ERECODE
OF
GEVANGENIS?
UIT DIE GOEDE
OUDE TIJD....
TIENDAAGS LENTEFEEST
De praktijk blijkt heel wat gunstiger dan de
VVDM-juristen het doen voorkomen
1
Onze militaire
medewerker schrijft
Commentaar
VJNSM* I
J
Dit moet duidelijk zijn: discussiëren
over het militair tuchtrecht zoals de Ver
eniging van Dienstplichtige Militairen dat
wil, is aanzienlijk meer dan prat,en over
al dan niet verouderde bepalingén, vast
gelegd in wet of reglement, die zichzelf
in sommige gevallen al hebben overleefd
en dikwijls al lang niet meer worden toe
gepast. De VVDM zelf ziet deze discussie
ook anders: in hun ogen is praten over
het tuchtrecht praten over de democrati
sering van het leger en het verbeteren
van het leef- en werkklimaat. Naar onze
mening echter raakt men ook dan nog
niet de kern. Hierom gaat het: is militaire
dienst een ,,klus die je helaas moet op
knappen" (zoals soms iemand gevangenis
straf moet „opknappen") óf is er nog iets
overgebleven van het schone lied: ,,'t Is
plicht dat iedre jongen aan d' onafhanke
lijkheid van zijn geliefde vaderland zijn
beste krachten wijdt" wat theatraal
gezegd maar wel duidelijk.
Men komt tot deze óf óf stelling als
men het VVDM-rapport leest. Daarin
wordt uiteengezet wat tuchtrecht is en in
welke kringen men dat tuchtrecht tegen
komt. Dat zijn dan de „plus-kringen"
medici, advocaten en men had er ook de
journalisten bij kunnen tellen waar
tuchtrecht dan is een „geformaliseerde
erecode", een geheel van regels die
men dikwijls niet alleen vrijwillig aan
vaardt omdat ze naast plichten ook rech
ten omschrijven, maar een code waarop
men nog trots is bovendien omdat men
trots is tot die bepaalde stand gerekend
te worden. Daarnaast zo stellen de
VVDM-juristen bestaat er een tucht
recht voor de „minus-kringen" zoals die
van de gevangenen. Dat recht bestaat uit
regels die de overheid, voor de goede
orde in de kring, uit de volheid van haar
gezag voorschrijft en waarnaar men zich
te gedragen heeft. Hun conclusie is dui
delijk: „Naar onze mening is ook de mili
taire samenleving een „minus-kring" te
noemen!"
Is dat zo? Is het werkelijk zo dat de
dienstplichtige de tucht in het leger er
vaart en ondergaat zoals een gevangene
die tucht moet ondergaan? En tweede
vraag: Is er werkelijk geen greintje meer
overgebleven van dat 't is-plicht-besef,
van dat gevoel dat het moet omdat onze
vrijheid het offer van de dienstplicht
waard is?
Op de eerste vraag moeten we ant
woorden: we geloven er niets van dat de
doorsnee-dienstplichtige zich voelt als
een gevangene en een eventuele straf
als een gevangene ondergaat. De prak
tijk wijst uit dat het anders is. Natuurlijk
weten we ook wel dat niemand de dienst
ziet als een pretje je wordt er tenslot
te toe gedwongen: het is niet je eigen
keus. Maar is het in het gewone leven
dan zo heel veel anders? De meeste
dienstplichtige soldaten komen zo van
huis. Als het goed is hanteren daar vader
en moeder het tuchtrecht en de meeste
kinderen hebben dat (gelukkig) als iets
vanzelfsprekends leren accepteren. En is
het in het bedrijfsleven zo veel anders?
Ook daar zal een werknemer zich moe
ten aanpassen aan de regels op straf
fe van ontslag. Dat laatste is in militaire
dienst niet mogelijk en juist dat pleit er
voor om hiervoor in de plaats het tucht
recht te hanteren. Want stel je voor dat
een rechter zich zou moeten gaan bezig
houden met allerlei zaakjes waarvoor
een leerjongen in een bedrijf een gewo
ne uitbrander krijgt van z'n baas! In mili
taire dienst heet dat dan officieel een
„berisping" wat i? er op tegen? We
hebben er alle begrip voor dat men wat
meer democratie in het leger probeert te
brengen en dat men heel wat verouder
de poespas probeert weg te ruimen.
