Politieke
surprise
in Londen
VOEDSEL
en
HONGER MENING DER JEUGDIGE DEELNEMERS
Zonder sociale omwenteling
geen „groene revolutie
Wat wil
de F.A.O.
We kunnen honger
de baas worden
nu.'
Meningen van het bedrijfsleven:
Bijna een ramp
Wereld
voedsel
organisatie
door
Ir. G. D. A. Klijnstra
Proteïne en
Met was maar een korte toespraak waarmee koningin Juliana
Wnsdagochtend het tweede Wereldvoedselcongres in Den Haag
opeodmaar met haar woorden raakte zij wel heel nauw
keurig de roos. „Bij dit alles" zei onze vorstin „gaan
naastenliefde en zelfbehoud hand in hand op naar hetzelfde
doel. Zonder het welzijn van de ander is er tenslotte ook geen
eigen welzijn mogelijk."
Nu is een openingsspeechje, zelfs van een algemeen geacht
en geëerd staatshoofd als onze koningin, voor de meeste deel
nemers aan een wereldcongres niet veel meer dan een forma
liteit. Je moet er wel even naar luisteren maar pas daarna be
gint het werk. In dit geval: het gigantische werk om te trachten
da honger in de wereld uit te bannen. En hoe pak je dat werk
aan Dat is heel verschillend. Als je zelf in een land woont waar
honger geen onbekend woord is en je ziet dan de velvoorzie-
ne winkels van Den Haag, dan is het antwoord niet moeilijk: de
rijke landen zullen véél méér moeten doen om de ontwikke
lingslanden te helpen. En als je jong bent en nog vol idealen?
Dan klaag Je de machthebber* aan, de rijken, de rnduetrlêlen,
de politici al die mensen die het zover hebben laten komen.
En dan zeg je dat het allemaal anders moet, heel anders. En
als je met al deze problemen vertrouwd geraakt bent, ais ambte
naar, als deskundige voor ontwikkelingshulp, als man van we
tenschap dan zeg je maar één ding: de Koningin heeft gelijk.
Het draait om twee polen: het eigenbelang, het zelfbehoud, het
eigen welzijn en dan ook het welzijn van de ander, de naas
tenliefde. Het tweede zonder het eerste is in deze wereld
niet-menselijk, geen haalbare kaart. Zelfs niet voor de grootste
idealist.
Maar in de strijd tegen de honger behoeft er ook geen te
genstelling te bestaan tussen eigenbelang en zorg voor het
welzijn van de ander. Er is geen sprake van hij-of-ik er is
juist in dit opzicht sprake van wij-allen-samen. Omdat weten
schap en techniek, kennis en kunde, heel het menselijk vernuft
in staat zijn de moeilijkheden te overwinnen. We hebben op
deze pagina een aantal gegevens bijeen gebracht en een paar,
van de standpunten weergegeven door middel van interviews
en artikelen. Die gegevens spreken duidelijke taal: de wereld
gaat steeds meer mensen bevatten maar produceert steeds
minder voedsel. Maar ook: de wereld is in staat het voedsel
pakket dusdanig te verbeteren dat niemand honger behoeft te
lijden. Er zijn verrassende vindingen gedaan: graansoorten met
een zeer hoog protthïnegehalte, graansoorten die ook in tropi
sche landen kunnen gedijen omdat ze ongevoelig zijn gewor
den voor de lengte van de dagen. Alleen al daardoor zou in
verscheidene landen honger kunnen worden uitgebannen.
Daarmee zijn miljoenen mensen gebaat en niemand wordt
erdoor geschaad.
Maar natuurlijk moet die naastenliefde er wel zijn. Als het
ons onverschillig is dat de naaste honger lijdt, dan gebeurt er
inderdaad niets! Maar getuigt juist een wereldvoedselcongres
als dit niet van de wil om elkaar te helpen?
De FAO is naar Den Haag
gekomen met wat men zelf
noemt „een richtingbepalend
wereldplan voor landbouwont
wikkeling". Gegeven de inge
wikkeldheid van de vraag
stukken kon het ook moeilijk
meer dan richtingbepalend
zijn, want in feite valt het
hongerprobleem in tweeën uit
een: gebrek aan voedsel maar
niet minder gebrek aan het
juiste voedsel. En dat laatste
is dan nog niet eens helemaal
juist misschien moet
men spreken over de onwil
van mensen in allerlei delen
van de wereld om het juiste
voedsel tot zich te nemen, On-
vtil die dan voortkomt uit on
wetendheid.
