ONDERWIJS EN DEMOCRATIE GANGSTERMETHODES De ernstige aantijging Beangstigende visie op Amerika's democratie i DE PRESIDENTE IS POPULAIR GEWORDEN OPENHEID VOOR MEER DOORZICHTIGHEID Maken industrie-blokken de oorlog? Dilemma voor mevr. Van Someren, want... Commentaar mm Tweedo-Kamerleden (al dan niet in hemdsmouwen), te zamen vormend de vaste Kamercommissie voor Onderwijs en Wetenschappen, hebben deze week ge tracht door middel van een hearing zich een mening te vormen over wat leeft in de academische wereld, dit in verband met de komende behandeling van het wetsontwerp universitaire bestuurshervor- ming van minister Veringa. We betwijfe len of het verslag van deze zitting vele lezers geboeid zal hebben .Omdat men vrezen we in deze hoger-onderwijs- jungle al lang het spoor is bijster geraakt. Men kan zich afvragen of dit ook niet geldt voor sommige Kamerleden en (nog erger) voor vele rechtstreeks hierbij be trokkenen uit de universitaire wereld zelf. Anders is het nauwelijks te verkla ren dat een der commissieleden, de communist Bakker, meende prof. mr. A. D. Belinfante, rector-magnificus van de Universiteit van Amsterdam, te moeten toevoegen dat diens betoog eigenlijk niet aan de orde was. Wat betoogde deze bijzonder scherp zinnige en ook intens met het wel en wee van het hoger onderwijs meeleven de hoogleraar? Kort en goed samenge vat: dat er van het hele academische on derwijs niets overblijft als het blijft gaan zoals het nu gaat. Dat dan de werkelijk goede wetenschapsmensen het bijltje er bij zullen neerleggen omdat ze niet meer de kans krijgen ook werkelijk onderwijs te geven, om kennis en kunde over te dragen. En dat de maatschappij straks opgescheept komt te zitten met „afgestu deerden" die misschien in hun studen tenjaren wel Ijverig bezig zijn geweest met van alles en nog wat maar wier wer kelijke vakkennis ver beneden de maat is gebleven. Prof. Belinfante heeft het ui teraard wat genuanceerder gezegd dan we dat hier hebben neergeschreven en ook In de brieven die hij de afgelopen weken geschreven heeft aan de universi taire staf en aan de studenten staat het niet zo keihard - maar het komt er wel op neer. Daarom waarschijnlijk ook de fel- scheldende reactie van de ASVA, de al gemene studenten vereniging Amster dam, die deze brieven „zo beneden alle peil vindt dat het bestuur er niet op in wenst te gaan." Bepaald geen sterke ar gumentatie! Toen de geachte afgevaardigde Bakker tijdens de hearing prof. Belinfante er op wees dat zijn betoog niet aan de orde was, had hij formeel gelijk. Prof. Belinfan te werd immers gevraagd zijn mening te geven over bestuurshervormingen, want daar gaat het wetsontwerp-Veringa over - maar hij praatte over het onderwijs. Maar I» dat een andere zaak? Wat heeft men aan de prachtigste bestuursstructuren als het onderwijs spaak loopt? Of is het niet meer zo dat onderwijs doel is van iedere school, van de lagere school af tot de universiteit toe? En mag dan een rector- magnificus die voor dat onderwijs verant woordelijk is, zijn hart luchten tegenover de mensen die mee moeten beslissen over de toekomst van dat onderwijs? Mag hij uiteenzetten dat er naar zijn mening aan democratisering een grens is als het over de school gaat? De communist Bak ker mag er anders over denken maar hij heeft dan ook andere opvattingen over de democratie en hij ziet liever maat schappij-vernieuwers op de universiteiten dan échte studenten. Wat prof. Belinfante heeft gezegd en in zijn brieven heeft neergeschreven raakt - menen we - de kern van de