Onder elke dwarsligger een dode Het was 'n weerzien met de hel Kwetterend Ver van huis Namen Troosteloos Reactie Niet rood Ere-kerkhof Opgewekt Vriendschap Gedachten Pappa's graf Brede weg Strategisch Dankbaar Dwangarbeider Autobaan Holland. Sergeant-majoor Besseling en re fill IVIIUUll serve-luitenant ir Muller, wachtmeester Van den Akker en matroos Hoogenstrijd, de olieman Kost en de 20-jarige soldaat Schalling. Enzovoorts, letterlijk. ft Zaterdag 30 mei 1970 Het drama van de Birma-lijn was een der menselijke dieptepunten van de Tweede Wereldoorlog. 160.000 dwangarbeiders van Indonesische, Thailandse, Birmese, Chinese, Australische, Britse, Amerikaanse en Ne derlandse oorsprong ploeterden hier drie en een half jaar voor de Japan ners in een complete hel: hitte, honger, dorst, moord, ziekte, het was er allemaal. Zij bouwden onder grove dwang voor de Jappen vele bruggen als deze, over de Kwai, en een strategisch belangrijke spoorweg van 415 km van Nong Pladuk in Thailand naar Thanbyuzayat in Birma. Van de spoorweg is nog 130 km over van Kanchana Buri tot Nong Pladuk in Midden-Thailand. Hier liggen Nederlands zweet en bloed en tranen; hoe rustig de Kwai thans ook stroomt en hoe mooi het oerwoud de bergen opklimt. Toen Nederlands Oost-lndië in 1942 voor de Japanners capituleerde, werd daar al wat uniform aan had door de Jappen opgepakt. Nederland se beroepsmilitairen, maar ook het reservepersoneel dat in het dagelijks leven als 20- tot 40-jarige onderwijzers, planters en ambtenaren werkte. De suikerlords, de rubberboeren, de theejonkers en de rijstboeren zo als die planters elkaar noemden werden van hun Javaanse en Sumo- traanse kebons (ondernemingen) onmenselijk hardhandig naar Birma of Thailand gesleept. Onvoorstelbare ellende kwam over hen. Met nauwelijks eten, zonder enige verzorging, met primitief materiaal moesten onder meer 16.000 Nederlanders bruggen bouwen en de spoorweg door de jungle en over bergen met hun blote handen in modder en rotsen, aanleggen. 3500 Ne derlanders stierven er van ellende een sterftepercentage van 25 prp- cent in de tijd van maart 1942 tot augustus 1945. Als je de overle venden vraagt „Was er nu nooit eens een menselijke Jap?", dan zeggen ze: „Nou, nee, dat kwam eenvoudig niet voor!" Birma-reisorganisator, de heer H.K. Engel (60) adjunct-directeur van Albert Heijn, zegt: „Onder elke dwarsligger ligt een dode, want het sterf tecijfer bij de andere nationaliteiten was veel hoger dan bij ons; bij de Javanen wel 50 procent". Over een reis naar Birma van een aantal oud-„Birma-spitters" vertelt een onzer redacteuren bijgaand verhaal. FlAlftrkrh dagen °P een zwoele maandag van het LIvHlllJvll drukke, overvolle, kwetterende Bangkok (drie miljoen inwoners) naar de Kwai bracht, doemde de donkere herinnering in het schelle tropenlicht zeer levendig op. Uiterlijk vredig Thailand met zijn vriende lijke correcte mensen rolde langs ons heen op een rit van 150 km. De buschauffeur voerde duizend kunsten uit in het chaoti sche verkeer. De stoomlocomotief kruipt langzaam over de brug over de rivier de kwai y. f* Zes oud-spitters op de brug over de Kwai: v.l.n.r. de heren W. D. Borgstein (Oostvoorne). G. R. Visser (Sneek), H. K. Engel (Heem stede), J. Wvan der Linden (Rotterdam), J. Bloem (Ter schelling) en ir. M. Lange- baerd (Boemendaal). - Birmu-spitters" terug bij de brug over de Kwai £)e hel is een vreedzame, vochtig-hete streek in Noordwest Thailand, waar de vijftig meter brede rivier de Kwai als een groen lint traag doorstroomt. De brug over de Kwai is van gedegen staal met houten dwarsliggers. De stoomlo comotief met vele wagons rijdt er lang zaam, tien meter boven het water, vrolijk fluitend