ONDERWIJS EN
DEMOCRATIE
GANGSTERMETHODES
De ernstige
aantijging
Beangstigende visie op
Amerika's democratie
i
DE PRESIDENTE IS
POPULAIR GEWORDEN
OPENHEID
VOOR MEER
DOORZICHTIGHEID
Maken industrie-blokken de oorlog?
Dilemma voor mevr. Van Someren, want...
Commentaar
mm
Tweedo-Kamerleden (al dan niet in
hemdsmouwen), te zamen vormend de
vaste Kamercommissie voor Onderwijs en
Wetenschappen, hebben deze week ge
tracht door middel van een hearing zich
een mening te vormen over wat leeft in
de academische wereld, dit in verband
met de komende behandeling van het
wetsontwerp universitaire bestuurshervor-
ming van minister Veringa. We betwijfe
len of het verslag van deze zitting vele
lezers geboeid zal hebben .Omdat men
vrezen we in deze hoger-onderwijs-
jungle al lang het spoor is bijster geraakt.
Men kan zich afvragen of dit ook niet
geldt voor sommige Kamerleden en (nog
erger) voor vele rechtstreeks hierbij be
trokkenen uit de universitaire wereld
zelf. Anders is het nauwelijks te verkla
ren dat een der commissieleden, de
communist Bakker, meende prof. mr. A.
D. Belinfante, rector-magnificus van de
Universiteit van Amsterdam, te moeten
toevoegen dat diens betoog eigenlijk
niet aan de orde was.
Wat betoogde deze bijzonder scherp
zinnige en ook intens met het wel en
wee van het hoger onderwijs meeleven
de hoogleraar? Kort en goed samenge
vat: dat er van het hele academische on
derwijs niets overblijft als het blijft gaan
zoals het nu gaat. Dat dan de werkelijk
goede wetenschapsmensen het bijltje er
bij zullen neerleggen omdat ze niet meer
de kans krijgen ook werkelijk onderwijs
te geven, om kennis en kunde over te
dragen. En dat de maatschappij straks
opgescheept komt te zitten met „afgestu
deerden" die misschien in hun studen
tenjaren wel Ijverig bezig zijn geweest
met van alles en nog wat maar wier wer
kelijke vakkennis ver beneden de maat
is gebleven. Prof. Belinfante heeft het ui
teraard wat genuanceerder gezegd dan
we dat hier hebben neergeschreven en
ook In de brieven die hij de afgelopen
weken geschreven heeft aan de universi
taire staf en aan de studenten staat het
niet zo keihard - maar het komt er wel op
neer. Daarom waarschijnlijk ook de fel-
scheldende reactie van de ASVA, de al
gemene studenten vereniging Amster
dam, die deze brieven „zo beneden alle
peil vindt dat het bestuur er niet op in
wenst te gaan." Bepaald geen sterke ar
gumentatie!
Toen de geachte afgevaardigde Bakker
tijdens de hearing prof. Belinfante er op
wees dat zijn betoog niet aan de orde
was, had hij formeel gelijk. Prof. Belinfan
te werd immers gevraagd zijn mening te
geven over bestuurshervormingen, want
daar gaat het wetsontwerp-Veringa over -
maar hij praatte over het onderwijs. Maar
I» dat een andere zaak? Wat heeft men
aan de prachtigste bestuursstructuren als
het onderwijs spaak loopt? Of is het niet
meer zo dat onderwijs doel is van iedere
school, van de lagere school af tot de
universiteit toe? En mag dan een rector-
magnificus die voor dat onderwijs verant
woordelijk is, zijn hart luchten tegenover
de mensen die mee moeten beslissen
over de toekomst van dat onderwijs? Mag
hij uiteenzetten dat er naar zijn mening
aan democratisering een grens is als het
over de school gaat? De communist Bak
ker mag er anders over denken maar hij
heeft dan ook andere opvattingen over
de democratie en hij ziet liever maat
schappij-vernieuwers op de universiteiten
dan échte studenten.