zaak. Er is op een school, welke school dan ook, geen volledige democratie mogelijk. Men kan een heel eind op weg gaan en men kan met voorbeelden aantonen dat in spraak van leerlingen en van studenten een goede gang van zaken op een school kan bevorderen maar dan komt toch ook het punt waarop de democrati sering halt moet houden: waar het de re latie leraar - leerling betreft. Die twee zijn op het pure onderwijspunt niét el- kaars gelijken: de een is de mindere van de ander. Natuurlijk heeft die leerling rechten, moet hij beschermd worden te gen willekeur van de zijde van de docent - maar hij is leerling op de onderwijslad- der staat hij ettelijke treden lager dan de docent. En daaraan zal hij zioh moeten onderwerpen. En als men dat ondemo cratisch wil noemen beseft men niet wat democratie eigenlijk inhoudt. Voor die hearing door de Kamercom missie had niet een van de vele studen tenorganisaties zich gemeld en dat lijkt ons tekenend voor de situatie waarin we op het ogenblik verkeren. Men schijnt het overbodig te vinden om de zaak die men voorstaat te bepleiten via de instel lingen die onze democratische samenle ving daarvoor in het leven heeft geroe pen. Waarschijnlijk bereidt men zich lie ver voor op „buitenparlementaire activi teiten" zoals het ontketenen van rellen op het moment dat het ontwerp-Veringa in de Kamer komt. Daarmee heeft men helaas tot dusverre meer succes geoogst. Tot zelfs In de universitaire we reld toe want daarin vindt men er velen die de kernwaarheden van prof. Belinfan te maar het liefst ontlopen en proberen het op een akkoordje te gooien met de „vernieuwers". In een interview in Het Parool is aan prof. Belinfante de vraag voorgelegd: „Wat kan een docent tegen de door u genoemde terreur doen?" Zijn antwoord: „Wat hij kan doen hebben we gezien aan professor Daudt. En als de hele situatie nog zwaardere vormenaanneemt dan moet je gaan overwegen of je de zaak in deze vorm moet voortzetten." Vraag: „Bedoelt u stoppen?" Antwoord: „Ja, dat bedoel ik!" Men mag hopen dat het niet zover komt. Maar als zelfs een man als prof. Belinfante gaat zinspelen op deze laatste mogelijkheid, dan ziet het er wel beden kelijk uit. Opnieuw is een ambassadeur ontvoerd In een Zuidamerikaans land. Opnieuw heeft men daarvoor een Duitser uitgeko zen en opnieuw willen de ontvoerders hem als ruilobject gebruiken ter vrijlating van hun om politieke redenen in de ge vangenis belande kameraden. Wie zich herinnert hoe het met ambassadeur Von Preti is gegaan toen de regering van Guatemala weigerde met de ontvoerders te onderhandelen, die slaat nu de angst om het hart. De methode die deze revolutionairen gebruiken zijn ronduit misdadig. Goed, er is misschien veel en zelfs heel veel aan te merken op de machthebbers van Zuid-Amerika. Maar de groepen die in Nederland zo dapper meedoen aan die kritiek en die alle moeite doen om de re volutionairen in hun strijd te steunen, die nen zich wel te realiseren dat zij bezig zijn gangsters op het paard te helpen. Noch de bevolking van Zuid-Amerika noch de rechtvaardigheid in de wereld zijn gediend met een overwinning van deze laffe misdadigers. Er zijn, ook in Nederland, vele vele mensen die er vast van overtuigd zijn, dat oorlog „gemaakt" wordt door de big bosses van re oorlogsindustrie. Ze heb ben er een heel simpele economische redenering voor: de industrie fabri ceert tanks, kanonnen, jachtvlegtuigen en bom menwerpers en wat al niet meer - als de voorraad te groot wordt dreigen de fa brieken hun bestaansbasis te verliezen - dus