Maar laat het alsjeblieft een normale sa
menleving blijven waar het ingrijpen van
de rechter tot de hoge uitzonderingen
behoort!
Een enkel woord nog over die tweede
vraag: die soldatentrots omdat men weet
dat militaire dienst nodig is. Nodig omdat
wij onze vrijheid en onze onafhankelijk
heid willen beschermen. Is dat uit de
tijd? Is dat een verouderde heldenvere
ring die aan Duitsland en met name aan
de Pruisen doet denken? Als men die
richting uitdenkt ja, dan heeft men ge
lijk. Desondanks zijn we ervan overtuigd
dat er ook in de hedendaagse jeugd
heel veler! zijn die bereid zijn met een
MILITAIR TUCHTRECHT
IN DISCUSSIE
Er zijn alleen al in de
afgelopen week vele
gebeurtenissen aan te wij
zen die het haast tot een
verplichting maken wat
dieper door te denken over
de militaire samenleving.
Zie naar Ermelo waar een
aantal dienstplichtigen be
zwaren op papier heeft ge
zet die ernstig genomen
moeten worden: zij stellen
onomwonden dat zij niet
„zomaar" ter beschikking
willen zijn voor een mili
taire actie, alleen omdat
„hogerhand" dat beveelt.
Goed. deze brief geeft er
blijk van dat deze jongeren
niet helemaal duidelijk
voor ogen staat hoe een de
mocratische staatsvorm als
de onze precies werkt en
als men de letterlijke tekst
van de brief neemt lijkt 'n
oplossing zelf niet moeilijk
te vinden: 'n verlaging van
de kiesgerechtigde leeftijd
tot achttien jaar zou for
meel alle bezwaren wegne
men. Maar of deze dienst
plichtigen dan tevreden
gesteld zouden zijn....?
Veel schokkender in fei
te is het oprakelen van wat
25 jaar geleden is gebeurd:
de executie van sergeant
Meijer tijdens de gevechten
op de Grebbeberg. Want
hier gaat het nog veel meer
over het wezen van de mi
litaire samenleving: de ver
houding meerdere-mindere,
de rechtspraak en de tucht,
heel die problematiek die
artikel 2 van het reglement
op de krijgstucht zo simpel
stelt: „De ondergeschikt
heid is de ziel van de mili
taire dienst."
Kort geleden is een in
oranje kaft gestoken dis
cussienota verschenen
„Militair tuchtrecht", een
uitgave van de Vereniging
van Dienstplichtige Militai
ren (VVDM). Het is een
werkstuk van een commis
sie van meest jonge juris
ten, die de militaire dienst
van binnenuit hebben leren
kennen: de nota is uitein
delijk geformuleerd door
de voorzitter en rapporteur
van de commissie mr. R. J.
B. Bergamin. De tijd van
publikatie is niet slecht ge
kozen want binnenkort is
ook het rapport te ver
wachten over deze materie
van een door het ministerie
van defensie ingestelde
werkgroep, de commissie-
Lagerwerff. De VVDM is
dus met haar discussienota
de minister vast een stapje
voor geweest, wat als groot
voordeel heeft dat het rap-
port-Lagerwerff straks te
groter belangstelling zal
hebben. En dat is nodig
niet alleen omdat de Wet
op de Krijgstucht en het
Reglement betreffende de
Krijgstucht (resp. daterend
van 1903 en van 1922) dui
delijk aan vernieuwing toe
zijn, maar vooral omdat in
deze wereld-in-gezagscrisis
duidelijk gesteld zal moe
ten worden hoe in hel
sterkste gezagsapparaat dat
we hebben, de krijgsmacht,
het gezag zal moeten func
tioneren.
Een discussienota vraagt
om discussie daarom
hieronder een bespreking
van dit werkstuk door onze
militaire medewerker, geen
jurist, wel een man die als
troepencommandant erva
ring heeft opgedaan met
de tuchtrechtspraak en met
de wijze waarop de soldaat
die ervaart. Naast zijn op
merkingen van praktische
aard onzerzijds een kort
commentaar over de uit
gangspunten van deze nota
en over de aard van tucht
recht in het algemeen.