Wat prof. Belinfante heeft gezegd en in
zijn brieven heeft neergeschreven raakt -
menen we - de kern van de zaak. Er is
op een school, welke school dan ook,
geen volledige democratie mogelijk. Men
kan een heel eind op weg gaan en men
kan met voorbeelden aantonen dat in
spraak van leerlingen en van studenten
een goede gang van zaken op een
school kan bevorderen maar dan komt
toch ook het punt waarop de democrati
sering halt moet houden: waar het de re
latie leraar - leerling betreft. Die twee
zijn op het pure onderwijspunt niét el-
kaars gelijken: de een is de mindere van
de ander. Natuurlijk heeft die leerling
rechten, moet hij beschermd worden te
gen willekeur van de zijde van de docent
- maar hij is leerling op de onderwijslad-
der staat hij ettelijke treden lager dan de
docent. En daaraan zal hij zioh moeten
onderwerpen. En als men dat ondemo
cratisch wil noemen beseft men niet wat
democratie eigenlijk inhoudt.
Voor die hearing door de Kamercom
missie had niet een van de vele studen
tenorganisaties zich gemeld en dat lijkt
ons tekenend voor de situatie waarin we
op het ogenblik verkeren. Men schijnt
het overbodig te vinden om de zaak die
men voorstaat te bepleiten via de instel
lingen die onze democratische samenle
ving daarvoor in het leven heeft geroe
pen. Waarschijnlijk bereidt men zich lie
ver voor op „buitenparlementaire activi
teiten" zoals het ontketenen van rellen
op het moment dat het ontwerp-Veringa
in de Kamer komt. Daarmee heeft men
helaas tot dusverre meer succes
geoogst. Tot zelfs In de universitaire we
reld toe want daarin vindt men er velen
die de kernwaarheden van prof. Belinfan
te maar het liefst ontlopen en proberen
het op een akkoordje te gooien met de
„vernieuwers".
In een interview in Het Parool is aan
prof. Belinfante de vraag voorgelegd:
„Wat kan een docent tegen de door u
genoemde terreur doen?" Zijn antwoord:
„Wat hij kan doen hebben we gezien aan
professor Daudt. En als de hele situatie
nog zwaardere vormenaanneemt dan
moet je gaan overwegen of je de zaak in
deze vorm moet voortzetten." Vraag:
„Bedoelt u stoppen?" Antwoord: „Ja, dat
bedoel ik!"
Men mag hopen dat het niet zover
komt. Maar als zelfs een man als prof.
Belinfante gaat zinspelen op deze laatste
mogelijkheid, dan ziet het er wel beden
kelijk uit.
Opnieuw is een ambassadeur ontvoerd
In een Zuidamerikaans land. Opnieuw
heeft men daarvoor een Duitser uitgeko
zen en opnieuw willen de ontvoerders
hem als ruilobject gebruiken ter vrijlating
van hun om politieke redenen in de ge
vangenis belande kameraden. Wie zich
herinnert hoe het met ambassadeur Von
Preti is gegaan toen de regering van
Guatemala weigerde met de ontvoerders
te onderhandelen, die slaat nu de angst
om het hart.
De methode die deze revolutionairen
gebruiken zijn ronduit misdadig. Goed, er
is misschien veel en zelfs heel veel aan
te merken op de machthebbers van
Zuid-Amerika. Maar de groepen die in
Nederland zo dapper meedoen aan die
kritiek en die alle moeite doen om de re
volutionairen in hun strijd te steunen, die
nen zich wel te realiseren dat zij bezig
zijn gangsters op het paard te helpen.
Noch de bevolking van Zuid-Amerika
noch de rechtvaardigheid in de wereld
zijn gediend met een overwinning van
deze laffe misdadigers.
Er zijn, ook in Nederland,
vele vele mensen die er
vast van overtuigd zijn, dat
oorlog „gemaakt" wordt
door de big bosses van re
oorlogsindustrie. Ze heb
ben er een heel simpele
economische redenering
voor: de industrie fabri
ceert tanks, kanonnen,
jachtvlegtuigen en bom
menwerpers en wat al niet
meer - als de voorraad te
groot wordt dreigen de fa
brieken hun bestaansbasis
te verliezen - dus moet er
een oorlog komen, hoe dan
ook. Dat men op die ma
nier niet slechts de grote
bazen, maar ook iedere
werker in die industrie een
haast misdadige aanleg in
de schoenen schuift, ver-
geet men gemakshalve.