moet er een oorlog komen, hoe dan ook. Dat men op die ma nier niet slechts de grote bazen, maar ook iedere werker in die industrie een haast misdadige aanleg in de schoenen schuift, ver- geet men gemakshalve. Evenals dat er vele verant woordelijke politici zijn die écht niet voor die druk bezwijken stel dat die in derdaad wordt uitge oefend. In dat koor van beschuldi gende stemmen heeft ook John Kenneth Galbraith zijn stem verheven en John Kenneth Galbraith is niet de eerste de beste. Deze Amerikaan is een briljant econoom en socio loog, was eens een zeer in vloedrijk adviseur van John F. Kennedy, was ambassa deur voor zijn land in India, en heeft vele boeken op zijn naam staan, waaron der de bestseller „The affluent society." Vorig jaar heeft hij een nieuw boek het licht doen zien: „How to control the Military?" vrij vertaald: hoe kun je het militaire apparaat onder de duim houden? Het is, net voordat Nixon besloot, dat ook Cambodja strijdtoneel moest worden (en dat maakt het zoveel te ac tueler), in Nederlandse vertaling verschenen in de Kritiese Biblioteek van Van Gennep. Een onzer mede werkers wijdt er hieronder een beschouwing aan. DWIGHT D. EISENHOWER de generaal die president werd en het gevaar voorzag "IVF AD AT president Nixon had besloten de oorlog in Vietnam uit te breiden tot Cambodja, zijn binnen en buiten de Verenigde Staten de stemmen nog luider geworden van hen die zeggen, dat een „militair-industrieel complex" in Amerika een veel te krachtige invloed kan hebben op belangrijke regeringsbesluiten. Ook als Nixon gelijk zou blijken te krijgen met de verklaring dat uitbreiding van de strijd tot Cambodja dient te leiden tot verkorting van de gruwelijke oorlog in Zuidoost-Azië, dan nog is het duidelijk dat de uitbreiding van het strijdtoneel niet tot stand is gekomen met instemming, laat staan toestemming vooraf, van een demo cratisch gekozen meerderheid in het Amerikaanse parlement. Daar kijken in West-Europa velen een beetje gek tegen aan. In 't zichzelf toch zo bijzonder democratisch noemende Amerika zou je zoiets immers niet verwachten? Maar 't is nu eenmaal niet anders: in de Verenigde Staten is veel meer macht ge concentreerd in de persoon van de presi dent dan wij in Europa (het Frankrijk var de Gaulle daargelaten) aanvaardbaar vin den. In Westeuropese koninkrijken en re publieken heeft het Staatshoofd veel er veel minder mogelijkheden tot het nemer van belangrijke besluiten zonder goedkeu ring van het parlement dan in de Verenigd' Staten. Het Staatshoofd heeft in lander als West-Duitsland, Nederland, Denemar ken etc. nauwelijks directe macht. Daai wel! De president is er ook nog minister president. Bovendien benoemen Ameri kaanse presidenten van oudsher persoon lijke adviseurs die zich vaak een grotere macht en invloed op de president weten te verwerven dan de ook door die president benoemde ministers. Als gevolg van die structuur is in Amerika van oudsher de kans al groot op een besluitvorming door de president die niet tot stand is gekomen op grond van redelijk overleg met het par lement zoals wij dat als hoeksteen van de democratie beschouwen. Tn zo'n constellatie is natuurlijk het vormen van machts- en invloedblok- ken verre van denkbeeldig. Het „lobby'en", d.w.z. het pogen tot rechtstreekse beïn vloeding van functionarissen door verte genwoordigers van bepaalde belangengroe pen, is in Amerika helaas doodgewoon. Druk zijn de laatste tijd in de Verenigde Staten weer de woorden geciteerd die pre sident Eisenhower in 1961, kort voor zijn