Van democratie kon niet worden gesproken want geld sprak bij benoeming van bestuurders een te duidelijke taal Buurmeesters op de bres voor door rampen geplaagde bevolking AR. raadslid H Griffioen op niet verkiesbare plaats: ,Ik werd overrompeld' Wijkgemeenschap stoelt op oude buurgedachte door Adriaan P. de Kleuver Speelplaats bij kleuterschool Te hooi en te gras On gel den Burgerij Zelfstandig Buur gericht Decreet Reservaat Elite dacht ikZ& DINSDAG 26 MEI 1970 *r Buur- en buurtmeesters hadden vroeger heel wat in de melk te brokkelen De benamingen buurtmeester en buurmeester er is verschil zijn begrip pen die in onze samenleving geheel naar de achtergrond verdrongen zijn. In onze Republiek der Verenigde Nederlanden evenwel waren dat belangrijke posten. Het statuut voor hel koninkrijk der (Verenigde) Nederlanden veegde deze functies van de regeringstafels. Er is zo veel veranderd ten aanzien van onze bestuursvormen. En toch bleef latent iets van de verleden tijd in het volks leven bestaan. Iets van de onderlinge verbondenheid in vroeger dagen dook na de lie We reldoorlog op in het massale optreden van de buurtverenigingen. Een sterke opleving van de latent aanwezige saam- horigheidsdrang die de lotsverbonden heid terdege en bewust deed spreken. Het eerst verdwenen die weer uit de deftige wijken. De rest volgde spoedig na een wat kwijnend bestaan. Het langst hield men het ook in de arbei derswijken. Thans leeft wéér iets van die aard op in het verschijnsel wijkge meenschap juist in geheel nieuwe wij ken. Daar onderkennen de veelal van bui ten gakomen inwoners terdege de moei lijkheden binnen het nieuwe leefkli maat. Door overleg tracht -en dan ge rezen moeilijkheden te verbeteren. Maar van een werkelijke inspraak, laat staan medezeggenschap als gedurende de Republiek (tot 1811 zelfs), is thans geen sprake. Wij willen deze vrij ingewikkelde be stuursvorm, in feite de meest, democra tische die denkbaar was, toelichten. Men zal ras bemerken dat het om geen onderonsje met zo nu en dan een avondje lol ging. Wat is het nu: buurtmeester of buur meester. t Is eigenlijk doodeenvoudig. Buurtmeesters had men in de steden en buurmeesters op het platteland. De laatsten werden ook aangemerkt als buvr-, buir- of buermeyster in de dor pen en buurschappen, waarbij men moet denken aan buren, de gezamenlij ke buren in een gemeenschap dus waar b.v. de hoeven wijd verspreid lagen. Zon hoeve kon wel op vijf, zes plek ken aan andere hoeven grenzen en dan had men méér buren dan twee! Hier gaat het om het zeer oude begrip na buur of naber. Het centraal gelegen dorp met am bachtslieden etc. (de voormalige mid denstanders dus) had veelal geen be paalde burgemeester, die de steden wél hadden. De dorpen waren in sommige gevallen zelfs verenigd met graaf schappen en was zulk een graaf heer. Men bedenke dat het hoofd van 'n ge meenschap de bezitter van de heerlijks- goederen was. Toch begaat men een fout als men denkt, dat het gehele territorium van zo'n heerlijkheid eigendom van de enige heer was. Verspreid lagen ook eigen dommen van anderen daartussen en door het stelsel van gekozen buurmees ter» waren zij zéker niet rechtsloos overgeleverd aan de willekeur van de dorpsgeweldige. scholtus) stonden. Zij hadden slechts één jaar zitting. Voor het furstendom Gelre schreef hertog Arnold in 1463 de landbrief, waarin dit werd omschreven. Eén van beide buurmeesters trad aan het einde van het lopende jaar af. Maar hij was herkiesbaar en het Hof kon in bijzondere gevallen zelfs de burgemeesters van hun jaarlijkse ver plichting tot aftreden ontslaan. De buurspraak was een jaarlijks ge bruik. Curiositeitshalve wordt ze in een paar dorpen nóg jaarlijks gehouden. Zo te Ede, waar oudergewoonte in het