Het wereldplan omvat vijf
punten:
1. Het ter beschikking stel
len van zaaizaad van verbe
terde tarwe en rijstrassen. Op
dit punt van verbetering is de
laatste jaren door de weten
schapsmensen enorm veel be
reikt het is nu de kunst de
wereld ook inderdaad van die
wetenschap te laten profite-
2. Vergroting van de pro-
duktie van melk en vlees, vis
en peulvruchten om vooral het
eiwitgehalte van de voeding
op te voeren. Het proteïnete
kort is een van de belangrijk
ste hongerproblemen.
3. Bestrijding van het ver
lies en het bederf van voedsel.
Dus: bestrijding van insecten,
ziekten, knaagdieren, enz.
maar ook verbetering van de
mogelijkheden van opslag en
bewaren van voedingsmidde
len.
4. Verruiming van de afzet
van de hoofdprodukten der
ontwikkelingslanden door
handelsovereenkomsten met
de industriële landen.
5. Verbetering van de leven
somstandigheden van de boe
renbevolking in de ontwikke
lingslanden.
Duidelijk is dat de ene
groep deelnemers zich op het
ene punt zal vastbijten en de
andere op een ander punt
men zal ze echter in samen
hang moeten beschouwen om
de juiste richting te kunnen
vinden.
De jongeren die in de Neder
landse (en buitenlandse) delegaties
deelnemen aan het Wereldvoedsel
congres in Den Haag zijn geen „lu
dieke kabouters" en al evenmin
anarchisten zij zijn deskundigen.
Ze hebben zich minstens zo goed
in de materie ingewerkt als de mees
te ambtelijke deelnemers, zij hel
misschien wat eenzijdig. Want zij
hebben duidelijk een andere mening
over de F.A.O. en over haar wijze
van werken dan de doorsnee-deelne
mer aan het congres. Een jongeren-
mening, die niet pleegt halt te hou
den bij de vele slagbomen die het
wereldverkeer kenmerken en die te
dikwijls een goede gang van zaken
belemmeren. En zij zijn van plan
dit de F.A.O.-autoriteiten en de
regeringsfunctionarissen uit heel
de wereld heel en heel duidelijk te
maken.
Wat willen zij? Hieronder een
weergave van het gesprek met vier
van de Nederlandse deelnemers (de
Nederlandse delegatie telt tachtig
jongeren!). Het zijn op de foto hier
boven van links naar rechts Freek
Wiersma (23), vijfdejaars student
tropische bosbouw, Herbert Diemont
(25) vierdejaars student bodemkun
de, Jos Kronenburg, pas afgestu
deerd in tropische veeteelt en Hans
Huberts (41), adviseur van de stich
ting Agrosima, die zich speciaal toe
legt op het geven van landbouwad-
viezen aan werkers in ontwikke
lingslanden. Wat verwijt de jeugd
aan de FAO?
„De FAO heeft de bestrdijding
van de wereldhonger veel te veel als
een technisch en economisch pro
bleem gezien. De voornaamste taak
van de FAO had moeten zijn te zor
gen dat ontwikkelingshulp die groe
pen mensen, bereikt, die deze hulp
dringend nodig hebben".
De FAO-hulp is tot nu toe door
de regeringen van de ontwikkelings
landen niet juist gebruikt?
„Ontwikkelingssamenwerking is in
de eerste plaats een sociaal-politiek
probleem. Ontwikkelingslanden als
India en Brazilië zijn rijk genoeg,
alleen worden de rijkdom en het in
komen daar niet juist verdeeld.
Stuurt de FAO naar dergelijke lan
den, waar de massa hongert, techni
sche bijstand, dan komt die hulp de
kleine groep rijken ten goede en de
hongerende massa blijft even hon
gerig".
De FAO moet zich volgens u dus
met de binnenlandse politiek van de
ontwikkelingslanden gaan be
moeien?
den waar
acht ver
een kleine
groep profiteurs, kan de groene re
volutie (het beter bewerken van de
aanwezige landbouwgrond) pas suc
ces hebben als er een sociale om
wenteling aan vooraf is gegaan."
De regeringen in de ontwikke
lingslanden zullen dat niet aanvaar
den.
„In wezen zijn de regeringen in de
verstarde samenlevingen helemaal
niet gebrand op ontwikkelingshulp.
