Van democratie kon niet worden gesproken want geld sprak
bij benoeming van bestuurders een te duidelijke taal
Buurmeesters op de bres voor
door rampen geplaagde bevolking
AR. raadslid H Griffioen
op niet verkiesbare plaats:
,Ik werd overrompeld'
Wijkgemeenschap stoelt
op oude buurgedachte
door
Adriaan P. de Kleuver
Speelplaats bij
kleuterschool
Te hooi en te gras
On gel den
Burgerij
Zelfstandig
Buur gericht
Decreet
Reservaat
Elite
dacht ikZ&
DINSDAG 26 MEI 1970
*r
Buur- en buurtmeesters
hadden vroeger heel wat
in de melk te brokkelen
De benamingen buurtmeester en buurmeester er is verschil zijn begrip
pen die in onze samenleving geheel naar de achtergrond verdrongen zijn. In
onze Republiek der Verenigde Nederlanden evenwel waren dat belangrijke
posten. Het statuut voor hel koninkrijk der (Verenigde) Nederlanden veegde
deze functies van de regeringstafels. Er is zo veel veranderd ten aanzien van
onze bestuursvormen. En toch bleef latent iets van de verleden tijd in het volks
leven bestaan.
Iets van de onderlinge verbondenheid
in vroeger dagen dook na de lie We
reldoorlog op in het massale optreden
van de buurtverenigingen. Een sterke
opleving van de latent aanwezige saam-
horigheidsdrang die de lotsverbonden
heid terdege en bewust deed spreken.
Het eerst verdwenen die weer uit de
deftige wijken. De rest volgde spoedig
na een wat kwijnend bestaan. Het
langst hield men het ook in de arbei
derswijken. Thans leeft wéér iets van
die aard op in het verschijnsel wijkge
meenschap juist in geheel nieuwe wij
ken.
Daar onderkennen de veelal van bui
ten gakomen inwoners terdege de moei
lijkheden binnen het nieuwe leefkli
maat. Door overleg tracht -en dan ge
rezen moeilijkheden te verbeteren.
Maar van een werkelijke inspraak, laat
staan medezeggenschap als gedurende
de Republiek (tot 1811 zelfs), is thans
geen sprake.
Wij willen deze vrij ingewikkelde be
stuursvorm, in feite de meest, democra
tische die denkbaar was, toelichten.
Men zal ras bemerken dat het om geen
onderonsje met zo nu en dan een
avondje lol ging.
Wat is het nu: buurtmeester of buur
meester. t Is eigenlijk doodeenvoudig.
Buurtmeesters had men in de steden en
buurmeesters op het platteland. De
laatsten werden ook aangemerkt als
buvr-, buir- of buermeyster in de dor
pen en buurschappen, waarbij men
moet denken aan buren, de gezamenlij
ke buren in een gemeenschap dus waar
b.v. de hoeven wijd verspreid lagen.
Zon hoeve kon wel op vijf, zes plek
ken aan andere hoeven grenzen en dan
had men méér buren dan twee! Hier
gaat het om het zeer oude begrip na
buur of naber.
Het centraal gelegen dorp met am
bachtslieden etc. (de voormalige mid
denstanders dus) had veelal geen be
paalde burgemeester, die de steden wél
hadden. De dorpen waren in sommige
gevallen zelfs verenigd met graaf
schappen en was zulk een graaf heer.
Men bedenke dat het hoofd van 'n ge
meenschap de bezitter van de heerlijks-
goederen was.
Toch begaat men een fout als men
denkt, dat het gehele territorium van
zo'n heerlijkheid eigendom van de enige
heer was. Verspreid lagen ook eigen
dommen van anderen daartussen en
door het stelsel van gekozen buurmees
ter» waren zij zéker niet rechtsloos
overgeleverd aan de willekeur van de
dorpsgeweldige.
scholtus) stonden. Zij hadden slechts
één jaar zitting. Voor het furstendom
Gelre schreef hertog Arnold in 1463 de
landbrief, waarin dit werd omschreven.
