ..tegenwoordig hebben bijna alle mensen, ook verschillende catego rieën fabrieksarbeiders, een zittend oj althans een minder zwaar leven". Hij vindt dat wij ons in Nederland niet hebben aangepast aan de veranderde gewoonten. Sterker nog: ons eten is steeds lekkerder geworden. Het ge volg is dat wij méér gaan eten, steeds meer vet en steeds méér calorieën naar binnen krijgen. De gemiddelde Nederlander ge bruikte voor de Tweede Wereldoor log minder dan honderd gram vet per dag. Op het ogenblik eet ieder van ons dagelijks 140 gram vet, waarvan tachtig gram zichtbaar (in de vorm van bijvoorbeeld margarine) en zestig gram onzichtbaar (het vet, dat indust rieën in onze dagelijkse spijzen verwerken). Vraag blijft hoe wij ons volgens prof. Den Hartog dan zouden moe ten voeden. Hij begint te zeggen, dat eigenlijk ieder van ons een weegschaal zou moeten kopen om zijn eigen gewicht in de gaten te houden. Vervolgens werkt hij onze dagelijkse menu's af: ONTBIJT: „Het is nodig, dat iedereen ontbijt. Het is opvallend dat juist mensen die niet ontbijten het eerste vermoeidheidsverschi jnselen tonen. Dat komt, doordat bij die mensen het suikergehalte van het bloed te laag wordt, wanneer zij wer ken." „In een goed ontbijt moeten veel eiwitten zitten, die voor de rest van de dag voor een voldoende inwendige verbranding zorgen. Een boterham met „zoet beleg" als ontbijt is bij voorbeeld onvoldoende. Kaas of ma ger vlees als beleg is al beter. Corn flakes of een glas melk bij het ontbijt is ook uitstekend. Vitamine- of lever traanpilletjes of -druppels zijn voor volwassenen onzin. Die middeltjes zijn voor de fabrikanten van pteer belang dan voor volwassen consu menten. En alsjeblieft geen pap als ontbijt. Wij gebruiken ons gebit toch al z.o weinig". LUNCH: „Voor de meeste men sen is een lichte broodmaaltijd als lunch voldoende. In principe kun je tussen de middag hetzelfde gebruiken als voor het ontbijt. Ook nu moet je ervoor zorgen voldoende eiwitten naar binnen te krijgen. Bovendien zou het goed zijn ook nog een vrucht of een slaatje bij de lunch te eten" Prof. Den Hartog is er een voor stander van om vooral kinderen in de loop van de middag nog een bo terham (liefst niet met „zoet" beleg) te laten eten. „Thee, koek en choco laatjes moeten er nou eindeijk eens uit als middagconsumptie"vindt hij. ..Dat kan ook. Want als onze voe ding goed is samengesteld, dan neemt vooral bij kinderen de behoefte aan die zoete lekkernijen automatisch af". AVONDETEN„Vroeger was de aardappel onze belangrijkste bron van vitamine C. Nu de mensen onder andere meer sinaasappelen eten, is dat niet meer zo. Daarom kun je te genwoordig gerust in plaats van aardappelen rijst of macaroni eten, waar geen vitamine C in zitMaar je moet er dan wel een sinaasappel bij eten". „Bovendien is het een belangrijke zaak dat de mensen veel afwisseling in de groente zoeken. De samenstel ling van verschillende groenten is verschillend. Bovendien zitten er in sommige groenten waarachtig wel schadelijke stoffen. In koolsoorten bijvoorbeeld zitten stoffen die krop strumakunnen veroorzaken. In spi nazie zitten schadelijke zuren. Daar om is veel afwisseling van groenten zo belangrijk. „Bij dat alles kunnen de mensen vlees, vis, of eieren eten. Dat is alle maal goed. Maar je moet er rekening mee houden, dat je niet meer dan twee tot drie eieren per week mag eten. Niet dat eieren schadelijk zijn, maan er zit nogal wat cholesterol in". Tegen soep heeft prof. Den Hartog geen enkel bezwaar. „Vooral in Zuid-Ned er land zijn de mensen gek op soep. Maar pas op als het dessert op tafel moet komen. Want wij Ne derlanders zijn stapel op vette pud dingen. Datzelfde geldt voor ijs. Daar zit veelal ook een karrevracht vel in. Je kunt veel beter een vrucht eten als besluit van de maaltijd".

Digitale periodieken - Gemeentearchief Veenendaal

De Vallei | 1970 | | pagina 5