Evenals dat er vele verant
woordelijke politici zijn die
écht niet voor die druk
bezwijken stel dat die in
derdaad wordt uitge
oefend.
In dat koor van beschuldi
gende stemmen heeft ook
John Kenneth Galbraith
zijn stem verheven en
John Kenneth Galbraith is
niet de eerste de beste.
Deze Amerikaan is een
briljant econoom en socio
loog, was eens een zeer in
vloedrijk adviseur van John
F. Kennedy, was ambassa
deur voor zijn land in India,
en heeft vele boeken op
zijn naam staan, waaron
der de bestseller „The
affluent society." Vorig jaar
heeft hij een nieuw boek
het licht doen zien: „How
to control the Military?"
vrij vertaald: hoe kun je het
militaire apparaat onder de
duim houden? Het is, net
voordat Nixon besloot, dat
ook Cambodja strijdtoneel
moest worden (en dat
maakt het zoveel te ac
tueler), in Nederlandse
vertaling verschenen in de
Kritiese Biblioteek van Van
Gennep. Een onzer mede
werkers wijdt er hieronder
een beschouwing aan.
DWIGHT D. EISENHOWER
de generaal die president
werd en het gevaar voorzag
"IVF AD AT president Nixon had besloten
de oorlog in Vietnam uit te breiden
tot Cambodja, zijn binnen en buiten de
Verenigde Staten de stemmen nog luider
geworden van hen die zeggen, dat een
„militair-industrieel complex" in Amerika
een veel te krachtige invloed kan hebben
op belangrijke regeringsbesluiten.
Ook als Nixon gelijk zou blijken te
krijgen met de verklaring dat uitbreiding
van de strijd tot Cambodja dient te leiden
tot verkorting van de gruwelijke oorlog in
Zuidoost-Azië, dan nog is het duidelijk
dat de uitbreiding van het strijdtoneel niet
tot stand is gekomen met instemming, laat
staan toestemming vooraf, van een demo
cratisch gekozen meerderheid in het
Amerikaanse parlement.
Daar kijken in West-Europa velen een
beetje gek tegen aan. In 't zichzelf toch zo
bijzonder democratisch noemende Amerika
zou je zoiets immers niet verwachten?
Maar 't is nu eenmaal niet anders: in de
Verenigde Staten is veel meer macht ge
concentreerd in de persoon van de presi
dent dan wij in Europa (het Frankrijk var
de Gaulle daargelaten) aanvaardbaar vin
den. In Westeuropese koninkrijken en re
publieken heeft het Staatshoofd veel er
veel minder mogelijkheden tot het nemer
van belangrijke besluiten zonder goedkeu
ring van het parlement dan in de Verenigd'
Staten. Het Staatshoofd heeft in lander
als West-Duitsland, Nederland, Denemar
ken etc. nauwelijks directe macht. Daai
wel! De president is er ook nog minister
president. Bovendien benoemen Ameri
kaanse presidenten van oudsher persoon
lijke adviseurs die zich vaak een grotere
macht en invloed op de president weten te
verwerven dan de ook door die president
benoemde ministers. Als gevolg van die
structuur is in Amerika van oudsher de
kans al groot op een besluitvorming door
de president die niet tot stand is gekomen
op grond van redelijk overleg met het par
lement zoals wij dat als hoeksteen van de
democratie beschouwen.
Tn zo'n constellatie is natuurlijk het
vormen van machts- en invloedblok-
ken verre van denkbeeldig. Het „lobby'en",
d.w.z. het pogen tot rechtstreekse beïn
vloeding van functionarissen door verte
genwoordigers van bepaalde belangengroe
pen, is in Amerika helaas doodgewoon.