koor van de Hervor:de Kerk in de laatste decennia van de vorige eeuw de buur spraak nog functioneel plaats vond met de geërfden van het buurschap Veld huizen. Dat daarbij wel degelijk belangrijke kwesties aan de orde kwamen bewijst het gebeuren op de buurspraakdag ters inden voor het onderhoud van kribben en hoofden in de rivieren en een Rijnsche guide* ineens bij het in ventariseren van iedere morgen land dat belastbaar was bij het schoonhou den van de afwateringen (b.v. bij de Lingevakken in de Betuwe), waar voor aan de dijkstoelen (Lingestoel) morgengeld betaald moest worden. En wel een „ouden braspenning 's jaars" door iedere geërfde. In de Neder-Betuwe inden de buur meesters op Sint-Margriet (20 juli) om de zeven jaar het „zevende-jaarsgeld" ten behoeve van de stad Tiel. De bewo ners van de Neder-Betuwe genoten daarvoor vrijdom van de Gelderse wa- tertol te Tiel. Volkskundig bekeken is dit hoogst in teressant. Die buurmeesters werden wel „zeikers" genoemd en men dacht veelal dat dit kwam door het „gezeik" om de centen. Niets is minder waar. Een volksspreekwoord zegt: „Als het regent (zeikt) op Sint-Margriet (Margareta) dan duurt het veertig dagen Daarom sprak men van Pis-Griet. Vroeg men dus „of de zeikers geweest waren" dan ging dat om het ophalen van het „ze vende-jaarsgeld" op 20 juli! Als je om de zeven jaar een ,,zeiker(t)" genoemd werd, viel dat nog wel mee. Bij het beroepingswerk kwamen de kerkgangers niet te pas. Zoals de dorps heer „was" zo hadden de onderdanen maar te zijn. Een volslagen autocratie. Menig dorp ademt nog deze „geest" van weleer. Men ziet maar eens rond! Het gewichtigste deel van hun taak bestond evenwel uit het beheren van de dorpspolders. In gezelschap van de schout werden „te hooi en te gras" de straten, stegen (landwegen), weeen die aansloten op die van andere dorpen (doorgaande wegen dus), voetpaden in de uiterwaarden en binnendijkse wei landen, stromen, vlieten, etc. geschouwd Dat „te hooi en te gras" wilde zeggen naar de hooibouw en ervoor. Een over blijfsel is nog de najaarsschouw en idem voorjaarsschouw door de water schapsbesturen. Zo behoord* dus tevens het toemaken van dijken bij overstroming en het leg gen van dijken bij inpoldering van no- vaal (nieuw) land, het ontwerpen van nieuwe wegen, planten en ruimen van bomen langs de wegen, het bepalen van recht op uitweg op „ghemene wegen" tot hun competentie. Dit alles werd nauwkeurig vastgelegd in het „loot- boek". Wij komen nu aan een vrij ingewik keld probleem. De buurmeesters op het platte land namen veel over van de stadse buurtmeesters. Zo denke men bij „lootboek" niet aan de verdeling van een stedelijk territorium in loten; wij ken zouden wij zeggen. De stadse naam was dan ook veelal wijkmeester of lootmeester. Zoveel ..loten" (wijken dus) als er in een stad waren, zoveel lootmeesters had men. Hoe de begrippen buurschap en loot soms door elkaar gehaald werden blijkt uit het volgende. Wij moeten er even wel een zijsprongetje voor maken over de Rijnburg bij Rhenen. Dit waren de „gewone ongelden", die de buurmeesters kwamen ophalen in gevallen van watersnood, stormscha- Veenendaai, het maar steeds groter wordende valleidorp, dat evenals Tiel stadsallures gaat aannemen, ontstond als kleine nederzetting binnen de Vrij heid van Rhenen. Rhenen was een stad en verwondert het ons dan dat begrip pen die voor een stad golden in deze kleine gemeenschap „inburgerden". Het zo te stellen is al een misvatting, maar ja, zo zijn zo veel begrippen verwaterd. vergelijken met de registers van het Veen raadschap der Geldersche en Stichtsche Venen, dat zetelde in de zui delijke Eemvallei of Gelderse Vallei zo u wilt. Zowel het Gelderse deel, dat gere kend werd tot het Ambt Ede, en het