Eén van beide buurmeesters trad aan
het einde van het lopende jaar af.
Maar hij was herkiesbaar en het Hof
kon in bijzondere gevallen zelfs de
burgemeesters van hun jaarlijkse ver
plichting tot aftreden ontslaan.
De buurspraak was een jaarlijks ge
bruik. Curiositeitshalve wordt ze in een
paar dorpen nóg jaarlijks gehouden.
Zo te Ede, waar oudergewoonte in het
koor van de Hervor:de Kerk in de laatste
decennia van de vorige eeuw de buur
spraak nog functioneel plaats vond met
de geërfden van het buurschap Veld
huizen.
Dat daarbij wel degelijk belangrijke
kwesties aan de orde kwamen bewijst
het gebeuren op de buurspraakdag
ters inden voor het onderhoud van
kribben en hoofden in de rivieren en
een Rijnsche guide* ineens bij het in
ventariseren van iedere morgen land
dat belastbaar was bij het schoonhou
den van de afwateringen (b.v. bij de
Lingevakken in de Betuwe), waar
voor aan de dijkstoelen (Lingestoel)
morgengeld betaald moest worden. En
wel een „ouden braspenning 's jaars"
door iedere geërfde.
In de Neder-Betuwe inden de buur
meesters op Sint-Margriet (20 juli) om
de zeven jaar het „zevende-jaarsgeld"
ten behoeve van de stad Tiel. De bewo
ners van de Neder-Betuwe genoten
daarvoor vrijdom van de Gelderse wa-
tertol te Tiel.
Volkskundig bekeken is dit hoogst in
teressant. Die buurmeesters werden wel
„zeikers" genoemd en men dacht veelal
dat dit kwam door het „gezeik" om de
centen. Niets is minder waar. Een
volksspreekwoord zegt: „Als het regent
(zeikt) op Sint-Margriet (Margareta)
dan duurt het veertig dagen Daarom
sprak men van Pis-Griet. Vroeg men
dus „of de zeikers geweest waren" dan
ging dat om het ophalen van het „ze
vende-jaarsgeld" op 20 juli! Als je om
de zeven jaar een ,,zeiker(t)" genoemd
werd, viel dat nog wel mee.
Bij het beroepingswerk kwamen de
kerkgangers niet te pas. Zoals de dorps
heer „was" zo hadden de onderdanen
maar te zijn. Een volslagen autocratie.
Menig dorp ademt nog deze „geest" van
weleer. Men ziet maar eens rond!
Het gewichtigste deel van hun taak
bestond evenwel uit het beheren van de
dorpspolders. In gezelschap van de
schout werden „te hooi en te gras" de
straten, stegen (landwegen), weeen die
aansloten op die van andere dorpen
(doorgaande wegen dus), voetpaden in
de uiterwaarden en binnendijkse wei
landen, stromen, vlieten, etc. geschouwd
Dat „te hooi en te gras" wilde zeggen
naar de hooibouw en ervoor. Een over
blijfsel is nog de najaarsschouw en
idem voorjaarsschouw door de water
schapsbesturen.
Zo behoord* dus tevens het toemaken
van dijken bij overstroming en het leg
gen van dijken bij inpoldering van no-
vaal (nieuw) land, het ontwerpen van
nieuwe wegen, planten en ruimen van
bomen langs de wegen, het bepalen van
recht op uitweg op „ghemene wegen"
tot hun competentie. Dit alles werd
nauwkeurig vastgelegd in het „loot-
boek".
Wij komen nu aan een vrij ingewik
keld probleem. De buurmeesters op het
platte land namen veel over van de
stadse buurtmeesters. Zo denke men bij
„lootboek" niet aan de verdeling van
een stedelijk territorium in loten; wij
ken zouden wij zeggen.