Druk zijn de laatste tijd in de Verenigde
Staten weer de woorden geciteerd die pre
sident Eisenhower in 1961, kort voor zijn
aftreden, sprak:
„Wij moeten er ons in regeringskringen
voor hoeden dat het militair-industriële
complex onverantwoorde invloed ver
werft, al dan niet met opzet. De mogelijk
heid van een rampzalige toeneming van
nisplaatste macht bestaat en zal blijven".
Menigeen in de Verenigde Staten en
iaarbuiten concludeert zowel uit het al
maar voortzetten van de oorlog in Vietnam
als in de door de jaren volgehouden bewa
peningswedloop met de Russen dat de
waarschuwing van Eisenhower onvoldoen
de ter harte is genomen. Hoewel uiteraard
de grote meerderheid van het Amerikaan
se volk niets liever zou willen dan in vrede
leven en eindelijk eens tijd en geld zou
willen krijgen voor bestrijding van de
enorme binnenlandse problemen als ras-
senstrijd, onderwijsperikelen, milieuver
ontreiniging, zou er een industrieel-mili-
lair machtscomplex zijn dat uit mengeling
van ideologische, plitieke en vooral ook
economische motieven zowel de oorlog in
Azië als de bewapeningswedloop zou wil
len voortzetten.
John Kenneth Galbraith behoort tot de
mensen die dit aannemen. Galbraith
betoogt dat aan democratische politieke
besluitvorming in zijn land de laatste ja
ren wel alle kracht is ontnomen omdat de
gezamenlijke macht van militairen en be
wapeningsindustrieën in staat is de presi
dent bij diens besluitvorming sterk te
beïnvloeden en zelfs vaak zijn wil aan
het Amerikaanse parlement weet op te
leggen. Een goed stuk van de macht in
Amerika zou derhalve niet in handen zijn
van de door het volk verkozen vertegen
woordigers of de president, maar liggen
bij het, Pentagon (het departement van oor
log) dat gedwongen is naar de pijpen te
dansen van een militair-industrieel
machtscomplex.
Bij mevrouw G. V. (Haya) van Someren-
Downer thuis rinkelt voor de zoveelste maal de
telefoon. Een kiezer uit Schiedam deelt mee bij
ie Rijnmond verkiezingen van vorige week op
haar te hebben gestemd. Hij is een van de 3756.
Uiterst vriendelijk staat de VVD-voorzitster
hem te woord. „Wat vindt u nou dat ik moet
doen?", legt ze haar kiezer haar probleem voor.
En als ze de hoorn heeft neergelegd: „Deze
meneer heeft op mij gestemd, omdat hij mij het
symbool van de VVD vindt. En net als vrijwel
iedereen vindt hij, dat ik partij-voorzitster
moet blijven!"
Dat is natuurlijk mooi van die
kiezer maar daarmee is het
grote probleem van mevrouw
Van Someren niet opgelost. Vori
ge week is ze op een en dezelfde
dag met voorkeurstemmen geko
zen zowel voor de Rotterdamse
gemeenteraad als voor de Rijn-
mondraad. Bewijs dat één jaar
voorzitterschap van de VVD haar
populairder heeft gemaakt dan
tien jaar Kamerlidmaatschap
(1958 tot 1968).
Hoe dat komt? „Ik begrijp er
niets van. Het is voor mij nog
steeds een volslagen raadsel hoe
ik zoveel voorkeurstemmen heb
gekregen. Ik woon nu 4 1/2 jaar
in Rotterdam, maar ik heb me
hier nooit ergens mee bemoeid. Ik
zit zelfs nog niet eens in het be
stuur van het kleuterschooltje
van mijn zoon".
„Het moet wel van de tv ko
men", concludeert de voorzitster
van de WD tenslotte. Zelf gebo
ren en getogen Amsterdamse
wordt ze de laatste tijd ook in
Rotterdam voortdurend op straat
herkend. „De mensen kijken eerst
en als ze 't dan zeker weten knik
ken ze. In Amsterdam gaat dat
anders. Daar roepen ze direct
hoi".
Vóór eind volgende week wil
mevrouw Van Someren beslissen
over de haar in de schoot gewor
pen raadszetels. Met al die drukte
het nieuwe verkiezingspro
gram van haar partij moet ook
nog de deur uit heeft zij bijna
geen tijd om erover na te denken.