Ercercitie, tn de houding
Maan nog altijd pijlers
van het militair gedrag en ge
zag
WSÊmmBÊSÊ
Het reglement betreffende de Krijgstucht ls vastge
steld bij Koninklijk Besluit van 31 juli 1922, de Wet op
de Krijgstucht is nog aanzienlijk ouder: deze dateert
van 27 april 1903. Het is dus niet overdreven te stellen
dat ze aan vernieuwing toe zijn, al gebiedt de eerlijk
heid te zeggen dat ze in de praktijk al lang drastisch
veranderd zijn. We citeren hier enkele artikelen uit wet
en regleip^nt om de niet-militaire lezer wat meer In
zicht te geven in het waarom van de aan de gang zijnde
discussie.
Allereerst het Reglement betreffende de Krijgstucht.
Artikel 1. De Krijgstucht omvat de handhaving van re
gelmaat en orde in alle. zelfs in de schijnbaar nietige
zaken, den militairen dienst betreffende; stipte nako
ming van alle voorschriften en nauwgezette voldoe
ning van de ter zake van den dienst gegeven bevelen,
ook waar deze slechts kleinigheden betreffen. Zij
eischt een voortdurend besef van ondergeschiktheid
aan iederen hoger geplaatste, het nalaten van elk min
voegzaam en met de waardigheid van den militairen
stand strijdig gedrag en in het algemeen onafgebro
ken plichtsbetrachting.
Artikel 2. De ondergeschiktheid is de ziel van den
militairen dienst.
Uit de Wet op de Krijgstucht citeren we de straffen die
kunnen worden opgelegd.
Voor officieren zijn die: berisping, licht arrest van
ten hoogste 14 dagen en streng arrest van ten hoogste
14 dagen. Als bijkomende straf kan inhouding van
geldelijke militaire inkomsten worden opgelegd.
Voor mindere militairen zijn acht straffen mogelijk,
plus ook de bijkomende straf zoals die voor officieren
geldt. Achtereenvolgens krijgt men: berisping; stral-
dienst; de verplichting om ten hoogste twee uur vóór
het avondappel binnen te zijn; licht arrest; ver
zwaard arrest; streng arrest; verlaging in klasse;
plaatsing in een tuchtklasse.
minstens zo grote inzet te vechten voor
de idealen die 25 jaar geleden de vrije
wereld hebben geïnspireerd. Anders dan
vroeger natuurlijk. Het leger is trou
wens heel anders dan vroeger. Met min
der poespas ook dan vroeger: vandaag
beseffen we gelukkig heel wat beter dat
gezag, dat leiderschap niet iets vanzelf
sprekends is het moet waar gemaakt
kunnen worden. Die geest treft men ook
steeds meer aan in het leger en naar
mate dat proces vordert is er geloven
wij meer kdns op dat men zijn militai
re diensttijd niet zal zien als een „gevan
genisperiode" maar als een vervulling
van dienst aan de gemeenschap waarop
men heus wel trots mag zijn!
Al heeft de lente dan tot dusverre nog
wat verstek laten gaan, desondanks zitten
we midden' in de periode die men het
„tiendaagse lentefeest 1970" zou kunnen
noemen. Koninginnedag, bevrijdingsfeest
•n Hemelvaartsdag sluiten aaneen tot
een reeks vrije dagen, die de dagelijkse
gang van zaken wat ontwrichten. Men kan
het zelfs chaotisch noemen: de ene
school wèl tien dagen vrij, de andere
niet; het ene bedrijf werkt op volle
kracht door, het andere op halve kracht
en bij het derde wordt alleen maar
het hoogst noodzakelijke gedaan. Daarbij
lokt de zon van 't zuiden duizenden tot een
vroege vakantie en neemt Feyenoord zijn
supporters meestal voor verscheidene da
gen mee naar Milaan allemaal mensen
die zich niet teveel aantrekken van ons
feest der bevrijding en op hun eigen ma
nier de vrijheid van de feestdagen benut
ten.
Laten we er niet te zwaar aan tillen
Koninginnedag heeft ons als we het
nog niet wisten weer geleerd dat we
geen „nationale-feestdag-vierders" zijn.