over heen richting Bangkok. Een bijna sereen geluid van een ouder wetse löcomotieffluit en sissende stoom, dat de jungle gemakkelijk opslorpt. Ir. J. M. Langebaerd (58), een der direc teuren van 't Provinciaal electriciteitsbedrijf in Bloemendaal zegt tegen zijn dochter: „Dit is het". Zij staan aan de overzijde waar de spoorbaan richting Birma loopt. „Hier be gon het. Hier moesten we voor de Jappen spitten. Eerst de brug en daarna de jung- toen nog 7000 levenden 3000 in Schevenin- gen bijeen: op 30 mei zien zij elkaar weer, in de Jaarbeurshallen in Utrecht. Zij heb ben geen vereniging van „lijders aan het verleden". De één-manszaak van de heer Engel wil ze alleen nog eens bijeenbrengen, ze nog eens grimmig laten glimlachen over de dwaze beloning-achteraf die de Japan ners bij officiële overeenkomst Den Haag- Tok io aan de overlevenden na de oorlog voor drie en een half jaar „trouwe dienst" gaven: 61,73 per man. Niet zoveel meer dan de „beloning" bij het „feest" toen deze brug over de Kwai klaar kwam in oktober 1943. Eén sigaret per drie man! Ie". Tezelfdertijd tufte een Thailander per Japanse bromfiets met z'n zoontje achterop over een onregelmatig pad het oerwoud in. Want ook de jungle is geëlektrificeerd. En ook de jungle-dorpjes hier, als Tamarand en Kanchanaburi, met armelijke hutjes en kleine huisjes, kennen een woud van tv- masten. De welvaart dringt, als in 1941 de oorlogsellende, recht uit Japan tot in het hart van Thailand. De verbijstering over dit alles is allang verdwenen. Maar toen de bus ons dezer de, torenhoge pagode van dit plaatsje. Ze kwamen even fel oplevend ondanks de warmte geen moment los van de herin nering aan toen: het afscheid van 1942, het lijden in het kamp, het weerzien in 1945. Lijden het is een woord dat we tegen woordig onder Nederlanders nauwelijks nog horen. Maar de goed verzorgde be graafplaatsen in Kanchanaburi herbergen het lijden in vele Nederlandse namen. Ver van huis liggen hier Nederlanders begra ven: een kleine groene plek, een keurig bronzen schild, met „Koninkrijk der Ne derlanden", een leeuw, een naam, een rang, twee data (geboren en gestorven): Kranen donk (36, soldaat), Aarts (32, sergeant). Braamzeel (22), Van Hattem (20), Velsink (20), Van der Pol (26), Van Houten (22). Ik loop over een grasveld vol namen, Ne derlandse namen, waaraan geen eind lijkt te komen: mr. De Jong (28, soldaat artille rie), Wiardi Beekman (32, adj. O.O.A.A.D.), Bakels (41, matroos). inf." zag staan haar man, een HVA- planter, in 1943 als 48-jarige Birma-spitter overleden knepen de kelen van ons dicht. Want 25 jaar is lang geleden, maar niet als je voor het eerst 25 jaar na de doodstijding het graf van je man ziet, van wie je in 1942 afscheid had genomen. Toen we de begraafplaats letterlijk aan het andere eind van de wereld, verlieten, zoemden de namen onsentimenteel maar wel dramatisch verder in onze hoofden: Verloop, Van Haasen, Dallinga, Gerritsen Van der Hoop, Vogelzang, Fleur, Paulus, Van Bennekom. Enzovoorts, jawel letter lijk. De heer J. Bloem (65, oud-Deliplanter, een ex-rubberboer, nu fruitteler en wethou der op Terschelling) die het allemaal heeft meegemaakt, zei toen hij over het gras liep. gebogen de namen lezend: „Die naam ken ik. En die. Ik heb ze zien sterven, letterlijk, aan malaria en wat niet al. Ze zeiden nog iets en dan viel het leven er uit!" Voor mensen als ir. Langebaerd was deze streek in 1942'45 een ware hel. Maar de hel is hier niet rood, of het moest het rood van de flamboyanteboom zijn. De hel is ook niet wild van vlammen, want de film „De brug over de rivier de Kwai" veel romantiek, weinig werkelijk heid heeft hier een uiterst levendig toe ristisch