„Maar ik mag niet te lang wach
ten", zegt ze schuldbewust. „Per
slot van rekening zit ik op de
stoel van twee ménsen".
- „Is het niet onaardig tegen
over de kiezers als ze zich
zou bedenken?"
Mevrouw Van Someren, zorg
vuldig met haar bekende donkere
stem formulerend: „Ik ben niet
op de lijst gaan staan om de kie
zers te bedriegen, maar om te la
ten zien: dat is de partij van die
vrouw. Het zou wat anders zijn
als je een bekende voetballer op
de lijst zou zetten. Dat zou niet
zuiver zijn".
Partijgenoten vinden dat er bij
de VVD, sinds ze een jaar geleden
partijvoorzitster werd, meer le
ven in de brouwerij gekomen is.
„Dat is een conclusie die ande
ren maar moeten trekken, maar
ik geloof wel dat er het afgelo
pen jaar ontzettend veel is ge
beurd. Toen ik de zaak overnam
was er een schuld van zes ton.
Die is teruggelopen tot twee ton".
- Waarom gaat het zo goed
met de VVD?
„Er wordt hard gewerkt, de
persoonlijke inzet is enorm. Bij
ons zijn geen gefrustreerde min
derheden, er is open discussie.
Echt, we krijgen er ook veel jon
ge leden bij, vooral uit de studen
tenwereld".
- De laatste weken verschilt
de VVD in de Kamer nogal
eens van mening met de con
fessionele partners. Is de
VVD uit op meer macht in
het kabinet?
Mevrouw Van Someren, heftig
gebarend: „Het is echt niet zo dat
we de partners willen kelen. Je
mag tussentijdse verkiezingen
niet gebruiken om je invloed te
vergroten, vind ik. Maar die pun
ten zoals de oorlogsslachtoffers,
de p.b.o. en de kinderbijslag ston
den allemaal al lang in ons pro
gram. Dat wist men, ook bij d»
andere regeringspartijen".
Vorige week verklaarde me
vrouw Van Someren het succe>
van de kabouters in Amsterdan
„een grapje" van de kiezers te
vinden. Dat is volgens haar ver
keerd begrepen.
„Ik ken ontzettend veel Am
.terdammers die gezegd hebber.
„Ik stem op de kabouters, dar
kan je lachen". De kabouter?
hebben bijzonder geestige cam
pagnes gevoerd, ze hebben alleen
geen enkele oplossing voor
problemen waar ze mee zitten".
de
- Waarom is volgens u de
VVD een „progressieve
volkspartij?"
„Laatst op een vergadering ze:
emand nog dat de VVD een
werkgeverspartij is, een stelletje
kapitalisten. Ik heb gezegd: Onze
hele Kamerfractie bestaat uil
werknemers. Goed liberaal zijn
betekent voor mij progressief
zijn. Het probleem waar we mei
elkaar voor staan is dat de wel
vaart de mensen lui heeft ge
maakt. De mens is het solidair
'ijn met anderen vergeten. We
moeten niet alles aan de overheic
overlaten. Enfin, u zult zien da'
ons nieuwe verkiezingsprogram
hier hele krasse dingen over
zegt".
Het Pentagon, merkwaardig bouw
werk in Washington, waar het ministe
rie van defensie is gehuisvest. Velen zijn
er vast van overtuigd dat niet in het Wit
te Huis van de president maar hier in dit
Pentagon de Amerikaanse politie^ ge
maakt wordt.
[Jet praten over griezelige, onzichtbare
machtsconcentraties is een tikje een
medeverschijnsel. Ook in ons land hoor je
die verhalen: over de 200 machtigen die
volgens de vakbondsleider Mertens de
touwtjes in handen zouden hebben, over
die grote multinationale ondernemingen
die zo gemakkelijk overheden naar hun
hand zouden weten te zetten, over het
Amerikaans kapitaal dat de Westeuropese-
economie infiltreert en van ons werelddeel
een soort Amerikaanse kolonie aan het
maken is etc., etc. In de praktijk blijkt dat
alles nogal mee te vallen; in het wankel
evenwicht dat elke Westerse samenleving
kenmerkt roept schier elke kracht tegen
kracht op.