En op de bevrijdingsdag zal het nauwe
lijks anders zijn. Desondanks zijn we er
van overtuigd dat miljoenen onze konin
gin een warm hart toedragen en dank
baar en trots zijn dat wij haar onze vor
stin mogen noemen maar als we daar
aan uiting willen geven weten we er nu
•enmaal niet goed raad mee. En niet
minder zijn ervan overtuigd dat veruit
de meeste Nederlanders heel en heel
goed beseffen wat de bevrijdingsdag be
tekent. Het is niet zo gemakkelijk onder
woorden te brengen het kleinerend
praten over alles wat er in die 25 jaar
fout gegaan is gaat ons heel wat makke
lijker af. Maar we weten het wel en we
beseffen het wel. Als we met dat besef
maar niet naar buiten hoeven te ko
men.. Dan schreeuwen we ons maar lie
ver schor bij Feyenoord!
Koninginnedag herdenking der do
den bevrijdingsdag Hemelvaartsdag
het is een mooie, een unieke reeks.
Want is ons vorstenhuis los te denken
van onze vrijheid, van onze zelfstandig
heid als land en volk? Zijn de namen van
koningin Wilhelmina, koningin Juliana,
prins Bernhard, los te maken van die
donkere periode uit ons volksbestaan?
De periode die zoveel offers vroeg en
die mede daardoor eindigde met een
glorieuze dag der bevrijding? Waar dan
voor alle christenen de Hemelvaartsdag
als het ware bij aansluit: bezegeling dat
het lot dezer wereld niet bij ons mensen
ligt maar bij de hemelse God. En een
troostvoller gedachte is er niet.
Het tiendaagse lentefeest 1970 is in
volle gang. Misschien wat meer chaotisch
dan feestelijk. Maar In ons hart woont de
dankbaarheid.
ernvraag van heel het discussiestuk van
de Vereniging van Dienstplichtige Mili
tairen over het militair tuchtrecht moet deze
vraag zijn is het waar dat het huidige tucht
recht de voornaamste belemmering is voor
de democratisering van het leger en het ver
beteren van het werk- en leefklimaat? Als
dit waar zou zijn dan zou dit namelijk bete
kenen dat de tucht een overtrokken plaats
zou innemen in de militaire samenleving.
Dit feit wil ik er tegenover stellen dat ver
reweg het merendeel van de dienstplichtige
soldaten die na zestien maanden afzwaaien,
dit doen met een blanco straflijst. Alleen al
daarom is de VVDM-bewering op z'n minst
overdreven te noemen.
Natuurlijk wekt elke straf weerstand net
als in elk huisgezin. Maar die weerstand zal
niet minder worden als die straf via een an
der (niet beproefd) systeem wordt uitgedeeld.
De praktijk van elke dag is beslist niet dat de
soldaat vindt dat hij ten onrechte gestraft
wordt; neen, het gaat hem meestal om de
strafmaat én het feit dat verschillende straf
fen worden uitgedeeld voor in feite dezelfde
overtredingen.
Ik heb hiervoor nog eens een kranteknipsel
van 8 maart 1969 opgezocht, waarin een
vraaggesprek voorkomt met mr. G. E. Lange-
meijer en mr. U. W. H. Stheeman naar aanlei
ding van een juristencongres, voornamelijk
gewijd aan de „straftoemeting". Let wel: dit
handelt dus over straffen in de burgermaat
schappij. Uit dit interview komt duidelijk
naar voren dat het motiveren van een straf
ook in de burgermaatschappij een „onbegon
nen" werk is. „Over elk vonnis zou je een
boekje kunnen schrijven. De een krijgt voor
hetzelfde feit een onvoorwaardelijke straf
waar de ander een voorwaardelijke straf
krijgt." Analoog aan de uitroep van de 61-ja-
rige mr. Stheeman: „Mijn hemel, ga maar
eens uitleggen waarom je elf maanden geeft
en geen tien!", zou een compagniescomman
dant kunnen uitroepen: „Waarom 10 dagen
licht arrest en geen negen".