Stiehtse deel, dat tot de Vrijheid van Rhenen behoorde was gedeeld in elke drie buurschappen. Hoogst interessant dat beide delen van dit „gespleten dorp" één kerkelijke gemeente vormde: in de roomse tijd een kerspel met eigen parochiale rechten en na de reformatie van de kerk als één gereformeerde ge meente met voor beide delen dezelfde predikant(en). Na de officiële installatie van het Veenraadschap der Geldersche en Stichtsche Veenen in 1563 door koning Philips II in het zuiden van de Eemval lei werd dan dit Veenraadschap wel aansprakelijk gesteld voor de water- schapsbelangen in het verzoeningsgé- bied. Het oefende in het dorp Veenen daai veel nevenfuncties (beheer van de kerkelijke goederen, etc.) uit, maar aan beide zijden van de grift bleef het be stuurlijk bij het oude, tot Veenendaai in 1795 een zelfstandige gemeente werd. De Bovenbuurt langs de Cunera- weg gelegen bleef tot Rhenen behoren. Eigenlijk niet zo netjes. Een in zijn totaliteit historisch beke ken één geheel vormend gebied werd pas in 1960 enigszins hersteld. Op rechterlijk gebied blééf de scheiding bestaan tot 1811. Geldersch-Veenendaai had evenals Stichtsch-Veenendaai een zelfstandig opererende Onder-schout die op zijn beurt weer rekenschap schuldig was aan de hoofd-schouten te Ede en Rhenen. De buurmeesters van Geldersch- en Stichtsch-Veenendaal werkten nauw samen met hun eigen Onderschout. Veelal hadden zij ook zitting als Veen- raad. Een normale zaak omdat zowel de vormden de schout met zijn onder schouten, buurmeesters en Veenraden een elite gezelschap. En och, hóé ik de poldermeesters van nu ook hoogacht, veel van die oude toestanden vindt ik heden ten dage nog terug in de water schapsbesturen. Bij het vervallen van de „heerlijke rechten" in 1796 werden nadien de buurmeesters door de stemgerechtigden van het dorp gekozen. Ook handhaaf den in 1802 de buurmeesters zich bij de instelling van het Departementaal Re glement. In 1811, bij het benoemen van de maires (burgemeesters) e nde gemeen teraden (Napoleon hééft op bestuurlijk gebied daarmede èn door de instelling van een burgerlijke stand bijzonder bij gedragen tot onze huidige staatkundige verhoudingen!), hielden de functies van de buurmeesters op te bestaan. Zij kre gen de functie van poldermeester, welk ambt nadien gehandhaafd bleef. De burgemeesters (maires dus) be hielden de functie van de schout als officier van justitie, dus hoofd van d« plaatselijke politie. Maar in enige ge vallen (b.v. te Rhenen) treedt de burge meester op in het ambt van watergraaf (waterschout!) en werden door het instel len van dijkschappen de dijkgraven vervangers van de buurmeesters. Rudi menten van deze oude ambten zijn dus nog overgebleven. Het gebruik len plattelande buur spraak te houden en buurbrieven te la ten rondgaan kwam al vroeg voor. Veel kleine gemeenschappen bezaten dan ook een buurgericht, ja zelfs wel els er tóch van een heerlijkheid sprake was. Dan sprak de schout recht in vereni ging met de buurmeesters. Een frappant voorbeeld vormde het oude buurgericht van het Stiehtse dorp je Renswoude dat pas in het begin van de XVIIe eeuw schepengericht kreeg toen er een Vrije en Hoge heerlijkheid van gemaakt werd. De functie van buurmeester was dan ook véél omvangrijker en wat meer zegt invloedrijker dan die van buurtmeester in de steden. Als verte genwoordiger van zijn naburen had hij te waken over de rechten van zijn buurgenoten. Oók als ergens het buur gericht vervangen werd door schepen- garicht bleef men in de XVe en XVIe eeuw van „buyrrighters" spreken. Speciaal op de Veluwe stonden zij ki hoog aanzien, waar zij in vereni ging met de marekrighters (meent- meesters), maelrighters (maal schap- meesters) bosch- of houtrighters (bosmeester of