Galbraith heeft gelijk als hij stelt dat
een Amerikaans staatssysteem sneller tot
misstanden, tot gebrek aan controle leidt
dan de meeste Westeuropese systemen.
Maar hij draaft te ver door als hij zegt
dat industriële machtsconcentratie in com
binatie met militair denken een opper
machtige vijand is van de politieke en eco
nomische democratie. Het Kamerlid Joekes
herinnerde er onlangs in de NRC aan
dat de eigenlijke bewapeningsindustrie
in de Verenigde Staten 5 pet. van het bru
to nationaal produkt voortbrengt. Dat is
veel, maar niet allesbeheersend veel.
Als Galbraith betoogt dat maar enkele
grote ondernemingen (Lockheed, General
Dynamics etc.) samen met geborneerde mi
litairen de politiek van Amerika bepalen
als was zij een marionettentheater, dan
vergeet hij dat bij de Amerikaanse oorlogs
industrie 122.000 ondernemingen betrok
ken zijn. Met vier, vijf of zes groten zou
je nog een sinister machtsblok kunnen
vormen, met 122.000 echt niet.
Liet is jammer dat Galbraith zo door
draaft want in wezen heeft hij gelijk
als hij stelt: „De militaire macht heeft het
constitutionele proces in de Verenigde Sta
ten op zijn kop gezet; de macht werd van
publiek en Congres verplaats naar het
Pentagon". En de remedie die hij daarte
gen aangeeft lijkt in een ontwikkelde sa
menleving de enig juiste: actie binnen het
politieke raamwerk. Oftewel: grotere poli
tieke bewustwording bij meer Amerika
nen, een grote betrokkenheid van de bur
ger bij de politiek. Dat geluid kennen we;
de noodzaak daarvan is in ieder hoogont
wikkeld land aanwezig, de gevaren van
politieke onverschilligheid bij brede lagen
zullen steeds manifester worden naarmate
de technologische ontwikkeling voort
schrijdt.
IVJaar om te beginnen is het niet eenvou
dig we bemerken het hier de
burgers ervan te doordringen dat de poli
tieke zaak hun zaak is. En ten tweede is
dat dubbel moeilijk wanneer men zoals
Galbraith in een oproep daartoe uitgaat
van aanvechtbare, zeker onbewezen stel
lingen. In zijn geval deze: dat het mili
tair-industriële machtscomplex in de Ver
enigde Staten kunstmatig het sprookje
handhaaft dat Sowjet-Rusland agressieve
bedoelingen zou hebben. De laatste jaren
hebben waarachtig wel bewezen dat die
agressieve bedoelingen, als zij al onder
Kroesjtsjef aan het afnemen waren, onder
het hardere regiem van Breznjef en de
zijnen weer groter worden
Dat het militair-industriële complex in
de Verenigde Staten macht heeft, lijkt ons
■chter onweerlegbaar juist. Dat wij, als
Westeuropeanen, als bondgenoten van de
\merikanen, daarmee ook te maken heb
ben, evenzeer. Dat waakzaamheid geboden
is staat als een paal boven water. Als Gal
braith stelt: „Het onder controle steller
van de militaire macht moet een algemem
krachtsinspanning zijn", dan is dat eer
vaarheid als een koe. Dat kan inderdaad
alleen maar bereikt worden door groten
politieke betrokkenheid van iedere burger,
waartoe Galbraith oproept. Daarginds... en
hier.
In Haagse ambtelijke kringen is deze week veel
en (vaak) heftig gepraat over het dinsdag ver
schenen. 242 pagina's tellende rapport „Openbaar
heid-openheid" van de ruim anderhalf jaar gele
den door minister-president P. J. S. de Jong geïn
stalleerde commissie „Heroriëntering overheids
voorlichting". beter bekend als de „commissie-
Biesheuvel". Commissievoorzitter mr. B. W. Bies
heuvel is door de vele reacties niet verrast. Dins
dag zei hij na de presentatie in de Trèveszaaf op
het Binnenhof: „Het rapport zal in sommige
ambtelijke kringen een schok teweeg brengen. Er
zijn mensen in Den Haag die het een doffe ellen
de vinden, maar gelukkig zyn er óók die op de
zelfde golflengte bezig zijn. Men zal er mentaal
mee vertrouwd moeten raken".