De stadse naam was dan ook veelal
wijkmeester of lootmeester. Zoveel
..loten" (wijken dus) als er in een stad
waren, zoveel lootmeesters had men.
Hoe de begrippen buurschap en loot
soms door elkaar gehaald werden blijkt
uit het volgende. Wij moeten er even
wel een zijsprongetje voor maken over
de Rijnburg bij Rhenen.
Dit waren de „gewone ongelden", die
de buurmeesters kwamen ophalen in
gevallen van watersnood, stormscha-
Veenendaai, het maar steeds groter
wordende valleidorp, dat evenals Tiel
stadsallures gaat aannemen, ontstond
als kleine nederzetting binnen de Vrij
heid van Rhenen. Rhenen was een stad
en verwondert het ons dan dat begrip
pen die voor een stad golden in deze
kleine gemeenschap „inburgerden". Het
zo te stellen is al een misvatting, maar
ja, zo zijn zo veel begrippen verwaterd.
vergelijken met de registers van het
Veen raadschap der Geldersche en
Stichtsche Venen, dat zetelde in de zui
delijke Eemvallei of Gelderse Vallei
zo u wilt.
Zowel het Gelderse deel, dat gere
kend werd tot het Ambt Ede, en het
Stiehtse deel, dat tot de Vrijheid van
Rhenen behoorde was gedeeld in elke
drie buurschappen. Hoogst interessant
dat beide delen van dit „gespleten
dorp" één kerkelijke gemeente vormde:
in de roomse tijd een kerspel met eigen
parochiale rechten en na de reformatie
van de kerk als één gereformeerde ge
meente met voor beide delen dezelfde
predikant(en).
Na de officiële installatie van het
Veenraadschap der Geldersche en
Stichtsche Veenen in 1563 door koning
Philips II in het zuiden van de Eemval
lei werd dan dit Veenraadschap wel
aansprakelijk gesteld voor de water-
schapsbelangen in het verzoeningsgé-
bied. Het oefende in het dorp Veenen
daai veel nevenfuncties (beheer van de
kerkelijke goederen, etc.) uit, maar aan
beide zijden van de grift bleef het be
stuurlijk bij het oude, tot Veenendaai
in 1795 een zelfstandige gemeente
werd. De Bovenbuurt langs de Cunera-
weg gelegen bleef tot Rhenen behoren.
Eigenlijk niet zo netjes.
Een in zijn totaliteit historisch beke
ken één geheel vormend gebied werd
pas in 1960 enigszins hersteld. Op
rechterlijk gebied blééf de scheiding
bestaan tot 1811. Geldersch-Veenendaai
had evenals Stichtsch-Veenendaai een
zelfstandig opererende Onder-schout
die op zijn beurt weer rekenschap
schuldig was aan de hoofd-schouten te
Ede en Rhenen.
De buurmeesters van Geldersch- en
Stichtsch-Veenendaal werkten nauw
samen met hun eigen Onderschout.
Veelal hadden zij ook zitting als Veen-
raad. Een normale zaak omdat zowel de
vormden de schout met zijn onder
schouten, buurmeesters en Veenraden
een elite gezelschap. En och, hóé ik de
poldermeesters van nu ook hoogacht,
veel van die oude toestanden vindt ik
heden ten dage nog terug in de water
schapsbesturen.
Bij het vervallen van de „heerlijke
rechten" in 1796 werden nadien de
buurmeesters door de stemgerechtigden
van het dorp gekozen. Ook handhaaf
den in 1802 de buurmeesters zich bij de
instelling van het Departementaal Re
glement.
In 1811, bij het benoemen van de
maires (burgemeesters) e nde gemeen
teraden (Napoleon hééft op bestuurlijk
gebied daarmede èn door de instelling
van een burgerlijke stand bijzonder bij
gedragen tot onze huidige staatkundige
verhoudingen!), hielden de functies van
de buurmeesters op te bestaan. Zij kre
gen de functie van poldermeester, welk
ambt nadien gehandhaafd bleef.