Als die hulp de ontwikkeling van de
massa ten goede komt, zullen zij zich
zelfs tegen die hulp gaan verzetten,
want die kan slechts hun eigen posi
tie ondergraven.
De FAO moet de bevoegdheid
hebben om een hulpprogramma dat
de hongerende massa niet ten goede
komt, te stoppen en dit openbaar
maken, zodat de publieke opinie kan
worden gemobiliseerd. Als aan de
Amazone in Brazilldë massamoord
wordt gepleegd op Indianen, dan
moet de FAO zo'n bedreigde groep
te hulp komen en als de Braziliaanse
regering die hulpverlening onmoge
lijk maakt, dan moet dat door de
FAO bekend worden gemaakt. De
FAO mag zich niet langer verschui
len achter haar zogeheten politieke
neutraliteit, anders wordt haar werk
zinloos.
Het hoofdbeginsel van de FAO
moet worden dat zij op wat voor
manier dan ook, kan controleren of
haar hulpprogramma's de arme boer
en niet de rijke grootgrondbezitter
ten goede komen.
Zij moet er voorts van uit gaan
dat elke regering de plicht heeft
haar burgers voor honger te vrijwa
ren. Daarvoor is in vele ontwikke
lingslanden een herverdeling van
rijkdom en inkomen nodig. Lukt het
dan nog niet, zoals bijvoorbeeld in
vele Afrikaanse landen, dan kan de
FAO met hulpprogramma's komen.
De wereld heeft voldoende
vruchtbare grond en voldoende mid
delen om die grond te bewerken. De
honger in vele ontwikkelingslanden
kan alleen doeltreffend worden be
streden als er andere sociale en poli
tieke systemen komen".
Denkt u dat uw voorstellen op
het FAO-congres kans van sla
gen hebben?
„We hebben tijdens een voorbij
eenkomst de jeugdige deelnemers uit
andere landen opgeroepen ons te
steunen. Door naar het congres te
gaan, tonen wij onze goede wil: we
staan niet aan de buitenkant tegen
de FAO aan te schoppen, maar we
kruipen in de huid van de FAO.
Krijgen we tijdens het congres
geen poot aan de grond, dan kunnen
we nog altijd weggaan."
lr. G. D. A. Klijnstra is vice-voorzitter van de raad van bestuur van Unilever N.V.
en tevens lid van het uitvoerend comité, dat zich bezighoudt met het F.A.O.-
programma voor industriële samenwerking. Onderstaand artikel is een deel van
de bijdrage die ir. Klijnstra schreef voor een brochure die vorig jaar ter ere van
het 100-jarig bestaan van de margarine werd uitgegeven voor de I.F.M.A. (Inter
national Federation of Margarine Associations) in samenwerking met de F.A.O..
de wereldlandbouworganisatie.
De FAO, Food and Agriculture
Organization ofwel Wereldorga
nisatie poor voedsel en landbouw,
bestaat al meer dan 25 jaar. Ze
werd opgericht in de bangste ja
ren van de oorlog, in 1943, met
een tweeledig doel: een zo goed
mogelijke verdeling van voedsel
in de wereld tot stand te brengen
en de ontwikkeling van de land
bouw in de wereld te bevorderen.
Toen na de oorlog de Organisatie
der Verenigde Naties tot stand
kwam werd de FAO haast van
zelfsprekend daarvan een onder
deel.
In die eerste jaren na de oorlog
waren er uiteraard voedselpro
blemen te over maar ze waren
van tijdelijke aard pas in de
tweede helft van de vijftiger ja
ren kwamen men duidelijker dan
daarvoor tot de conclusie dat
honger een structureel wereld
probleem was. En die problema
tiek drong zich steeds sterker op
naarmate de kloof tussen indus
triële landen en ontwikkelings
landen groter werd.
Het is de verdienste van de
toenmalige directeur-generaal
van de FAO, dr. B. R. Sen, dat hij
kans gezien heeft de wereld voor
de honger-problematiek wakker
te schudden. Hij was het die het
eerste wereldvoedselcongres bij
eenriep (van 4 tot 18 juni 1963 in
Washington met 1343 deelnemers)
en hij was het die in zijn slui
tingsreden de wereld voor de
keus stelde: „Laten wij er voor
zorgen dat de komende generatie
ons niet kan beschuldigen van
apathie. Wij moeten nu actie voe
ren. Ik hoop dat u de wereld er
van kunt overtuigen dat de strijd
tegen de honger gewonnen kan
worden en gewonnen moet wor
den, nog tijdens ons leven!"