Inderdaad zit het commissierapport vol surprises
die bij realisering een revolutie in de voorlichting
van de rijksoverheid kunnen veroorzaken. Erg be
langrijk is het uitgangspunt: „Alles is openbaar
wat niet geheim is". Dit houdt in het blijkt uit
de uitwerking die de commissie in haar rapport
geeft dfct door de departementale stofnesten
van geheimzinnigheid de ragebol gehaald moet
worden. Het betekent ook dat de these „wat be
langrijk is, is vooralsnog geheim" een eind komt.
De belangrijkste conclusies van het rapport zijn:
- de plicht tot openbaarmaking is een essentieel
bestanddeel van de ministeriële verantwoordelijk
heid;
beleidsvoornemens die de belangen van de burgers
raken, dienen kenbaar gemaakt te worden op een
tijdstip waarop nog zinvol over alternatieven kan
worden gesproken:
- publikatie is nodig van daarvoor in aanmerking
komende wetsontwerpen en algemene maatrege
len van bestuur, in beide gevallen van een toe
lichting voorzien:
vergroting van de doorzichtigheid van de rijks
overheid, onder meer door toezending in het voor
jaar van een prioriteitennota aan de Staten-Gene-
raal;
- ruimere openbare inschakeling van niet-ambte-
lijke adviesorganen;
- ruimere toepassing en openbaarmaking van glij
dende meerjarenplannen waarbij per jaar de uit
te voeren taken zo concreet mogelijk worden aan
gegeven;
- meer en tijdiger voorlichting over vergaderingen
van de ministerraad is noodzakelijk (de heer
Biesheuvel noemde dinsd'ag o.m. de openbaarma
king van de agenda voor de wekelijkse minister
raadsvergadering);
- de inhoud van de Nederlandse Staatscourant
moet worden herzien zodat men dagelijks een
goede indruk kan krijgen van de activiteiten van
regering en parlement;
- over de kabinetsformatie een publieke zaak
moet grotere openheid verkregen worden zodat
men het verloop van de kabinetsformatie goed
kan volgen; adviezen van de fractievoorzitters (en
eventueel anderen) aan de Koningin vóór de aan
wijzing van een (in)formateur moeten openbaar
gemaakt worden, dus: géén „geheim van Soest-
dijk" meer;
- adviezen van de Raad van State aan de Kroon
moeten openbaar worden.
Dit is nog maar een selectie; nog méér conclusies
gaven we in onze editie van dinsdag weer. Allen
die een beetje thuis zijn in de Haagse politieke en
ambtelijke wereld beseffen maar al te goed dat
realisering van de voorstellen vooral een mentali
teitsverandering zal vergen. Men denke slechts
aan wat er allemaal gebeurt vóór een wetsont
werp of een beleidsnota bij de Tweede Kamer in
gediend wordt; regel is tot dusver dat dit alles in
't geheim gebeurt. Het is duidelijk dat de discus
sie verlevendigd kan worden als tijdens de voor
bereiding van het wetsontwerp op het departe
ment al iets bekend wordt van de hoofdlijnen en
de belangrijkste onderdelen van zo'n ontwerp (of
nota). De mogelijkheid is dan ook niet uitgesloten
dat een wetsontwerp door een publieke discussie
tijdens de voorbereiding in sterk verbeterde vorm
ingediend kan worden.
Mr. Biesheuvel gaf van deze mogelijkheden een in
teressant voorbeeld. „Wat zou het plezierig ge
weest zijn als de indiening van de ministeriële
nota over de militaire oefenterreinen voorafge
gaan zou zijn door een openbare discussie: de
nota zou een aanzienlijk betere inhoud gekregen
hebben". Nu is de situatie ontstaan dat de nota in
haar huidige vorm voor de Staten-Generaal niet
acceptabel Is en krachtig geamendeerd zal moeten
worden.