aftreden, sprak: „Wij moeten er ons in regeringskringen voor hoeden dat het militair-industriële complex onverantwoorde invloed ver werft, al dan niet met opzet. De mogelijk heid van een rampzalige toeneming van nisplaatste macht bestaat en zal blijven". Menigeen in de Verenigde Staten en iaarbuiten concludeert zowel uit het al maar voortzetten van de oorlog in Vietnam als in de door de jaren volgehouden bewa peningswedloop met de Russen dat de waarschuwing van Eisenhower onvoldoen de ter harte is genomen. Hoewel uiteraard de grote meerderheid van het Amerikaan se volk niets liever zou willen dan in vrede leven en eindelijk eens tijd en geld zou willen krijgen voor bestrijding van de enorme binnenlandse problemen als ras- senstrijd, onderwijsperikelen, milieuver ontreiniging, zou er een industrieel-mili- lair machtscomplex zijn dat uit mengeling van ideologische, plitieke en vooral ook economische motieven zowel de oorlog in Azië als de bewapeningswedloop zou wil len voortzetten. John Kenneth Galbraith behoort tot de mensen die dit aannemen. Galbraith betoogt dat aan democratische politieke besluitvorming in zijn land de laatste ja ren wel alle kracht is ontnomen omdat de gezamenlijke macht van militairen en be wapeningsindustrieën in staat is de presi dent bij diens besluitvorming sterk te beïnvloeden en zelfs vaak zijn wil aan het Amerikaanse parlement weet op te leggen. Een goed stuk van de macht in Amerika zou derhalve niet in handen zijn van de door het volk verkozen vertegen woordigers of de president, maar liggen bij het, Pentagon (het departement van oor log) dat gedwongen is naar de pijpen te dansen van een militair-industrieel machtscomplex. Bij mevrouw G. V. (Haya) van Someren- Downer thuis rinkelt voor de zoveelste maal de telefoon. Een kiezer uit Schiedam deelt mee bij ie Rijnmond verkiezingen van vorige week op haar te hebben gestemd. Hij is een van de 3756. Uiterst vriendelijk staat de VVD-voorzitster hem te woord. „Wat vindt u nou dat ik moet doen?", legt ze haar kiezer haar probleem voor. En als ze de hoorn heeft neergelegd: „Deze meneer heeft op mij gestemd, omdat hij mij het symbool van de VVD vindt. En net als vrijwel iedereen vindt hij, dat ik partij-voorzitster moet blijven!" Dat is natuurlijk mooi van die kiezer maar daarmee is het grote probleem van mevrouw Van Someren niet opgelost. Vori ge week is ze op een en dezelfde dag met voorkeurstemmen geko zen zowel voor de Rotterdamse gemeenteraad als voor de Rijn- mondraad. Bewijs dat één jaar voorzitterschap van de VVD haar populairder heeft gemaakt dan tien jaar Kamerlidmaatschap (1958 tot 1968). Hoe dat komt? „Ik begrijp er niets van. Het is voor mij nog steeds een volslagen raadsel hoe ik zoveel voorkeurstemmen heb gekregen. Ik woon nu 4 1/2 jaar in Rotterdam, maar ik heb me hier nooit ergens mee bemoeid. Ik zit zelfs nog niet eens in het be stuur van het kleuterschooltje van mijn zoon". „Het moet wel van de tv ko men", concludeert de voorzitster van de WD tenslotte. Zelf gebo ren en getogen Amsterdamse wordt ze de laatste tijd ook in Rotterdam voortdurend op straat herkend. „De mensen kijken eerst en als ze 't dan zeker weten knik ken ze. In Amsterdam gaat dat anders. Daar roepen ze direct hoi". Vóór eind volgende week wil mevrouw Van Someren beslissen over de haar in de schoot gewor pen raadszetels. Met al die drukte het nieuwe verkiezingspro gram van haar partij moet ook nog de deur uit heeft zij bijna geen tijd om erover na te denken. „Maar ik mag niet te lang wach ten", zegt ze