industrietje doen ontstaan, dat de hitte temt met lauwe coca cola, fanta en pepsi cola. De hel is dan ook nog slechts pure herin nering voor een groep Nederlanders, die onlangs met het Birma-comité de streek tussen Bangkok en de Kwai bezocht. Een echte autobaan loopt van Bangkok noordwaarts langs palmen, bougainvilles, flamboyantes, rijstvelden, bruine hutten en enorme boeddhistische pagoden. Thailand beweegt op de Japanse fiets op de Ja panse brommer, met het Japanse tv-toestel of met het Japanse radiotoestel, in de Ja panse Toyota-auto, Datsun-auto, Honda- auto. Japan keerde energiek terug: het ver loor hier in 1945 de oorlog, het wint in 1970 de vrede royaal van zijn concurren ten. Namen, troosteloos maar in zekere zin geruststellend voor velen na 25 jaar: Daams, Hoekstra, Oostingh, fourier Van Keurig verzorgd, koel geregistreerd in een hete omgeving. Een erekerkhof heet dat terecht, maar toen ik de lerares me vrouw Carla Bodenhausen-Veen uit Zand- voort dapper, maar toch wel zeer diep on der de indruk bij de plaats in het gras met de naam „Bodenhausen, reserve 2de luit. De Amsterdamse oogarts J. R. van Dijk. ook oud-spitter. ontdekte het graf van zijn oom mr. De Mosch (38, serg. inf.) hij rea geerde niet anders: bewogen, uiterlijk rus tig, met een plotseling opkomende golf van herinnering. De schitterende flamboyanteboom vermiljoen rood van bloem en groen van blad. een parel in de tropen bloeit voort in het gras tussen de graven. De „hel", waarin deze Nederlanders stierven, is thans groen, rood, blauw, geel en vooral warm en zeer vriendelijk van atmosfeer. De Thailan- ders plegen hun drukke handel, hier en bij cje rivier de Kwai. Hier op de grens van vlakte en het bewegende, krijsende oer woud. De Delftse hoogleraar en oud-Birma- spitter prof. dr. H. J. A. Duparc ging ver der: hij nam de trein en reed on verschrok In 25 jaar verandert veel, maar de Ne derlandse Birmaspitters vergaten niet hun ellende, die van hun vrouwen en kinderen in de Jappenkampen in Indië èn hun vriendschap. In 1967 kwamen er van de Te midden van het tropische, het trage en toch beweeglijke, stapte tussen Bangkok en Tamarand in het plaatsje Nakhon Pa thom mevrouw A. C. Borgstein-v. d. Zwaard uit Oostvoorne. opgewekt rond. Zij had hier in 1945, na de Japanse capitu latie. haar man ex-KPM'er en Birma- spitter hervonden. - Na drie en een half jaar vrouwenkamp op Java. De eerste wandelingen van het echtpaar voerden toen rond de eeuwenou* De „hel" is. een vreedzame, hete streek vol vriendelijkheid en hartelijkheid gewor den. De rivier de Kwai een stroom vol ge dachten aan het verleden. Als een groen lint stroomt zij langs de mensen die hier nog eenmaal 25 tot 28 jaar later een stuk van hun leven ophaalden, toen ze bij het weerzien met de brug, de rivier, de oe vers gejaagd en bijna opgewonden zeiden: „Hier is het, hier begon het". pey (69) uit Nijmegen had tegen haar zoons gezegd: „Voor ik sterf wil ik het graf van pappa zien". En daarom trok deze tengere, Indische vrouw onlangs op een zondag op haar een tje van Bangkok in Thailand naar Ran goon in Birma. En van Rangoon naar Moulmein. En van Moulmein naar Thanbyuzayat, naar het graf van haar man, overleden als Bir- Tnaspitter. ken, vrij primitief maar opgewekt tot ver voorbij deze brug over de Kwai. „Ik wilde alles nog eens zien, ook het oerwoud, ook de dorpjes verder op", zei hij, maar hij was door de kennismaking niet „kapot", eerder leek hij verlicht. „Want alles is anders als je het bekijkt uit de gezichtshoek van de toerist, ook al heeft hij hier geleden", Later, in een smalle, lange motorprauw, de passagiers achter elkaar, schoten we over de Kwai tussen het grijs en groen van de oevers. De