Op 20 november 1967 volgde de
Nederlander ir. A. H. Boerma de
heer Sen op als directeur-gene
raal en hij begon met een nieu /e
koers uit te stippelen. Het was de
taak van zijn voorganger geweest
de wereld wakker te schudden
door nooit aflatend te wijzen op
de komende hongercatastrofe, ir.
Boerma besloot ook meer daad
werkelijk aan de slag te gaan.
Sociaal-economen en planologen
hadden de verwachting uitge
sproken dat in het jaar 2000 op
aarde zes miljard mensen zouden
leven en dat om die allen te voe
den een verdubbeling van <je
voedselproduktie noodzakelijk zou
zijn.
Maar diezelfde planologen
hadden ook becijferd dat in dat
zelfde jaar 2000 slechts de helft
van de tegenwoordig gebruikte
oppervlakte voor graanbouw be
schikbaar zou zijn.
Met deze gegevens als uit
gangspunt heeft de FAO nu haar
tweede wereldvoedselcongres
georganiseerd een verplichting
trouwens want een van de posi
tieve punten van Washington was
dat werd afgesproken periodiek
wereldvoedselconferenties te be
leggen. Er zijn deelnemers uit
vrijwel alle landen van de w f?.ld
en zij allen brengen hun eigen
problematiek mee. Aan de heer
Boerma en zijn staf straks de
moeilijke taak om met de veel
heid van woorden die in Den
Haag wordt gesproken, ook iets
zinnigs te gaan doen.
Eén van de principiële verschillen tussen
de landbouw in de ontwikkelde industriële
landen en de ontwikkelingslanden is, dat
in de ontwikkelingslanden een boer in prin
cipe alleen maar verbouwt wat hij zelf no
dig heeft. In dit geval vormen de bedrijfs-
oogsten voor de boer het middel om in zijn
levensonderhoud en dat van de zijnen te
voorzien, dit in tegenstelling tot de markt
in de ontwikkelde landen, waar de boer
produkten verbouwt waarnaar op de markt
een zekere vraag bestaat. De ervaring heeft
geleerd dat een dergelijk op de markt ge
richt landbouwsysteem de produktie doet
stijgen. Toepassing ervan vereist echter een
ontwikkeld marktmechanisme. Het parti
culiere bedrijfsleven kan hierbij een waar
devolle rol spelen, door te zorgen voor fa
ciliteiten betreffende de opslag, verwerking
en distributie van levensmiddelen, hetgeen
noodzakelijk is voor de ontwikkeling van
een op de markt georiënteerd landbouw
systeem, of door het treffen van dergelijke
voorzieningen te stimuleren. De mate waar
in het particuliere bedrijfsleven aan deze
projecten kan deelnemen, wordt bepaald
door het al of niet aanwezig zijn van een
economisch klimaat waarin de particuliere
industrie kan groeien en winstgevend kan
werken.
In dit opzicht heeft het particuliere be
drijfsleven reeds veel gedaan. In de ontwik
kelingslanden zijn, ter bevordering van de
ontwikkeling van de landbouw, fabrieken
opgericht voor de vervaardiging van bijvoor
beeld landbouwchemicaliën en machines. Er
zijn managers opgeleid voor het ontwikke
len en op gang houden van de grondstof-
fenvoorziening voor de voedingsmiddelen
industrie. Levensmiddelenfabrieken zijn
opgericht en afzetgebieden onderzocht en
ontwikkeld. Laten we uit de vele voorbeel
den die er zijn er eens twee kiezen.