Belangrijk is ook de suggestie de adviezen van de
Raad van State meer in de openbaarheid te bren
gen. Over het algemeen weten we nauwelijks iets
van de invloed van de leden van de Raad van
State vaak wijze oud-ministers en ex-parle
mentariërs op het beleid. De Raad van State
geeft zijn adviezen over de inhoud van wetsont
werpen e.a. in de volstrekte beslotenheid: terecht
merkt de commissie-Biesheuvel op dat het be
langrijk kan zijn om deze adviezen te kennen, óók
voor het parlement.
Natuurlijk zijn er zaken waarvoor geheimhouding
vereist blijft. Ook deze somt de commissie op.
Géén openbaarmaking als:
- de eenheid van de Kroon naar buiten in gevaar
gebracht zou kunnen worden;
- de veiligheid van d'e staat geschaad zou kunnen
worden
- de goede betrekkingen van Nederland met
vreemde mogendheden geschaad zouden worden:
- de economische of financiële belangen van de
staat schad'e zouden kunnen ondervinden;
- de opsporing van strafbare feiten in ernstige
mate belemmerd zou worden;
- bij de aangelegenheid betrokken personen of
de*den onevenredig in hun belangen zouden kun
nen worden bevoordeeld of geschaad.
Men verkijke zich hier niet op; in de praktijk zou
den d"eze uitzonderingen slechts een gering deel
van het totaal uitmaken, zo is ons verzekerd.
Wat gaat er nu gebeuren? Het is velen opgevallen
dat de minister-president bij de aanvaarding van
het rapport uit de handen van mr. Biesheuvel een
heel voorzichtige rede gehouden heeft. Is hij ge
schrokken van dit resultaat? Heeft het rapport
dan nog wel kansen? Wij hebben dinsdag in Den
Haag d'e indruk gekregen dat men hierover niet te
pessimistisch moet zijn; de minister-president Is
een voorzichtig man die zich niet graag, zonder
zich door z(jn collegae gesteund te weten, uitlaat
over zo'n ingrijpend rapport. De goede ontvangst
die het rapport in de gebouwen van de Staten-
Generaal en daar buiten gekregen heeft moet
voor het kabinet een sein zijn dat het op gunstige
reacties zal kunnen rekenen als de adviezen van
het rapport gevolgd' worden. De commissie-Bies
heuvel heeft al een handreiking gedaan (om een
snelle realisering van belangrijke desiderata mo
gelijk te maken) door de opstelling van een wets
ontwerp „openbaarheid van bestuur" waardoor
het ook technisch niet moeilijk moet zijn de fol-
low-up snel tot stand te brengen.
Terecht is het rapport een „kind van deze tijd" ge
noemd; het is vooral na de grote apathie die de
Staten- en raadsverkiezingen van dit jaar hebben
ondervonden erg welkom want alle deskundigen
zijn het er over eens dat heel veel aandacht ge
schonken zal moeten worden aan de doorzichtig
heid van het bestuur. Welnu, daaraan kan realise
ring van de desiderata van de commissie-Biesheu
vel een belangrijke bijdrage leveren,
t slot nog dit: de commissie heeft zich, overeen
komstig haar opdracht .beperkt tot de rijksover
heid', maar terecht wijst zij erop dat de door haar
bepleite openbaarheid ook voor de overige publiek
rechtelijke organen zou kunnen gelden (zoals
provincies en gemeenten). Omdat zij hiertoe geen
opdracht ontvangen had heeft zij dit terrein
slechts terloops aangeraakt, „in het vertrouwen
lat de regering op zo kort mogelijke termijn voor
de overige publiekrechtelijke organen eenzelfde
mate van openbaarheid zal willen bevorderen als
thans voor de organen van de centrale overheid
wordt aanbevolen".
Fi »ewel er nog heel wat zal moeten gebeuren voor
de verlangens van de commissie-Biesheuvel ge
meengoed geworden zullen zijn kan dit rapport
een verheugend begin van een interessante ont
wikkeling genoemd worden.