schuldbewust. „Per slot van rekening zit ik op de stoel van twee ménsen". - „Is het niet onaardig tegen over de kiezers als ze zich zou bedenken?" Mevrouw Van Someren, zorg vuldig met haar bekende donkere stem formulerend: „Ik ben niet op de lijst gaan staan om de kie zers te bedriegen, maar om te la ten zien: dat is de partij van die vrouw. Het zou wat anders zijn als je een bekende voetballer op de lijst zou zetten. Dat zou niet zuiver zijn". Partijgenoten vinden dat er bij de VVD, sinds ze een jaar geleden partijvoorzitster werd, meer le ven in de brouwerij gekomen is. „Dat is een conclusie die ande ren maar moeten trekken, maar ik geloof wel dat er het afgelo pen jaar ontzettend veel is ge beurd. Toen ik de zaak overnam was er een schuld van zes ton. Die is teruggelopen tot twee ton". - Waarom gaat het zo goed met de VVD? „Er wordt hard gewerkt, de persoonlijke inzet is enorm. Bij ons zijn geen gefrustreerde min derheden, er is open discussie. Echt, we krijgen er ook veel jon ge leden bij, vooral uit de studen tenwereld". - De laatste weken verschilt de VVD in de Kamer nogal eens van mening met de con fessionele partners. Is de VVD uit op meer macht in het kabinet? Mevrouw Van Someren, heftig gebarend: „Het is echt niet zo dat we de partners willen kelen. Je mag tussentijdse verkiezingen niet gebruiken om je invloed te vergroten, vind ik. Maar die pun ten zoals de oorlogsslachtoffers, de p.b.o. en de kinderbijslag ston den allemaal al lang in ons pro gram. Dat wist men, ook bij d» andere regeringspartijen". Vorige week verklaarde me vrouw Van Someren het succe> van de kabouters in Amsterdan „een grapje" van de kiezers te vinden. Dat is volgens haar ver keerd begrepen. „Ik ken ontzettend veel Am .terdammers die gezegd hebber. „Ik stem op de kabouters, dar kan je lachen". De kabouter? hebben bijzonder geestige cam pagnes gevoerd, ze hebben alleen geen enkele oplossing voor problemen waar ze mee zitten". de - Waarom is volgens u de VVD een „progressieve volkspartij?" „Laatst op een vergadering ze: emand nog dat de VVD een werkgeverspartij is, een stelletje kapitalisten. Ik heb gezegd: Onze hele Kamerfractie bestaat uil werknemers. Goed liberaal zijn betekent voor mij progressief zijn. Het probleem waar we mei elkaar voor staan is dat de wel vaart de mensen lui heeft ge maakt. De mens is het solidair 'ijn met anderen vergeten. We moeten niet alles aan de overheic overlaten. Enfin, u zult zien da' ons nieuwe verkiezingsprogram hier hele krasse dingen over zegt". Het Pentagon, merkwaardig bouw werk in Washington, waar het ministe rie van defensie is gehuisvest. Velen zijn er vast van overtuigd dat niet in het Wit te Huis van de president maar hier in dit Pentagon de Amerikaanse politie^ ge maakt wordt. [Jet praten over griezelige, onzichtbare machtsconcentraties is een tikje een medeverschijnsel. Ook in ons land hoor je die verhalen: over de 200 machtigen die volgens de vakbondsleider Mertens de touwtjes in handen zouden hebben, over die grote multinationale ondernemingen die zo gemakkelijk overheden naar hun hand zouden weten te zetten, over het Amerikaans kapitaal dat de Westeuropese- economie infiltreert en van ons werelddeel een soort Amerikaanse kolonie aan het maken is etc., etc. In de praktijk blijkt dat alles nogal mee te vallen; in het wankel evenwicht dat elke Westerse samenleving kenmerkt roept schier elke kracht tegen kracht op. Galbraith heeft gelijk als hij stelt dat een Amerikaans staatssysteem sneller tot misstanden, tot gebrek aan controle leidt