De burgemeesters (maires dus) be
hielden de functie van de schout als
officier van justitie, dus hoofd van d«
plaatselijke politie. Maar in enige ge
vallen (b.v. te Rhenen) treedt de burge
meester op in het ambt van watergraaf
(waterschout!) en werden door het instel
len van dijkschappen de dijkgraven
vervangers van de buurmeesters. Rudi
menten van deze oude ambten zijn dus
nog overgebleven.
Het gebruik len plattelande buur
spraak te houden en buurbrieven te la
ten rondgaan kwam al vroeg voor. Veel
kleine gemeenschappen bezaten dan
ook een buurgericht, ja zelfs wel els er
tóch van een heerlijkheid sprake was.
Dan sprak de schout recht in vereni
ging met de buurmeesters.
Een frappant voorbeeld vormde het
oude buurgericht van het Stiehtse dorp
je Renswoude dat pas in het begin van
de XVIIe eeuw schepengericht kreeg
toen er een Vrije en Hoge heerlijkheid
van gemaakt werd.
De functie van buurmeester was dan
ook véél omvangrijker en wat meer
zegt invloedrijker dan die van
buurtmeester in de steden. Als verte
genwoordiger van zijn naburen had hij
te waken over de rechten van zijn
buurgenoten. Oók als ergens het buur
gericht vervangen werd door schepen-
garicht bleef men in de XVe en XVIe
eeuw van „buyrrighters" spreken.
Speciaal op de Veluwe stonden zij
ki hoog aanzien, waar zij in vereni
ging met de marekrighters (meent-
meesters), maelrighters (maal schap-
meesters) bosch- of houtrighters
(bosmeester of boswachters) politieel
toezicht uitoeenden. Niet zelden
werd gesproken van „bedienden van
de districkten". een zéér vreemdsoor
tige aanduiding, daar op de Veluwe
wel eens leden van de adel als buur
meester fungeerden.
Zo bijvoorbeeld te Harskamp waar in
1444 en 1473 leden van het geslacht Van
Delen als buurmeester optraden. Toch
zijn dit zeldzame gevallen omdat de
buurmeesters het tot hun taak achtten
ook de adel te corrigeren!
in de wandeling buurdag genaamd
van het jaar 1877 toen reeds gesproken
werd over de wenselijkheid de gezamen
lijk sinds onheuglijke tijden in gebruik
zijnde meentgebieden onder Bennekom
en Wageningen onderling te verdelen.
Pas veel later kreeg dit plan zijn
beslag (1888) en werd door reservering
gedurende de ruilverkaveling na 1947
door het toenmalige ministerie van O.
K. en W. slechts 14 ha. zeldzaam
blauwgrasland als natuurreservaat aan
gekocht in de Bennekomse meent.
Het ligt aan de Bisschop Davidsgrift
tegenover het Fortuin 'onder de rook
van Veenendaai. Dit soort volksgebrui
ken valt In onze tijd onder het nogal
omstreden begrip olklore. Voor echte
folklore moet men naar de Oosteuro-
pese landen of naar afgelegen bergdorp
jes in Scandinavië en Midden-Europa.
De georganiseerde „folkloristische
evenementen" (zegt zo'n aankondiging
in krant en op affiches al niet genoeg!)
hebben alle iets krampachtigs Het
was vooral Ir. Max M. van Hoffen,
onze grote beschermer van natuur- en
cultuurmonumenten in de Eemvallei,
die voor dit alles een open oog had.
Deze tè jong in 1955 op 44-jarige leef
tijd overleden streekkenner offerde
alle vrije tijd op voor ons ideaal. Van
hem zijn de onvergetelijke woorden:
„Natuur- en cultuurbeschermers wor
den geduld, meer niet; ze worden be
schouwd als dwazen, als bedelaars, wie
men wat geeft om van ze af te zijn".