boswachters) politieel toezicht uitoeenden. Niet zelden werd gesproken van „bedienden van de districkten". een zéér vreemdsoor tige aanduiding, daar op de Veluwe wel eens leden van de adel als buur meester fungeerden. Zo bijvoorbeeld te Harskamp waar in 1444 en 1473 leden van het geslacht Van Delen als buurmeester optraden. Toch zijn dit zeldzame gevallen omdat de buurmeesters het tot hun taak achtten ook de adel te corrigeren! in de wandeling buurdag genaamd van het jaar 1877 toen reeds gesproken werd over de wenselijkheid de gezamen lijk sinds onheuglijke tijden in gebruik zijnde meentgebieden onder Bennekom en Wageningen onderling te verdelen. Pas veel later kreeg dit plan zijn beslag (1888) en werd door reservering gedurende de ruilverkaveling na 1947 door het toenmalige ministerie van O. K. en W. slechts 14 ha. zeldzaam blauwgrasland als natuurreservaat aan gekocht in de Bennekomse meent. Het ligt aan de Bisschop Davidsgrift tegenover het Fortuin 'onder de rook van Veenendaai. Dit soort volksgebrui ken valt In onze tijd onder het nogal omstreden begrip olklore. Voor echte folklore moet men naar de Oosteuro- pese landen of naar afgelegen bergdorp jes in Scandinavië en Midden-Europa. De georganiseerde „folkloristische evenementen" (zegt zo'n aankondiging in krant en op affiches al niet genoeg!) hebben alle iets krampachtigs Het was vooral Ir. Max M. van Hoffen, onze grote beschermer van natuur- en cultuurmonumenten in de Eemvallei, die voor dit alles een open oog had. Deze tè jong in 1955 op 44-jarige leef tijd overleden streekkenner offerde alle vrije tijd op voor ons ideaal. Van hem zijn de onvergetelijke woorden: „Natuur- en cultuurbeschermers wor den geduld, meer niet; ze worden be schouwd als dwazen, als bedelaars, wie men wat geeft om van ze af te zijn". In het furstendom Gelre (later ook in bet gewest Gelderland) waren de taken van de buurmeesters bij decreet vastge legd. Ieder dorp had twee buurmees ters, die uit de geërfden gekozen wer den en onder de richter (schout of Met dat al moeten wij, als zijn me destanders, voortgaan en zijn wij nu genaderd aan het moment waarop het toelaatbare overschreden is. Wij zijn, zonder het zelf te willen, in het defen sief gedrongen. Wij hebben geleerd dat er wel eens héél veel geotterd moet worden om een doel te bereiken. Onze helaas óók te vroeg overleden meester D. Philips wilde steeds met volle kracht vooruit en noemde zulke offers koe handel. Maar de ingewijden welen dat iets beter is dan niets. Max van Hoffen kweekte bij de boe ren van Bennekom, die afstammelingen waren van de deelgerechtigden in het complex De Meent, goede wil om te aanvaarden dat „hun" stukje van 14 ha. op initiatief van de Landbouwho geschool te Wageningen, behouden bleef ais zuiver wetenschappelijk re servaat, Zo bleef dan tóch een klein deel van een zeer oud buurschapsgoed bewaard. In de riddertijd kwam het voor dat de landjonkers die steekneuzerige buurmeesters uit hun „eigen" zaken wilden houden, omdat hun eigen za ken en belangen daarbij wel eens op het spel stemden. Het behoeft geen betoog dat dan de „ambassadeurs"' van de gemeenschap zich diep ge krenkt voelden. De naburen (geërfden) betaalden hun 6 pet. van de gelden, die de buurmees de, etc. die de dijken in deplorabele toestand gebracht hadden! Een bijzonder geval was het ongeld, dat werd geheven in 1673 dat het Franse bezettingsleger van Lodewijk XIV in 1673 vergde als tegenprestatie voor het niet ten uitvoer brengen van voorgenomen vernielingen. De stad Tiel betaalde zich blauw. Rhenen, dat zich daarbij niet neerlegde zag de Bergpoort en de Westpoort door ladingen buskruit ontploffen en kon slechts de Rijnpoort redden door inder haast dit ongeld bijeen te brengen. Zo werden