wind was fris in de hitte. De stuurman bleef onbeweeglijk toen kleine, pittige, zwarte ijsvogeltjes rakelings ons scheerden. Een pagode hier, een pagode daar torende boven dicht geboomte uit. Een vrouwtje met grote strohoed zette haar boot recht, waarin ze woont met man, kin deren en aluminium pannen, netjes opge hangen aan de wand. Nu is dit geen reis als per trein van Zwolle naar Apeldoorn. De familie Kosian had dan ook, teneinde aan de wens van mevrouw Kosian gevolg te geven, een bre de weg bewandeld. Minister van buiten landse zaken mr. Luns had een brief gekre gen met het verzoek om hulp. Mr. Luns' departement riep de hulp in van de Engel sen. De keten was toen gesloten want toen mevrouw Kosian dezer dagen met het Bir ma-comité van Schiphol naar Bangkok en vervolgens alleen van Bangkok naar Ran goon in Birma vloog, stond in deze laatste stad een vriendelijke Engelse ambtenaar op haar te wachten. Hij begeleidde haar in een klein vliegtuigje naar Mulmein, waar een tweede al even vriendelijke Britse di plomaat voor een auto had gezorgd om me vrouw Kosian in enkele uren naar het graf van haar man te brengen. Nu juist niet in de geciviliseerde wereld van ons. maar echt in de ruwe, oerwoudachtige wereld van Birma. De rivier de Kwai was in de oorlog een stroom van ellende. Er moest ..strategisch" gebouwd worden en de Engelse bommen werpers bestookten hier hun Japanse vijan den. „Als de Britten kwamen, doken wij in gaten in de grond en vochten om helemaal onderaan te liggen, gevrijwaard tegen de scherven", zegt ex-spitter Jan Bloem. De Kwai is nu een weelderig water: bij een houtzagerij staat een grijze olifant, met fraai ivoor, vrolijk waterspuitend te spelen met een boom. Woonschepen en huisjes op vlotten, compleet met orchideeën in bloem potten, schieten voorbij. Vier jonge boed dhistische monniken, in fel oranje pij, ped delen hun boot. De rivier is rustig geworden, maar nog altijd een stroom vol herinneringen voor duizenden Nederlanders. De een zegt: „Het is er allemaal nog". De ander: „Ik voel niets bij me, het is allemaal voorbij". Een derde: „Er is te veel veranderd, in 25 jaar bouwde ik een nieuw bestaan op". Mevrouw Albertina J. d. Kosian-Mor- Ze was toen ik haar in Bangkok na de reis sprak er niet verwonderd over. Ze neemt alle dingen in het'leven kennelijk met dankbaarheid op. „Misschien ga ik nog wel eens naar het graf van pappa", zegt ze hoopvol, „nee, het kostte niets van Rangoon af. Die Engelse heren waren ge weldig vriendelijk. Ze begrepen me net zo als mijn zoons (40 en 42) me hebben begre pen, toen ik er over begon Maar dit gebied bij Rangoon, daar zitten toch communistische infiltranten en zo? Mevrouw Kosian, tenger maar ongemeen taai, trok haar wenkbrauwen op: „Infil tranten? Niets van gezien, en wat zouden ze met een oude vrouw als mij moeten doen? Trouwens iedereen had toch gezegd in Bangkok en in Rangoon en overal: U gaat op eigen risico. En ik heb steeds geantwoord: Nou ja, kom, ik ga". Haar man, werkzaam bij de gemeente Soekaboemi op Java, werd in 1942 als dwangarbeider door de Jappen naar Birma gesleept. Hij overleed in Thanbyuzayat in datzelfde jaar, 57 jaar oud. Mevrouw Ko sian kwam in de jaren vijftig naar Neder land. Klein, in haar grijze japon en met haar brilletje op, lijkt ze een vrouw om over het hoofd te zien. Maar ze is dan wel een vrouw met karakter en wil en energie. Geen woord te veel zegt ze over haar wonderbaarlijke reis in de hitte, door de jungle, „om zoals ze met zachte stem in het grote hotel in Bangkok vertelt het graf van pappa te zien voor ik sterf". Een grootse kleine vrouw.

Digitale periodieken - Gemeentearchief Veenendaal

De Vallei | 1970 | | pagina 11