In het furstendom Gelre (later ook in
bet gewest Gelderland) waren de taken
van de buurmeesters bij decreet vastge
legd. Ieder dorp had twee buurmees
ters, die uit de geërfden gekozen wer
den en onder de richter (schout of
Met dat al moeten wij, als zijn me
destanders, voortgaan en zijn wij nu
genaderd aan het moment waarop het
toelaatbare overschreden is. Wij zijn,
zonder het zelf te willen, in het defen
sief gedrongen. Wij hebben geleerd dat
er wel eens héél veel geotterd moet
worden om een doel te bereiken. Onze
helaas óók te vroeg overleden meester
D. Philips wilde steeds met volle kracht
vooruit en noemde zulke offers koe
handel. Maar de ingewijden welen dat
iets beter is dan niets.
Max van Hoffen kweekte bij de boe
ren van Bennekom, die afstammelingen
waren van de deelgerechtigden in het
complex De Meent, goede wil om te
aanvaarden dat „hun" stukje van 14
ha. op initiatief van de Landbouwho
geschool te Wageningen, behouden
bleef ais zuiver wetenschappelijk re
servaat, Zo bleef dan tóch een klein
deel van een zeer oud buurschapsgoed
bewaard.
In de riddertijd kwam het voor dat
de landjonkers die steekneuzerige
buurmeesters uit hun „eigen" zaken
wilden houden, omdat hun eigen za
ken en belangen daarbij wel eens op
het spel stemden. Het behoeft geen
betoog dat dan de „ambassadeurs"'
van de gemeenschap zich diep ge
krenkt voelden.
De naburen (geërfden) betaalden hun
6 pet. van de gelden, die de buurmees
de, etc. die de dijken in deplorabele
toestand gebracht hadden!
Een bijzonder geval was het ongeld,
dat werd geheven in 1673 dat het
Franse bezettingsleger van Lodewijk
XIV in 1673 vergde als tegenprestatie
voor het niet ten uitvoer brengen van
voorgenomen vernielingen.
De stad Tiel betaalde zich blauw.
Rhenen, dat zich daarbij niet neerlegde
zag de Bergpoort en de Westpoort door
ladingen buskruit ontploffen en kon
slechts de Rijnpoort redden door inder
haast dit ongeld bijeen te brengen.
Zo werden tal van kastelen (Ameron-
gen en Loenersloot) en zelfs kerken
(Ammerzoden en Dreumel) grondig ver
nield. De bewijzen daarvan staan, nog
als romantische ruïnes in laatstgenoem
de dorpen. Wat de Duitsers in soortge
lijke gevallen uitspookten was helemaal
geen nieuwtje.
Maar ook gingen de buurmeesters
wel naar de hoge autoriteiten om ver
mindering van lasten te krijgen. Dit ge
schiedde in 1747 bij Willem IV, prins
van Oranje, als stadhouder-generaal
over Gelderland, door de buurmeesters
van Kesteren, Oudewaard, Lienden,
Ommeren en Ingen, nadat sedert 1740
felle winterkoude, dijkbreuken, mui
zenplagen. hagenbuien, veepest en nog
talloze andere rampzaligheden het Ne-
derbetuwse land getroffen hadden.
Het zwaar geteisterde volk tussen de
grote rivieren was werkelijk ten einde
raad. Hoe belangrijk bekwame buur
meesters waren bewijst toch wel deze
ongetwijfeld zware gang van de buur
meesters der verbonden dorpen. Er
blijkt ook uit dat men in zulke gevallen
ging naar het „hoofd" van de verbon
den staten.
Kesteren, half-Lienden en Ingen vie
len niet onder et rechtsgebied van de
graaf van Culemborg. die met dezelfde
problemen te worstelen had. Tóch
móésten bescherming van land en volk
doorgaan. Het is dan ook niet verwon
derlijk dat men om „subsidie" ging vra
gen.
In veel gevallen woonden de dorpshe
ren niet ter plaatse. Na de verkoop door
de graaf van Culemborg van de heer
lijkheden langs de Rijn, wegens zware
schuldenlast, kwamen ze in handen van
patriciërs of oude landadel.