F)it alles zal namelijk in principe niet ver-
anderen als een van de voornaamste
voorstellen van de WD M-commissie zou
worden gevolgd: het aanstellen van een soort
kantonrechter voor enkele kazernes gezamen
lijk om op die manier tot een onafhankelijk
rechtsprekende macht te komen. De troepen
commandant moet dan de aanklager zijn en
de beklaagde moet zich kunnen laten verdedi
gen. De praktijk wijst namelijk uit dat vele
straffen nu voorkomen worden, omdat de goe
de commandant (en die zijn er gelukkig velen!)
zijn mensen persoonlijk kent, regelmatig met
hen praat en in voorkomende gevallen hen
ervan weet te overtuigen dat ze fout waren.
Krijgt hij de indruk dat het niet meer zal
voorkomen dan is de kous daarmee meestal
af. Het komt ook nogal eens voor dat de com
pagniescommandant hoewel hij dat in feite
niet mag een straf geeft voor een vergrijp
waar eigenlijk hogere instanties en veel
zwaardere straffen aan te pas zouden moeten
komen. In feite verzwijgt hij dan in de straf
reden iets van het gebeurde. Het is onjuist,
maar gebaseerd op puur menselijke overwe
gingen en op de overtuiging dat gebrek aan
(levens)ervaring de reden is geweest.
Bij de (militaire) kantonrechter zad veel van
de verantwoordelijkheid van de commandant
worden weggenomen en mijns inziens ^al al
les veel sneller een prestigezaak worden.
Overigens, wanneer krijgstuchtelijke afdoe
ning wordt afgeschaft, zouden we alleen met
strafbare feiten te maken krijgen, die dus
alle op een strafblad komen dat niet vervalt
bij dienstverlating, dit in tegenstelling tot de
militaire straflijst die bij het verlaten van de
militaire dienst wordt vernietigd. Dit kan dan
weer gevolgen hebben bij emigreren en solli
citeren naar overheidsbetrekkingen e.d. Ook
de commissie voelt dit misschien wel aan
want men pleit voor een derde Wetboek van
militair strafrecht, dat dan zou moeten han
delen over „Militaire Overtredingen". Waarbij
men zal moeten bedenken dat ook sommige
overtredingen wel worden geregistreerd. Ove
rigens, we moeten er niet aan denken dat dit
alles ernst zal worden. Wat een tijdverlies als
men voor de kantonrechter moet verschijnen
voor een minder goed onderhouden voertuig.
Met een advocaat als verdediger! Hoe moet
dit alles te velde, in het buitenland en in oor
logstijd?
Het VVDM-rapport praat ook over excessen
ik heb ze persoonlijk nooit meegemaakt en
ze doen me ook zeer tendentieus aan. Natuur
lijk worden er fouten gemaakt die komen
overal en altijd voor. Men verwijt de compag
niescommandant dat hij (te) jong is en juri
disch ongeschoold en daarom niet objectief.
Dat begrijp ik niet zo heel goed. Als men jong
is en commandant van een team jongeren be
grijpt men elkaar meestal zeer goed. De „ge
neratiekloof" waar men zich tegenwoordig zo
druk over maakt is nu eens weg, hoewel dit
natüurlijtc invloed heeft op de ervaring. Ik
ben er beslist niet van overtuigd, dat een
oudere militaire kantonrechter het beter zou
doen, terwijl de objectiviteit beslist niet auto
matisch samenhangt met juridische geschoold-
tisch samenhangt met juridische geschoold
heid. Ook is het beslist niet waar dat deze
jonge compagniescommandanten naar wille
keur straffen. Hij is namelijk verplicht de
opgelegde straf zo spoedig mogelijk voor te
leggen aan zijn hogere chef, de bataljonscom
mandant, die jammer genoeg beslist niet zo
jong meer is en die, dat kan ik u verzekeren,
met argusogen de straf en de strafreden be
kijkt. Niet helemaal vanwege de eerlijkheid
en rechtvaardigheid alleen, maar tevens om
dat de commanderend officier (een generaal
meestal) die deze straf binnen 24 uur op zijn
bureau wenst en bij de geringste twijfel om
tekst en uitleg vraagt en alsnog kan ingrijpen
of de straf overnemen.
Het „elkaar dekken van officieren onder
elkaar" is natuurlijk een verdachtmaking die
in deze tijd niet meer thuis hoort. Dan moet
men met feiten en cijfers komen.