dan de meeste Westeuropese systemen. Maar hij draaft te ver door als hij zegt dat industriële machtsconcentratie in com binatie met militair denken een opper machtige vijand is van de politieke en eco nomische democratie. Het Kamerlid Joekes herinnerde er onlangs in de NRC aan dat de eigenlijke bewapeningsindustrie in de Verenigde Staten 5 pet. van het bru to nationaal produkt voortbrengt. Dat is veel, maar niet allesbeheersend veel. Als Galbraith betoogt dat maar enkele grote ondernemingen (Lockheed, General Dynamics etc.) samen met geborneerde mi litairen de politiek van Amerika bepalen als was zij een marionettentheater, dan vergeet hij dat bij de Amerikaanse oorlogs industrie 122.000 ondernemingen betrok ken zijn. Met vier, vijf of zes groten zou je nog een sinister machtsblok kunnen vormen, met 122.000 echt niet. Liet is jammer dat Galbraith zo door draaft want in wezen heeft hij gelijk als hij stelt: „De militaire macht heeft het constitutionele proces in de Verenigde Sta ten op zijn kop gezet; de macht werd van publiek en Congres verplaats naar het Pentagon". En de remedie die hij daarte gen aangeeft lijkt in een ontwikkelde sa menleving de enig juiste: actie binnen het politieke raamwerk. Oftewel: grotere poli tieke bewustwording bij meer Amerika nen, een grote betrokkenheid van de bur ger bij de politiek. Dat geluid kennen we; de noodzaak daarvan is in ieder hoogont wikkeld land aanwezig, de gevaren van politieke onverschilligheid bij brede lagen zullen steeds manifester worden naarmate de technologische ontwikkeling voort schrijdt. IVJaar om te beginnen is het niet eenvou dig we bemerken het hier de burgers ervan te doordringen dat de poli tieke zaak hun zaak is. En ten tweede is dat dubbel moeilijk wanneer men zoals Galbraith in een oproep daartoe uitgaat van aanvechtbare, zeker onbewezen stel lingen. In zijn geval deze: dat het mili tair-industriële machtscomplex in de Ver enigde Staten kunstmatig het sprookje handhaaft dat Sowjet-Rusland agressieve bedoelingen zou hebben. De laatste jaren hebben waarachtig wel bewezen dat die agressieve bedoelingen, als zij al onder Kroesjtsjef aan het afnemen waren, onder het hardere regiem van Breznjef en de zijnen weer groter worden Dat het militair-industriële complex in de Verenigde Staten macht heeft, lijkt ons ■chter onweerlegbaar juist. Dat wij, als Westeuropeanen, als bondgenoten van de \merikanen, daarmee ook te maken heb ben, evenzeer. Dat waakzaamheid geboden is staat als een paal boven water. Als Gal braith stelt: „Het onder controle steller van de militaire macht moet een algemem krachtsinspanning zijn", dan is dat eer vaarheid als een koe. Dat kan inderdaad alleen maar bereikt worden door groten politieke betrokkenheid van iedere burger, waartoe Galbraith oproept. Daarginds... en hier. In Haagse ambtelijke kringen is deze week veel en (vaak) heftig gepraat over het dinsdag ver schenen. 242 pagina's tellende rapport „Openbaar heid-openheid" van de ruim anderhalf jaar gele den door minister-president P. J. S. de Jong geïn stalleerde commissie „Heroriëntering overheids voorlichting". beter bekend als de „commissie- Biesheuvel". Commissievoorzitter mr. B. W. Bies heuvel is door de vele reacties niet verrast. Dins dag zei hij na de presentatie in de Trèveszaaf op het Binnenhof: „Het rapport zal in sommige ambtelijke kringen een schok teweeg brengen. Er zijn mensen in Den Haag die het een doffe ellen de vinden, maar gelukkig zyn er óók die op de zelfde golflengte bezig zijn. Men zal er mentaal mee