In zulke gevallen traden de buur
meesters veelal op waar het kerkelijke
aangelegenheden betrof. Zó waren zij
tevens nauw betrokken in het geestelijk
leven van de dorpsgemeenschap. De
meest ingrijpende functie-was de ver
tegenwoordiging van de dorpsheer wat
betreft het collatierecht op pastorie en
kosterij. De aanstelling van predikant
en koster en lot schoolmeester had dan
:et hun consent plaats. Een gewichtige
ja zelfs verantwoordelijke taak, want
zinde de dommee of de schoolmeester
de inwoners niet, dan hadden zij altijd
twee wrijfpalen waaraan ze hun mis
noegen konden afvegen.
De goegemeente spreekt van „burgerij"
en bedoelt dan de financieel met kop
en schouders boven de volksmassa uit
torenende middenstand.
Helemaal fout gedacht, want de ge
schiedenis leerde ons dat het grootste
deel van deze „middenstand" voort
kwam uit de oude arbeidersbevolking.
Zegt van deze groepering het oude
spreekwoord niet: als niet komt tot iel
dan kent iet zichzelve niet. Werkelijke
adel vormt in onze dagen slechts dat
deel van de bevolking waarvan men
kan zeggen dat het geestesadel bezit.
Ook in Veenendaai sprak men van
„lootmeesters" die over een buurschap
gesteld waren (o.m. het Capellenlot), in
navolging van het stedelijk gebruik te
Rhenen.
Om even naar de Betuwse landouwen
terug te keren, dan kan met daarover
precieser ingelicht worden. Zo was de
Tielse burgerij in acht loten verdeeld,
terwijl in de XVIe eeuw een gezeten
burger daar een „loetigh man" genoemd
werd. Op het platteland komt men de
aanduiding naburen tegen (in de Duits
sprekende landen spreekt men van na
ber), een begrip dat ook in onze ooste
lijke (Saksisohe!) provincies terug te
vinden is.
Het „lootboek" van de steden is te
Veenraden als de buurmeesters eigen-
geërfd, dus grondbezitters, moesten
zijn. Zo bleven alle belangen onder
één dak.
Over democratie zullen wij het daar
bij maar niet hebben. De centen spra
ken een al te duidelijke taal. In feite
RENSWOUDE Naast de Rens-
woudese kleuterschool komt een speel
terrein voor de jeugd, waarvoor de raad
nu wordt gevraagd een krediet beschik
baar te stellen van f 18.300.
In wezen worden er diverse kleine
speelterreintjes aangelegd tussen de
Bambino-school en de woningwetwonin
gen aan de Van Reedeweg. Tot de in
ventaris zullen behoren: een zandbak,
kliederkuipen, een kleuterwip, padde
stoelen, een klauterpiramide, een turn-
rekje. een evenwichtsbalk en zitban
ken.
Uw verslag van de bijeenkomst van
DS 70 te Rhenen is correct. Mijn aanval
op de Vrije Partij was scherp. Ik heb
vastgesteld dat de Vrije Partij zich aan
vankelijk links en nu rechts opstelt, dat
zij uit rancune tegen de PvdA met
steeds weer andere partijen samenwer
king zocht om de PvdA afbreuk te
doen, dat zij steeds door persoonlijke
verdachtmakingen de PvdA heeft be
streden.
Uitdrukkelijk heb ik me om dat aan
le tonen, bediend van materiaal van de
Vrije Partij zelf. De landelijk voorzit
ter, de heer Stuivenberg, kon wegens
onbekendheid met de Rhenense situatie
mijn vaststelling, dat de Vrije Partij in
volkomen tegenstelling staat tot zijn ei
gen oprechte stellingname, uiteraard
niet bestrijden. De plaatselijke kandi
daten deden geen poging de genoemde
feiten te weerleggen. Wel vond de heer
Van Dijk het nodig op zijn gebruikelij
ke wijze een aanval in de persoonlijke
sfeer te doen door de Rijnschool er bij
te betrekken. Die opmerking werd on
dersteund door zijn mede-kandidate
mevr. Capelle.