Het eerste is var. oudere, het tweede
van recentere datum; beide voorbeelden
vinden we in India. De traditionele eetbare
vetten voor India waren: niet-uitgesmolten
boterolie (ghee) en niet-geraffineerde plant
aardige oliën. In het begin van de twintig
ste eeuw begon door de snelle bevolkings
toename het aantal inwoners van India op
de beschikbare hoeveelheid ghee in te lopen:
in de Indiase keuken neemt dit produkt een
belangrijke plaats in. De prijzen stegen aan
zienlijk en er ontstonden tekorten. Als ver
vangingsmiddel werd in Europa de plant
aardige ghee of „vanaspati" ontwikkeld;
het produkt was qua structuur en uiterlijk
gelijk aan ghee en na de eerste wereldoorlog
begon de export op bescheiden schaal vanuit
Nederland. Tegen 1933 werd 8250 ton afge-
s*t. Met de vestiging van fabrieken in India
zelf steeg de produktie daarna snel. Tegen
woordig wordt in India alleen al bijna V«
miljoen ton geproduceerd, hetgeen een grote
bijdrage aan de voedselvoorziening aldaar
betekent. De ontwikkeling van deze indus
trie tot een van de belangrijkste levens
middelenindustrieën heeft er in hoge mate
toe bijgedragen dat men in dit land een be
ter inzicht kreeg in techniek, management
en marketing, maar tot dusver heeft deze
industrie de landbouw in het algemeen niet
sterk beïnvloed.
Anders is de situatie bij de recentere pro
jecten voor de ontwikkeling van een Indiase
zuivelindustrie; deze raken als gevolg van
hun heel andere opzet de basisstructuur van
de landbouw. Van de activiteiten die het
particuliere bedrijfsleven in India aan de
dag legt, noemen we die van Glaxo,, Hindus
tan Lever en Nestlé. Om 'n leveringssysteem
van melk aan hun fabrieken voor zuivel-
produkten zoals ghee, babyvoeding en ma
gere melkpoeder te kunnen opbouwen, kre
gen deze bedrijven direct te maken met dui-
zende kleine boeren. De organisatie van een
melkophaaldienst, het scheppen van opslag
faciliteiten en het verstrekken van techni
sche adviezen en financiële steun ter verho
ging van de melkproduktie, brachten hen
direct met de boeren in contact. Vanzelf
sprekend werden door deze maatschappijen
ook moderne fabrieken gebouwd, technisch
personeel opgeleid en een markt voor hun
produkten gecreëerd en ontwikkeld. Door
andere projecten, zoals het drogen van
groenten, raakten duizenden boeren even
eens op de hoogte van de moderne metho
den en eisen van het telen van groenten
voor industriële doeleinden, en konden zij
gebruik maken van de resultaten van land
bouwonderzoek en -ontwikkeling, verkregen
door boeren in de ontwikkelde landen, maar
aangepast aan de omstandigheden in India.
Hoewel over het algemeen genomen van
de recente ontwikkelingen van de voedings
middelenindustrie in de ontwikkelingslan
den nog geen directe opzienbarende invloed
op de nationale voedselvoorziening in de nood
lijdende landen waar te nemen valt, heeft
de ervaring al geleerd dat het particuliere
bedrijfsleven, mits op de juiste wijze aange
moedigd, in de toekomst een belangrijke rol
kan spelen; indien men echter een maximale
bijdrage van het particuliere bedrijfsleven
verwacht, is een economisch klimaat nodig
dat zich leent voor particuliere investerin
gen waarbij een redelijke winst, in het voor
uitzicht mag worden gesteld.
Ontwikkelingslanden stellen echter de le
vensmiddelenfabrikant die zijn arbeids
terrein wil uitbreiden soms voor grote pro
blemen. De inspanning die een fabrikant
zich in een ontwikkelingsland moet getroos
ten om de toevoer van de benodigde grond
stoffen van goede en constante kwaliteit
zeker te stellen, is aanzienlijk groter dan in
de ontwikkelde landen. Het is voor hem ook
minder eenvoudig vast te stellen hoe groot
de vraag naar zijn produkt zal zijn, aange
zien marktonderzoekgegevens moeilijk tc
verkrijgen zijn. Het grootste probleem is on
getwijfeld hierin gelegen, dat de prijzen
voor levensmiddelen zo laag dienen te zijn,
dat het merendeel van de bevolking er pro
fijt van kan trekken. Het produktieniveau
moet daartoe hoog genoeg zijn om de kosten
per produktie-eenheid zo laag mogelijk te
kunnen houden. Dit impliceert grote finan
ciële verplichtingen en een betrekkelijk
snelle ontwikkeling van een vast afzetge
bied. Een van de consequenties hiervan is
dat de regeringen wellicht een gunstiger kli
maat dan gebruikelijk voor de levensmidde
lenfabrikant zullen moeten scheppen, om de
vereiste snelle groei van de levensmiddelen
industrie ook maar enigszins te kunnen
realiseren.
Het tweede aspect van het wereldvoedsel
probleem is de ontwikkeling van voedings
middelen met een hoog proteïnegehalte.