vertrouwd moeten raken". Inderdaad zit het commissierapport vol surprises die bij realisering een revolutie in de voorlichting van de rijksoverheid kunnen veroorzaken. Erg be langrijk is het uitgangspunt: „Alles is openbaar wat niet geheim is". Dit houdt in het blijkt uit de uitwerking die de commissie in haar rapport geeft dfct door de departementale stofnesten van geheimzinnigheid de ragebol gehaald moet worden. Het betekent ook dat de these „wat be langrijk is, is vooralsnog geheim" een eind komt. De belangrijkste conclusies van het rapport zijn: - de plicht tot openbaarmaking is een essentieel bestanddeel van de ministeriële verantwoordelijk heid; beleidsvoornemens die de belangen van de burgers raken, dienen kenbaar gemaakt te worden op een tijdstip waarop nog zinvol over alternatieven kan worden gesproken: - publikatie is nodig van daarvoor in aanmerking komende wetsontwerpen en algemene maatrege len van bestuur, in beide gevallen van een toe lichting voorzien: vergroting van de doorzichtigheid van de rijks overheid, onder meer door toezending in het voor jaar van een prioriteitennota aan de Staten-Gene- raal; - ruimere openbare inschakeling van niet-ambte- lijke adviesorganen; - ruimere toepassing en openbaarmaking van glij dende meerjarenplannen waarbij per jaar de uit te voeren taken zo concreet mogelijk worden aan gegeven; - meer en tijdiger voorlichting over vergaderingen van de ministerraad is noodzakelijk (de heer Biesheuvel noemde dinsd'ag o.m. de openbaarma king van de agenda voor de wekelijkse minister raadsvergadering); - de inhoud van de Nederlandse Staatscourant moet worden herzien zodat men dagelijks een goede indruk kan krijgen van de activiteiten van regering en parlement; - over de kabinetsformatie een publieke zaak moet grotere openheid verkregen worden zodat men het verloop van de kabinetsformatie goed kan volgen; adviezen van de fractievoorzitters (en eventueel anderen) aan de Koningin vóór de aan wijzing van een (in)formateur moeten openbaar gemaakt worden, dus: géén „geheim van Soest- dijk" meer; - adviezen van de Raad van State aan de Kroon moeten openbaar worden. Dit is nog maar een selectie; nog méér conclusies gaven we in onze editie van dinsdag weer. Allen die een beetje thuis zijn in de Haagse politieke en ambtelijke wereld beseffen maar al te goed dat realisering van de voorstellen vooral een mentali teitsverandering zal vergen. Men denke slechts aan wat er allemaal gebeurt vóór een wetsont werp of een beleidsnota bij de Tweede Kamer in gediend wordt; regel is tot dusver dat dit alles in 't geheim gebeurt. Het is duidelijk dat de discus sie verlevendigd kan worden als tijdens de voor bereiding van het wetsontwerp op het departe ment al iets bekend wordt van de hoofdlijnen en de belangrijkste onderdelen van zo'n ontwerp (of nota). De mogelijkheid is dan ook niet uitgesloten dat een wetsontwerp door een publieke discussie tijdens de voorbereiding in sterk verbeterde vorm ingediend kan worden. Mr. Biesheuvel gaf van deze mogelijkheden een in teressant voorbeeld. „Wat zou het plezierig ge weest zijn als de indiening van de ministeriële nota over de militaire oefenterreinen voorafge gaan zou zijn door een openbare discussie: de nota zou een aanzienlijk betere inhoud gekregen hebben". Nu is de situatie ontstaan dat de nota in haar huidige vorm voor de Staten-Generaal niet acceptabel Is en krachtig geamendeerd zal moeten worden. Belangrijk is ook de suggestie de adviezen van de Raad van State meer in de openbaarheid te bren gen. Over