Uw verslaggever veronderstelt, dat ik
de vergadering heb verlaten om te de
monstreren het oneens te zijn met de
kritiek van deze twee personen. Dat is
niet precies de situatie. Op zichzelf was
de kritiek inderdaad onjuist, omdat de
achteruitgang van de Rijnschool ver
oorzaakt is door de slechte ligging, de
komst van een tweede school en richt
lijnen van het Rijk. Dat weet de heer
Van Dijk trouwens heel goed. Gemeen
tebestuur, Rijksinspecteur en schoollei
ding hebben in de loop der jaren alles
geprobeerd verplaatsing van de school
en behoud van leerkrachten te bewerk
stelligen. Voor mijzelf sprekend kan ik
stellen, dat ik als lid van de Schoolraad,
als waarnemend hoofd en als bestuur
der van de PvdA, jarenlang op hoog en
laag niveau, in en buiten Rhenen, de si
tuatie van de Rijnschool aan de orde
heb gesteld.
De aanleidi*g voor mijn vertrek is
echter, dat de bijeenkomst door de niet
gemotiveerde aanval afzakte tot het
bekende niveau van stoten onder de
gordel. De ervaring leert hoe diep men
dan kan afdalen. Aangezien ik mijzelf
beperkt had tot controleerbare feiten
had ik geen behoefte de rest van de
avond in een sfeer van verdachtmaking
te verkeren. Ik ben gegaan, omdat de
grens, die ik voor mezelf tevoren had
getrokken, werd overschreden.
Het positieve van de avond ligt voor
mij in de wetenschap, dat de heer Stui
venberg het doen en laten van de Vrije
Partij nauwgezet zal volgen. Welke in
vloed daarvan uitgaat zal spoedig kun
nen blijken!
H. Zachte
Beatrixstraat 6
Eist (U).
Het komt een enkele maal voor dat ik
namens een dagblad word opgebeld, en
mij b.v. om mijn mening of commen
taar wordt gevraagd over een bepaalde
zaak. Degene die mij opbelt, stelt zich
dan voor en zegt dan tevens namens
welk blad hij vragen stelt. Indien mo
gelijk geef ik aan een dergelijk verzoek
graag gehoor. Vaak lees ik dan de
volgende dag de bespreking van het be
wuste onderwerp in dat blad, waarbij
ook van mijn mening kennis wordt ge
geven. Tot zover is er niets aan de
hand alles verloopt volgens de goede
gebruiken en op een prettige wijze.
Nu werd ik vrijdag 22 mei in de na
middag opgebeld door de heer Coïni,
lijsttrekker voor D'66. Hij vroeg mij
een verduidelijking van enkele opmer
kingen, door mij gemaakt in de raads
vergadering van donderdag 21 mei. Ik
heb de heer Coïni gaarne een nadere
uitleg gegeven en wij hebben een kort
en zakelijk telefoongesprek gevoerd.
Wie schetste nu mijn verbazing, toen
ik in De Vallei van 23 mei, in de ru
briek „Kies en on-kies" een vermelding
van dit gesprek aantrof met een poging
om in enkele zinnen de inhoud ervan
weer te geven. Volgens mij zijn twee
dingen mogelijk:
1. De heer Coïni is medewerker van
De Vallei en in dat geval had hij dat er
eerlijk bij moeten zeggen toen hij zich
voorstelde:
2. Ja, ik durf het bijna niet neer-
te schrijven, de andere mogelijkheid zou
zijn dat onze goede trouwe Vallei ge
wild of ongewild de spreekbuis van
D'66 geworden is, en dan is precies als
donderdagavond een welgemeende
waarschuwing op haar plaats.