Als het rapport spreekt over „onrechtvaar
dige en benauwende rechtsonzekerheid" dan
noem ik dat overdrijving. Een soldaat weet
precies wat hij mag en wat hij niet mag, ook
zonder dat alle „delicten" haarfijn worden
omschreven.
pen volgende punt dat aandacht verdient is
het recht van beklag. Hierboven hebben
we aangegeven dat elke straf de weg naar
boven gaat: naar de bataljonscommandant en
de commanderend officier. Men moet dit
punt vermelden als men kritiek heeft op het
feit dat een gestrafte zich pas twee dagen na
gestraft te zijn kan beklagen. Inderdaad is
hier sprake van een „afkoelingsperiode"
om een beklag „onder invloed van een hefti
ge gemoedsbeweging" te voorkomen. Ik zie
deze twee dagen ook (en misschien veel meer)
als tijd om de naast-hogere commandant en de
zich meestal op enkele tientallen kilometers
afstand bevindende commanderend officier
gelegenheid te geven hun controlerende taak
uit te voeren. Als er eenmaal een beklag ligt
kunnen ook zij namelijk niets meer verande
ren.
Ook op de vorm van het beklag heeft de
VVDM-commissie kritiek wat vreemd
want een „verantwoord schriftelijk stuk" be
hoeft helemaal niet te worden opgesteld. Er
zijn geen vormvereisten gesteld. Een eenvou
dig verzoekje zoals voorkomt in het Hand
boek Soldaat is voldoende. De kritiek is nog
vreemder waar juist in dit rapport de huidige
dienstplichtige „bijzonder geschoold" wordt
genoemd!
Het is beslist een loze kreet als men stelt
dat het in de praktijk herhaaldelijk voorkomt
dat een commandant een dienstplichtige pro
beert af te houden van een beklag. De klager
die daarop zou ingaan is wel bijzonder dom
en dat is de dienstplichtige van tegenwoordig
niet meer volgens dit VVDM-rapport en daar
ben ik het in ieder geval mee eens. De be-
klagmeerdere, in casu de bataljonscomman
dant, moet in tegenstelling tot de klager wel
een verantwoord stuk (beklagbeschikking) op
stellen, waarbij moet zijn gevoegd de door de
klager afgelegde en ondertekende verklarin
gen evenals die van de strafoplegger en de
getuigen van klager en strafoplegger. Deze
gehele papierwinkel met motivering waarom
e straf wordt gehandhaafd, verminderd
verhogen kan niet) of geheel teniet gedaan
wordt, en een eventueel veranderde strafre
den, vindt zijn weg naar boven, waar het stuk
(onder andere door juristen) wordt bestu
deerd. In geval van onvoldoende objectiviteit
of tegenstrijdigheden wordt ingegrepen. Kla
ger zelf krijgt volledig afschrift nadat de be-
klagmeerdere zijn onderzoek heeft voltooid.
Neen, de beklagprocedure behoeft beslist
geen hindernis te zijn. Wel doet nog steeds
het verhaal de ronde „dat je gezocht wordt"
in geval van een beklag. Dit is in bepaalde
gevallen beslist nog wel eens de reden dat de
man aarzelt zich te beklagen. Een intelligente
reactie is het natuurlijk niet, want er staan
vele, vele wegen open om zoiets aan te tonen
en een commandant die zoiets zou doen moet
op een felle reactie van zijn meerderen reke
nen.
Zou klager na de beklagbeschikking nog
steeds niet tevreden zijn dan kan hij alsnog
beslissen bij het HMG (Hoger Militair Ge
rechtshof, een college van onafhankelijke
rechters) in beroep te gaan.
Met de bewering dat het in de praktijk
voorkomt dat de compagniescommandant het
een eer vindt als er bij hem weinig beklagen
worden ingesteld kan ik wel meegaan. Dit be
hoeft echter lang niet altijd als negatief te
worden gezien, want tenslotte vindt de man
die zich beklaagt dat hij onrechtvaardig en
oneerlijk is behandeld en krijgt men regelma
tig en veel van deze gevallen dan stemt dil
tot nadenken.
L^en ander punt in het rapport draagt de
geladen titel: discriminatie. De VVDM
vindt het eigenaardig dat de straffen zijn in
gedeeld in straffen voor officieren (3 hoofd
straffen), straffen voor onderofficieren (7
straffen) en straffen voor mindere militai
ren (8 straffen). Heel voorzichtig vermeldt
het rapport: „De krijgstucht laadt zo de ver
denking op zich dat ze weliswaar in schijn
voor alle militairen geldt, doch in feite alleen
maar dient om de soldaten, de proletariërs
van het leger te knevelen". Denkt de commis
sie dit werkelijk, of is het als grapje bedoeld?