Zoals reeds eerder werd opgemerkt dient
men niet alleen met de toekomst rekening te
houden, maar ook met de huidige behoefte
aan proteïnehoudende levensmiddelen om de
tekorten van het in dit opzicht meest
kwestbare deel van de bevolking, zoals kin
deren, aanstaande en zogende moeders, op te
heffen. In meer dan twintig ontwikkelings
landen wordt ernstig gepoogd een oplossing
voor dit probleem te vinden: hierbij wordt
van plantaardige „proteïnebronnen gebruik
gemaakt. Ondanks de pogingen van interna-
ionale instellingen en laboratoria voor
evesmiddelenresearch, zijn er echter nog
geen tekenen die erop wijzen dan de
vele nieuw-ontwikkelde primaire en aan-
vulende voedingsmiddelen in de ontwikke-
'ingslanden worden geaccepteerd. De aceptie
van 'n voedingsmiddel wordt ongeacht de
vraag of de consument een doorvoede Euro
peaan of een ondervoede moeder in een
dorp in India is niet zozeer bepaald dooi
voedingswaarde als wel door smaak en con
sistentie en door de vraag of het voedings
middel in kwestie in de gevestigde eetge
woonten past. Zoals een geleerde eens iet
wat treurig opmerkte: „De voedingswaarde
van zuiver, reuk- en smaakloos proteïnecon
centraat dat niemand eet, is nul"
De ervaring heeft geleerd dat liefdadig
heidsprojecten waarbij via scholen en kli
nieken een produkt in poedervorm met een
hoogproteïnegehalte wordt verstrekt, welis
waar enig succes kunnen hebben, maar het
blijkt uiterst moeilijk de consument ertoe te
bewegen, voor het produkt te betalen. Het is
duidelijk dat de acceptie van het produkt
hierbij een belangrijke factor is. De voor
naamste problemen verbonden aan het ver
schaffen van proteïne aan de ondervoede
mens zijn wellicht in hoofdzaak van techni
sche aard, maar de ontwikkeling van af
zetgebieden voor proteïnehoudende voe
dingsmiddelen zelfs op basis van sterk
gesubsidiëerde prijzen gaat gepaard met
moeilijke marketingproblemen. De markt in
'n arm en onderontwikkeld land stelt de mar
keting-specialist die 'n nieuw voedingsmiddel
introduceerd voor veel grotere problemen dan
die van zijn collega in 'n soortgelijke Westerse
situatie. Hij heeft te maken met consumen
ten die zeer traditionele eetgewoonten heb
ben en vrijwel geen fabrieksmatig bereide
levensmiddelen kopen. Het is niet waar
schijnlijk dat ze ter vervanging van het
voedsel dat ze gewend zijn, ertoe zullen
overgaan hun beperkte geldmiddelen te be
steden aan nieuwe onbekende voedings
middelen; met reclame zijn ze moeilijk te
bereiken. Bovendien zijn slechts weinig be
trouwbare gegevens beschikbaar omtrent
eetgewoonten en de relatieve belangrijkheid
van de facoren die de keuze van het voedsel
bepalen. Maar de basisproblemen zijn de
marketing-deskundigen in de levensmidde
lenindustrie echter niet onbekend. Dit in
zicht bracht deze industrie en de internatio
nale instellingen tezamen in het „FAO/Indus
trial Co-operation Programme" en leidde
tot de opstelling van het US AID Program-
me of Epecific Industrial Projects, dat uitge
voerd zal worden door ervaren Amerikaanse
levensmidelenconcerns in een aantal ont-
wikkelingslande.
Zoals gezegd, gaat in de ontwikkelingslan
den de ontwikkeling van 'n levensmiddelen
industrie op grote schaal gepaard met en
kele moeilijke problemen. Een terugblik op
de vijftiger jaren waarin de vanaspati-in-
dustrie zich ontwikkelde, zou ons er mis
schien toe kunnen verleiden, te schrijven
dat de problemen waarvoor de pioniers zich
gesteld zagen, gemakkelijker op te lossen
waren dan de huidige. De voornaamste
grondstoffen waren direct leverbaar, aan
gezien de Indiase export van oliezaden in
die tijd 1.500.000 miljoen ton bedroeg; men
beschikte over een steeds toenemende hoe
veelheid technische kennis omtrent de ver
werking van eetbare oliën, en het nieuwe
produkt paste zonder enige moeite in de be
staande eetgewoonten. Waren deze omstan
digheden dan wel zo verschillend van de
huidige situatie waarin de proteïnehoudende
voedingsmiddelen verkeren?