tal van kastelen (Ameron- gen en Loenersloot) en zelfs kerken (Ammerzoden en Dreumel) grondig ver nield. De bewijzen daarvan staan, nog als romantische ruïnes in laatstgenoem de dorpen. Wat de Duitsers in soortge lijke gevallen uitspookten was helemaal geen nieuwtje. Maar ook gingen de buurmeesters wel naar de hoge autoriteiten om ver mindering van lasten te krijgen. Dit ge schiedde in 1747 bij Willem IV, prins van Oranje, als stadhouder-generaal over Gelderland, door de buurmeesters van Kesteren, Oudewaard, Lienden, Ommeren en Ingen, nadat sedert 1740 felle winterkoude, dijkbreuken, mui zenplagen. hagenbuien, veepest en nog talloze andere rampzaligheden het Ne- derbetuwse land getroffen hadden. Het zwaar geteisterde volk tussen de grote rivieren was werkelijk ten einde raad. Hoe belangrijk bekwame buur meesters waren bewijst toch wel deze ongetwijfeld zware gang van de buur meesters der verbonden dorpen. Er blijkt ook uit dat men in zulke gevallen ging naar het „hoofd" van de verbon den staten. Kesteren, half-Lienden en Ingen vie len niet onder et rechtsgebied van de graaf van Culemborg. die met dezelfde problemen te worstelen had. Tóch móésten bescherming van land en volk doorgaan. Het is dan ook niet verwon derlijk dat men om „subsidie" ging vra gen. In veel gevallen woonden de dorpshe ren niet ter plaatse. Na de verkoop door de graaf van Culemborg van de heer lijkheden langs de Rijn, wegens zware schuldenlast, kwamen ze in handen van patriciërs of oude landadel. In zulke gevallen traden de buur meesters veelal op waar het kerkelijke aangelegenheden betrof. Zó waren zij tevens nauw betrokken in het geestelijk leven van de dorpsgemeenschap. De meest ingrijpende functie-was de ver tegenwoordiging van de dorpsheer wat betreft het collatierecht op pastorie en kosterij. De aanstelling van predikant en koster en lot schoolmeester had dan :et hun consent plaats. Een gewichtige ja zelfs verantwoordelijke taak, want zinde de dommee of de schoolmeester de inwoners niet, dan hadden zij altijd twee wrijfpalen waaraan ze hun mis noegen konden afvegen. De goegemeente spreekt van „burgerij" en bedoelt dan de financieel met kop en schouders boven de volksmassa uit torenende middenstand. Helemaal fout gedacht, want de ge schiedenis leerde ons dat het grootste deel van deze „middenstand" voort kwam uit de oude arbeidersbevolking. Zegt van deze groepering het oude spreekwoord niet: als niet komt tot iel dan kent iet zichzelve niet. Werkelijke adel vormt in onze dagen slechts dat deel van de bevolking waarvan men kan zeggen dat het geestesadel bezit. Ook in Veenendaai sprak men van „lootmeesters" die over een buurschap gesteld waren (o.m. het Capellenlot), in navolging van het stedelijk gebruik te Rhenen. Om even naar de Betuwse landouwen terug te keren, dan kan met daarover precieser ingelicht worden. Zo was de Tielse burgerij in acht loten verdeeld, terwijl in de XVIe eeuw een gezeten burger daar een „loetigh man" genoemd werd. Op het platteland komt men de aanduiding naburen tegen (in de Duits sprekende landen spreekt men van na ber), een begrip dat ook in onze ooste lijke (Saksisohe!) provincies terug te vinden is. Het „lootboek" van de steden is te Veenraden als de buurmeesters eigen- geërfd, dus grondbezitters, moesten zijn. Zo bleven alle belangen onder één dak. Over democratie zullen wij het daar bij maar niet hebben. De centen spra ken een al te duidelijke taal. In feite RENSWOUDE Naast de Rens- woudese kleuterschool komt een speel terrein voor de jeugd, waarvoor de raad nu wordt gevraagd een krediet beschik baar te stellen van f 18.300. In wezen worden er diverse kleine speelterreintjes aangelegd tussen de Bambino-school en de woningwetwonin gen aan de Van Reedeweg. Tot