Men vergeet te vermelden dat die straffen
gebaseerd zijn op praktische uitvoerbaarheid.
Een officier zit namelijk zijn streng arrest
straf uit op zijn kamer, hetgeen ook bij ver
zwaard arrest zou moeten gebeuren. Met an
dere woorden: er verandert niets. Hoe denkt
men strafdienst, of twee uur voor het avond
appel binnen zijn. voor het thuis wonend ka
der door te voeren? Ook blijft bij een offi
cier of beroepskaderlid de straf met strafre
den tot zijn pensioen op zijn straflijst staan,
hetgeen hem kan schaden (en zal schaden) in
zijn jaarlijkse beoordeling en in zijn promo
tie. Bij de dienstplichtige vervalt de straflijst
bij het afzwaaien. Spreken over discriminatie
is dus wel erg vreemd.
Even verder in dezelfde paragraaf haalt
men dan in het rapport het geval aan van de
kapitein die een AMX-chauffeur de opdracht
gaf om over het ijs van een bevroren rivier
tje te rijden, waardoor de tank door het ijs
zakte, hetgeen de chauffeur het leven kostte.
Het rapport stelt dan: „We zijn benieuwd of
de chauffeur, wanneer hij deze opdracht ge
weigerd had, er ook zo lich zou zijn afgeko
men als de betrokken kapitein", die een straf
van twee weken voorwaardelijk kreeg. Een
dergelijke vergelijking is natuurlijk absurd
en min, omdat men openlijk een beschuldi
ging uit van klassejustitie. Het treurige geval
met de AMX staat in het Militair Rechtelijk
Tijdschrift van december 1969 uitvoerig be
schreven en ieder kan daarvan kennis nemen.
De opmerkingen over streng arrest in het
rapport doen weinig ter zake omdat al enige
tijd bekend is dat deze celstraf al lang tot de
grote uitzonderingen behoort en wordt afge
schaft. Dit geldt eveneens voor de zogenaam
de opvoedkundige maatregelen die zouden
moeten verdwijnen: ze zijn namelijk tegen
woordig vérboden!
De voorkeur van de VVDM voor geldboetes
gaat voorbij aan het feit dat deze geldboetes
in wezen a-sociaal zijn voor dienstplichtigen
die gedwongen in het leger komen uit alle
rangen en standen van de maatschappij. Er
zijn dienstplichtigen die op maandagmorgen
met het laatste model sportwagen de kazerne
binnenrijden, terwijl een andere, soms ge
huwde soldaat liftend op zondagavond (om op
tijd te zijn de volgende morgen) binnen komt,
omdat hij platzak is. Tien of twintig gulden
boete is voor de één een lachertje, maar voor
de ander dagen ellende.
Weer iets verder stelt het rapport: „Het is
voor een goed leef- en werkklimaat fnui
kend, wanneer iedere willekeurige meerdere
bevelen kan geven zoals thans het geval is".
Ook hier zou ik deze opmerking willen rang
schikken onder de loze kreten. Wat zou een
militair meerdere dan moeten doen als hij in
of buiten de dienst militair-strafbare feiten
of onregelmatigheden ziet plegen? Wat moet
hij doen in geval van nood, bij verkeersonge
vallen, bij brand e.d.? Kan een leraar op
school ook alleen maar „bevelen" geven aan
een leerling van zijn eigen klas, of zal hij ook
dienen op te treden als er ontoelaatbare din
gen buiten zijn klas maar binnen het school
gebeuren voorkomen?