Men zou kunnen zeggen dat, wanneer de
fabricage en marketing van voedingsmidde
len op commerciële basis door de regeringen
wordt aangemoedigd, de hierbij opgedane
vakkundigheid en bekendheid met de afzet
gebieden ook waardevol zullen zijn voor de
vervaardiging en introductie van proteïne
houdende voedingsmiddelen. De technische
kennis voor de behandeling en verwerking
van proteïne is aanwezig. Intussen kan en
zal de levensmiddelenindustrie al haar erva
ring aanwenden om een oplossing te vinden
voor het fundamentele probleem: de ontwik
keling van levensmiddelen die rijk zijn aan
proteïne, laag in prijs en tevens zo aantrek
kelijk voor de consument, dat de vraag van
de zijde van de consument zo groot zal zijn
dat zijn behoefte aan proteïne zonder meer
wordt gedekt.
JJe onverwachte zege van Tory-ieider Edward
Heath bij de Britse Lagerhuisverkiezingen
van donderdag heeft op het continent va nWest-Eu-
ropa wel verrassing maar geen schók veroorzaakt:
zowel Harold Wilson als Edward Heath staat be-
<end als fervente voorstander van toetreding van
Groot-Brittannië tot de Europese Gemeenschap van
de Zes en daarom hoeft „Brussel" niet bezorgd te
zijn dat de komende onderhandelingen van de Eu-
-opese Gemeenschap met het Verenigd Koninkrijk
in een minder goede atmosfeer zullen plaatsvin
den. Heath zélf heeft zich verscheidene jaren ge
leden bij de eerste onderhandelingen over de
Britse toetreding waaraan het veto van de Gaul
le een eind maakte een uiterst bekwaam en ple
zierig gesprekspartner betoond; hij zal in de naas
te toekomst aan de man die thans de leiding van
de Britse delegatie in handen gaat nemen de
hoogste eisen stellen en alles doen om, wat een
paar jaar geleden mislukte, nu tot een goed einde
te brengen.
Zowel in Londen als in de continentale hoofdste
den praat men op het ogenblik meer over het on
verwachte van de uitslag dan over de uitslag zelf.
Harold Wilson, die vooral het laatste half jaar veel
populairder geworden is dan in 1967-'69 leek een
zekere overwinning tegemoet te gaan. In Westmin
ster sprak men vol bewondering van de „knappe
zet" van de bewoner van 10 Downingstreet om
juist nu verkiezingen uit te schrijven „hij had
geen beter moment kunnen kiezen" maar giste
ren werd duidelijk dat méér Britten after all voor
de komende vijf jaar bij voorkeur de 53-jarige so
bere sportieve vrijgezel Heath aan het hoofd van
de regering willen zien staan.
Waarom déze keuze? Was het 't normale verlan
gen naar een wisseling aan de top? Of moet men
meer denken aan een tendens in rechtse richting?
Wilden velen hun vertrouwen in Enoch Powell tot
uitdrukking brengen, ook districten waar deze
oud-minister niet kandideerde?
Bestudering van de verkiezingsuitslagen laat
zien dat van een duidelijke opschuiving in absolute
zin geen sprake is; in stemmenpercentage ontlo
pen de twee groten elkaar nauwelijks. In zetelaan
tal is het verschil door de werking van het Brit
se kiesstelsel - veel groter; de Tory-meerderheid
bedraagt nu ongeveer veertig zetels, genoeg om
Br een vijfjarenprogram mee uit te voeren.
In 1966 behaalde Labour met ruim 360 zetels nóg
ruimere meerderheid in het Lagerhuis: 97; deze
meerderheid is echter door voor Labour dikwijls
erg ongunstige tussentijdse verkiezingen geslon
ken tot 63. Dit inkrimpen van de meerderheid was
al een teken dat Wilsons populariteit aan het slin
ken was, op zichzelf geen wonder omdat Labour in
de afgelopen jaren allerlei uiterst impopulaire
maatregelen heeft moeten nemen om de een paar
jaar geleden bar slechte economisch situatie te
verbeteren. Men kan rustig stellen dat Harold Wil
son het in de afgelopen jaren moeilijker met zijn
eigen mensen dan met de Tory's heeft gehad om
dat het verzet van (vooral) de Britse vakbeweging
tegen de harde maatregelen van Wilson de rege
ning erg dwars gezeten heeft.