het algemeen weten we nauwelijks iets van de invloed van de leden van de Raad van State vaak wijze oud-ministers en ex-parle mentariërs op het beleid. De Raad van State geeft zijn adviezen over de inhoud van wetsont werpen e.a. in de volstrekte beslotenheid: terecht merkt de commissie-Biesheuvel op dat het be langrijk kan zijn om deze adviezen te kennen, óók voor het parlement. Natuurlijk zijn er zaken waarvoor geheimhouding vereist blijft. Ook deze somt de commissie op. Géén openbaarmaking als: - de eenheid van de Kroon naar buiten in gevaar gebracht zou kunnen worden; - de veiligheid van d'e staat geschaad zou kunnen worden - de goede betrekkingen van Nederland met vreemde mogendheden geschaad zouden worden: - de economische of financiële belangen van de staat schad'e zouden kunnen ondervinden; - de opsporing van strafbare feiten in ernstige mate belemmerd zou worden; - bij de aangelegenheid betrokken personen of de*den onevenredig in hun belangen zouden kun nen worden bevoordeeld of geschaad. Men verkijke zich hier niet op; in de praktijk zou den d"eze uitzonderingen slechts een gering deel van het totaal uitmaken, zo is ons verzekerd. Wat gaat er nu gebeuren? Het is velen opgevallen dat de minister-president bij de aanvaarding van het rapport uit de handen van mr. Biesheuvel een heel voorzichtige rede gehouden heeft. Is hij ge schrokken van dit resultaat? Heeft het rapport dan nog wel kansen? Wij hebben dinsdag in Den Haag d'e indruk gekregen dat men hierover niet te pessimistisch moet zijn; de minister-president Is een voorzichtig man die zich niet graag, zonder zich door z(jn collegae gesteund te weten, uitlaat over zo'n ingrijpend rapport. De goede ontvangst die het rapport in de gebouwen van de Staten- Generaal en daar buiten gekregen heeft moet voor het kabinet een sein zijn dat het op gunstige reacties zal kunnen rekenen als de adviezen van het rapport gevolgd' worden. De commissie-Bies heuvel heeft al een handreiking gedaan (om een snelle realisering van belangrijke desiderata mo gelijk te maken) door de opstelling van een wets ontwerp „openbaarheid van bestuur" waardoor het ook technisch niet moeilijk moet zijn de fol- low-up snel tot stand te brengen. Terecht is het rapport een „kind van deze tijd" ge noemd; het is vooral na de grote apathie die de Staten- en raadsverkiezingen van dit jaar hebben ondervonden erg welkom want alle deskundigen zijn het er over eens dat heel veel aandacht ge schonken zal moeten worden aan de doorzichtig heid van het bestuur. Welnu, daaraan kan realise ring van de desiderata van de commissie-Biesheu vel een belangrijke bijdrage leveren, t slot nog dit: de commissie heeft zich, overeen komstig haar opdracht .beperkt tot de rijksover heid', maar terecht wijst zij erop dat de door haar bepleite openbaarheid ook voor de overige publiek rechtelijke organen zou kunnen gelden (zoals provincies en gemeenten). Omdat zij hiertoe geen opdracht ontvangen had heeft zij dit terrein slechts terloops aangeraakt, „in het vertrouwen lat de regering op zo kort mogelijke termijn voor de overige publiekrechtelijke organen eenzelfde mate van openbaarheid zal willen bevorderen als thans voor de organen van de centrale overheid wordt aanbevolen". Fi »ewel er nog heel wat zal moeten gebeuren voor de verlangens van de commissie-Biesheuvel ge meengoed geworden zullen zijn kan dit rapport een verheugend begin van een interessante ont wikkeling genoemd worden.

Digitale periodieken - Gemeentearchief Veenendaal

De Vallei | 1970 | | pagina 12