Het is ook gewoonte om geen goed woord
over te hebben voor de tuchtklasse in Nieu-
wersluis. De plaatsing in de tuchtklasse is,
zoals ook het rapport vermeldt, geen straf
maar een heropvoeding voor „onwilligen en
ongezeglijken". Naar de mening van de
VVDM ligt het niet op de weg van de over
heid om aan volwassen mensen een opvoeding
tegen hun wil op te leggen. Daar zit iets in,
maar de term „volwassen mensen" is gezien
de gedragingen van sommigen voor bestrij
ding vatbaar. Het is bovendien een feit dat er
ook tuchtklassers zijn die er na drie maanden
toe overgaan mondeling of schriftelijk te
vragen of ze de rest van hun diensttijd kun
nen blijven. Ook zijn er verschillende gevallen
bekend van ouders die ronduit toegaven dat
hun zoon na de tuchtklasse in gunstige zin
was veranderd. Denkt u nu dat ik een fer-
vent voorstander ben van deze tuchtklasse?
Zeker niet, doch het rapport gebruikt zelf
nog al eens het woord objectiviteit.
T kunt nu terecht opmerken da u tot nu
toe alleen maar kritische bemerkingen te
lezen kreeg om daaruit de conclusie te trek
ken dat er heel weinig zinvols in deze discus
sienota voorkomt. Dit is beslist niet zo. Er
staan zinnen in die mij uit het hart gegrepen
zijn. Men stelt bijvoorbeeld terecht dat de
functie van het Reglement betreffende de
Krijgstucht naast de Wet op de Krijgstucht
niet goed omlijnd is, terwijl de ouderwetse
gezwollen taal volkomen uit de tijd is. De
krijgsraad als beroepsinstantie bij een beklag
lijkt mij als leek ook een redelijk voorstel
hoewel ik mij wel afvraag of het praktisch
uitvoerbaar is. Opschorting van de straf tot
na de behandeling van een beklag lijkt even
eens redelijk, doch dan dient ook de moge
lijkheid tot strafverzwaring aanwezig te zijn
als bijvoorbeeld blijkt dat men alleen in be
klag ging omdat het moment van straffen
klager niet zo goed uitkwam. Met de VVDM
ben ik er van overtuigd dat het informele lei
derschap verre te verkiezen is boven het for
mele leiderschap. Leiderschap moet echter
ontwikkeld worden en dat ,kost altijd tijd, zo
dat iets van dat formele leiderschap toch wel
altijd nodig zal blijven. Ook ik ben er van
overtuigd dat innerlijke discipline torenhoog
boven uiterlijke discipline staat verheven. We
zijn echter nog zo ver verwijderd van een be
hoorlijke graad van zelfdiscipline in de
strijdkrachten en daarbuiten, of liever: daar
aan voorafgaand, dat we met de constatering
van de voordelen van innerlijke discipline
niet zo heel veel opschieten. Of we genoeg
doen aan de ontwikkeling van dezt. innerlijke
discipline in de strijdkrachten, maar voorna
melijk daarvoor, is de grote vraag.
Conclusie: dit WDM-rapport levert over
het geheel bezien zeker een positieve bijdrage
tot de discussie over militair tuchtrecht. Het
moment van verschijnen is goed getimed,
want als op 1 juli het rapport-Lagerwerff
gaat verschijnen zal die discussie zeker weer
op gang komen.
Ik zou dit stuk ter lezing willen aanbevelen
aan alle officieren en onderofficieren en
niet minder aan alle geïnteresseerde niet-mi-
litairen, omdat er meegedacht wordt met de
verantwoordelijke instanties. Als beroepsmili
tairen behoren we te weten hoe men denkt en
wat er leeft bij onze dienstplichtigen. Ten
slotte zijn wij er voor de soldaten en niet de
soldaten voor ons!
Het rapport blijft echter een stuk van een
belangenvereniging, een vereniging die de be
langen van één speciale categorie voor ogen
heeft zonder dat men zelf verantwoordelijk
heid draagt tegenover de gehele Nederlandse
gemeenschap. Het stuk is samengesteld door
juridisch geschoolden die echter nog weinig
geremd worden door ervaring: er gaapt nogal
eens een diepe kloof tussen theorie en de uit
voerbare praktijk. Dat ons militair tuchtrecht
op vele plaatsen aanpassing, verbetering en
herformulering nodig heeft is ook onze rege
ring bekend en daarom is men druk bezig met
de herziening.
In het militaire commentaar van 28 maart is
tot onze spijt een storende zetfout blijven
staan. Nederland besteedt niet 2,9 procent
van zjjn nationaal inkomen aan defensie
zoals vermeld stond doch 3,9 procent. On-
ze verontschuldigingen.