Nu begrijpt u ook mijn opschrift:
„Duidelijkheid gewenst". Gaarne ont
vang ik dan ook een duidelijk antwoord
van u. Bij voorbaat dankend voor de
plaatsing in uw blad en voor uw ant
woord.
hoogachtend,
Uw abonné C. van Genderen.
Wat de 2 mogelijkheden betreft die
de heer Van Genderen ziet: ,,De Val
lei" staat tot hem in dezelfde relatie
als tot de heer Coïni. Zodra de heer
Van Genderen daartoe aanleiding
geeft zal ,,De Vallei" ook voor hem
als spreekbuis fungeren, omdat dat
nu eenmaal een van zijn taken is. Als
zodanig kan de heer Van Genderen
ook de rubriek ,,Kies en on-kies
zien; een signaleren van de zaken die
zich steeds frequenter gaan voordoen
naarmate de voor de plaatselijke poli
tiek zo belangrijke datum 3 juni dich
terbij komt. De een is daarbij nu een
maal wat inventiever dan de ander.
Nieuw en nieuws gaan dan wel eens
hand in hand, maar dat is iets dat
.,De Vallei" niet uitgevonden heeft,
maar waar een krant misschien wel
gedeeltelijk van bestaat. Hopelijk is
het de heer Van Genderen nu wel dui
delijk wat ,,De Vallei" als zijn taak
ziet, ook al is hijzelf onduidelijk in
zijn dreigende
waarschuwing).
maar welgemeende
RHENEN Waarom slaat het huidige A.R.P.-raadslid H. Griffioen op
de lijst voor de komende gemeenteraadsverkiezingen op de vierde plaats
en dat terwijl doze bekende politieke figuur een lange staat van dienst
heeft en zelfs lid is geweest van hel college van burgemeester en wethou
ders, belast met de portefeuille van financiën, eigendommen en volkshuis
vesting? Tijdens een gesprekje gaf hij daar zelf een duidelijk antwoord op.
„De groslijst voor de verkiezing
van de nieuwe raad is op de verga
dering van de AR-kiesvereniging
volkomen langs democratische weg
tot stand gekomen. Daar valt niets
op aan te merken. En tóch overrom
pelde mij de uitslag van de stem
ming. Ik had geenszins verwacht dat
ik zou verhuizen van de eerste naar
de vierde plaats."
Wat zou hiervan dan de achter
grond kunnen zijn? De heer Grif
fioen heeft daarvoor geen verkla
ring, wel commentaar.„Feitelijk be
grijp ik er niets van," zegt hij dan.
„Kijk, ik heb gedurende de nu aflo
pende zittingsperiode in eigen kring
nooit blijvend verschil van mening
gehad. Zou dat wel het geval zijn
geweest, dan zouden de kaarten an
ders hebben gelegen. Eigenlijk had
ik wel eert verklaring verwacht,
maar die is niet gegeven."
Wat AR-lijstaanvoerder Van
Doesburg betreft, daarvan zegt de
heer Griffioen, dat deze het zeer
goed bedoelt. „Dat ik toch een vierde
plaats heb aanvaard is gebeurd op
aandrang van vele partijgenoten."
De heer Griffoen komt niet in de
nieuwe raad terug, tenzij er voor
keurstemmen op hem worden uitge
bracht. „Kom ik op deze wijze aan
een zetel, dan zal ik beslist het
raadslidmaatschap weer aanvaar
den," zo verklaarde hij pertinent.
De heer Griffioen heeft als be
stuurder zeer goede relaties in onder
andere het college van Gedeputeerde
Staten van Utrecht.
„Er moet in Rhenen een betere
verstandhouding kunnen komen met
de bestuurder in Utrecht, Dat kan
alleen maar heilzaam werken. Ik zou
daarmee geen moeite hebben, maar
dan zal ik eerst herkozen moeten
worden, want als je geen raadslid
bent, kun je zeker niet terugkeren
op «Jen wethouderszetel."