Juist in de laatste tijd heeft de Britse economie
verrassende tekenen van herstel getoond en voor
al deze factor heeft Wilson aangegrepen om nu al
verkiezingen uit te schrijven. Ten onrechte, blijkt
nu!
Het is moeilijk, nu al iets te schrijven over wat
Groot-Brittannië thans te wachten staat; het curieu
ze is namelijk dat het Tory-alternatief in de afgelo
pen weken nauwelijks uit de verf gekomen is, zó
overtuigd was vrijwel iedereen van een Labour-ze-
ge. Een van de eerste zaken die Heath nu wach
ten is het (opnieuw) duidelijk positie kiezen ten
opzichte van zijn partijgenoot Enoch Powell wiens
immigratie-theorieën in de afgelopen weken sterk
in de publiciteit hebben gestaan. Tijdens de ver
kiezingscampagne heeft Heath zich nadrukkelijk
van Powell gedistantieerd. Nu wordt wederom een
duidelijk geluid van de Tory-leider gevraagd omdat
Powells positie door de verkiezingsuitslag in de
eerste plaats in zijn eigen district versterkt lijkt.
Heath moet thans maar nu als regeringsleider
de grote lijnen van zijn beleid uitstippelen en wij
zijn benieuwd of hij erin zal slagen een belangrij
ke plaats te geven aan de structurele vernieuwin
gen waaraan Groot-Brittannië zo'n grote behoefte
leeft. Wilson bekwaam modern denkend econoom
is er niet in geslaagd grote structurele vernieuwin
gen op economisch gebied door te voeren omdat
de Britse vakbeweging in vele opzichten als een
remmende factor gewacht heeft. Zeker is dat
Heath zélf een modern denkende politicus is die
graag structuurvernieuwingen aan zal brengen,
maar van wie anderzijds (nog) getwijfeld kan wor
den of hij de kracht bezit om deze dóór te zetten.
Waarschijnlijk zal hij het in de komende jaren
moeilijker met de leider van de oppositie hebben
dan Wilson het tot dusver had omdat de Labour-lei-
der thans verscheidene jaren ervaring als prime
minister heeft die Heath miste.
Nogmaals: voor continentaal West-Europa heeft
de regeringswisseling in Londen waarschijnlijk
heel weinig gevolgen en ook overigens zal het
buitenlands beleid van de Britse regering geen
drastische wijzigingen ondergaan.
Voor de Britse liberalen zijn deze verkiezingen
erg triest verlopen; van de tien zetels die zij in de
afgelopen periode in de „Commons" bezet hielden
houden zij er slechts vier over zodat de sympathie
ke Jeremy Thorpe nauwelijks enige invloed meer
zal kunnen uitoefenen. Het tijdstip lijkt niet zo ver
verwijderd waarop Groot-Brittannië integraal een
twee-partijenland wordt. Ook bij onze Oosterburen
zien wij deze tendens nu de liberale FDP bij de
deelstaatverkiezingen in Nedersaksen en Saarland
geen enkele zetel meer in de Landdag heeft kun
nen behouden. In de Bondsrepubliek worden de li
berale stemmen van weleer voor een belangrijk
deel overgenomen door de christen-democraten
zodat ook in West-Duitsland het stembiljet steeds
kleiner wordt. Een en ander geheel in tegenstel
ling tot de situatie in Nederland waar de stembil
jetten met het jaar breder worden!
De Veluwe - en met name het dorp 't Harde - is
maar net aan een ramp ontkomen door gezamen
lijke krachtsinspanning van vele brandweerkorpsen
(alle hulde en door de nog gunstige windrichting
is een nog grotere ramp uitgebleven. Op dit moment
is over de oorzaak nog weinig te zeggen een
minister èn een staatssecretaris hebben toegezegd
met spoed een onderzoek te laten instellen en op
Je resultaten daarvan zullen we moeten wachter
Daarbij zijn we het meest benieuwd naar wat hf
onderzoek van Defensie aan het licht zal brenge
We behoren zeker niet tot de lieden die het Ier
liefst alle oefengelegenheid zouden willen ontz
gen wel echter zal bij dat oefenen de gro
mogelijke voorzorg in acht genomen moeten
den. We hopen dat de staatssecretaris dat zal
nen toezeggen.