de in ventaris zullen behoren: een zandbak, kliederkuipen, een kleuterwip, padde stoelen, een klauterpiramide, een turn- rekje. een evenwichtsbalk en zitban ken. Uw verslag van de bijeenkomst van DS 70 te Rhenen is correct. Mijn aanval op de Vrije Partij was scherp. Ik heb vastgesteld dat de Vrije Partij zich aan vankelijk links en nu rechts opstelt, dat zij uit rancune tegen de PvdA met steeds weer andere partijen samenwer king zocht om de PvdA afbreuk te doen, dat zij steeds door persoonlijke verdachtmakingen de PvdA heeft be streden. Uitdrukkelijk heb ik me om dat aan le tonen, bediend van materiaal van de Vrije Partij zelf. De landelijk voorzit ter, de heer Stuivenberg, kon wegens onbekendheid met de Rhenense situatie mijn vaststelling, dat de Vrije Partij in volkomen tegenstelling staat tot zijn ei gen oprechte stellingname, uiteraard niet bestrijden. De plaatselijke kandi daten deden geen poging de genoemde feiten te weerleggen. Wel vond de heer Van Dijk het nodig op zijn gebruikelij ke wijze een aanval in de persoonlijke sfeer te doen door de Rijnschool er bij te betrekken. Die opmerking werd on dersteund door zijn mede-kandidate mevr. Capelle. Uw verslaggever veronderstelt, dat ik de vergadering heb verlaten om te de monstreren het oneens te zijn met de kritiek van deze twee personen. Dat is niet precies de situatie. Op zichzelf was de kritiek inderdaad onjuist, omdat de achteruitgang van de Rijnschool ver oorzaakt is door de slechte ligging, de komst van een tweede school en richt lijnen van het Rijk. Dat weet de heer Van Dijk trouwens heel goed. Gemeen tebestuur, Rijksinspecteur en schoollei ding hebben in de loop der jaren alles geprobeerd verplaatsing van de school en behoud van leerkrachten te bewerk stelligen. Voor mijzelf sprekend kan ik stellen, dat ik als lid van de Schoolraad, als waarnemend hoofd en als bestuur der van de PvdA, jarenlang op hoog en laag niveau, in en buiten Rhenen, de si tuatie van de Rijnschool aan de orde heb gesteld. De aanleidi*g voor mijn vertrek is echter, dat de bijeenkomst door de niet gemotiveerde aanval afzakte tot het bekende niveau van stoten onder de gordel. De ervaring leert hoe diep men dan kan afdalen. Aangezien ik mijzelf beperkt had tot controleerbare feiten had ik geen behoefte de rest van de avond in een sfeer van verdachtmaking te verkeren. Ik ben gegaan, omdat de grens, die ik voor mezelf tevoren had getrokken, werd overschreden. Het positieve van de avond ligt voor mij in de wetenschap, dat de heer Stui venberg het doen en laten van de Vrije Partij nauwgezet zal volgen. Welke in vloed daarvan uitgaat zal spoedig kun nen blijken! H. Zachte Beatrixstraat 6 Eist (U). Het komt een enkele maal voor dat ik namens een dagblad word opgebeld, en mij b.v. om mijn mening of commen taar wordt gevraagd over een bepaalde zaak. Degene die mij opbelt, stelt zich dan voor en zegt dan tevens namens welk blad hij vragen stelt. Indien mo gelijk geef ik aan een dergelijk verzoek graag gehoor. Vaak lees ik dan de volgende dag de bespreking van het be wuste onderwerp in dat blad, waarbij ook van mijn mening kennis wordt ge geven. Tot zover is er niets aan de hand alles verloopt volgens de goede gebruiken en op een prettige wijze. Nu werd ik vrijdag 22 mei in de na middag opgebeld door de heer Coïni, lijsttrekker voor D'66. Hij vroeg mij een verduidelijking van enkele opmer kingen, door mij gemaakt in de raads vergadering van donderdag 21 mei. Ik heb de heer Coïni gaarne een nadere uitleg gegeven en wij hebben een kort en zakelijk telefoongesprek gevoerd. Wie schetste nu mijn verbazing, toen ik in De Vallei van 23 mei, in de ru briek „Kies en on-kies" een vermelding van dit gesprek aantrof met een poging om in enkele zinnen de inhoud ervan weer te geven. Volgens mij zijn twee dingen mogelijk: 1. De heer Coïni is medewerker van De Vallei en in dat geval had hij dat er eerlijk bij moeten zeggen toen hij zich voorstelde: 2. Ja, ik durf het bijna niet neer- te schrijven, de andere mogelijkheid zou zijn dat onze goede trouwe Vallei ge wild of ongewild de spreekbuis van D'66 geworden is, en dan is precies als donderdagavond een welgemeende waarschuwing op haar plaats. Nu begrijpt u ook mijn opschrift: „Duidelijkheid gewenst". Gaarne ont vang ik dan ook een duidelijk antwoord van u. Bij voorbaat dankend voor de plaatsing in uw blad en voor uw ant woord. hoogachtend, Uw abonné C. van Genderen. Wat de 2 mogelijkheden betreft die de heer Van Genderen ziet: ,,De Val lei" staat tot hem in dezelfde relatie als tot de heer Coïni. Zodra de heer Van Genderen daartoe aanleiding geeft zal ,,De Vallei" ook voor hem als spreekbuis fungeren, omdat dat nu eenmaal een van zijn taken is. Als zodanig kan de heer Van Genderen ook de rubriek ,,Kies en on-kies zien; een signaleren van de zaken die zich steeds frequenter gaan voordoen naarmate de voor de plaatselijke poli tiek zo belangrijke datum 3 juni dich terbij komt. De een is daarbij nu een maal wat inventiever dan de ander. Nieuw en nieuws gaan dan wel eens hand in hand, maar dat is iets dat .,De Vallei" niet uitgevonden heeft, maar waar een krant misschien wel gedeeltelijk van bestaat. Hopelijk is het de heer Van Genderen nu wel dui delijk wat ,,De Vallei" als zijn taak ziet, ook al is hijzelf onduidelijk in zijn dreigende waarschuwing). maar welgemeende RHENEN Waarom slaat het huidige A.R.P.-raadslid H. Griffioen op de lijst voor de komende gemeenteraadsverkiezingen op de vierde plaats en dat terwijl doze bekende politieke figuur een lange staat van dienst heeft en zelfs lid is geweest van hel college van burgemeester en wethou ders, belast met de portefeuille van financiën, eigendommen en volkshuis vesting? Tijdens een gesprekje gaf hij daar zelf een duidelijk antwoord op. „De groslijst voor de verkiezing van de nieuwe raad is op de verga dering van de AR-kiesvereniging volkomen langs democratische weg tot stand gekomen. Daar valt niets op aan te merken. En tóch overrom pelde mij de uitslag van de stem ming. Ik had geenszins verwacht dat ik zou verhuizen van de eerste naar de vierde plaats." Wat zou hiervan dan de achter grond kunnen zijn? De heer Grif fioen heeft daarvoor geen verkla ring, wel commentaar.„Feitelijk be grijp ik er niets van," zegt hij dan. „Kijk, ik heb gedurende de nu aflo pende zittingsperiode in eigen kring nooit blijvend verschil van mening gehad. Zou dat wel het geval zijn geweest, dan zouden de kaarten an ders hebben gelegen. Eigenlijk had ik wel eert verklaring verwacht, maar die is niet gegeven." Wat AR-lijstaanvoerder Van Doesburg betreft, daarvan zegt de heer Griffioen, dat deze het zeer goed bedoelt. „Dat ik toch een vierde plaats heb aanvaard is gebeurd op aandrang van vele partijgenoten." De heer Griffoen komt niet in de nieuwe raad terug, tenzij er voor keurstemmen op hem worden uitge bracht. „Kom ik op deze wijze aan een zetel, dan zal ik beslist het raadslidmaatschap weer aanvaar den," zo verklaarde hij pertinent. De heer Griffioen heeft als be stuurder zeer goede relaties in onder andere het college van Gedeputeerde Staten van Utrecht. „Er moet in Rhenen een betere verstandhouding kunnen komen met de bestuurder in Utrecht, Dat kan alleen maar heilzaam werken. Ik zou daarmee geen moeite hebben, maar dan zal ik eerst herkozen moeten worden, want als je geen raadslid bent, kun je zeker niet terugkeren op «Jen wethouderszetel."

Digitale periodieken - Gemeentearchief Veenendaal

De Vallei | 1970 | | pagina 5