Politieke surprise in Londen VOEDSEL en HONGER MENING DER JEUGDIGE DEELNEMERS Zonder sociale omwenteling geen „groene revolutie Wat wil de F.A.O. We kunnen honger de baas worden nu.' Meningen van het bedrijfsleven: Bijna een ramp Wereld voedsel organisatie door Ir. G. D. A. Klijnstra Proteïne en Met was maar een korte toespraak waarmee koningin Juliana Wnsdagochtend het tweede Wereldvoedselcongres in Den Haag opeodmaar met haar woorden raakte zij wel heel nauw keurig de roos. „Bij dit alles" zei onze vorstin „gaan naastenliefde en zelfbehoud hand in hand op naar hetzelfde doel. Zonder het welzijn van de ander is er tenslotte ook geen eigen welzijn mogelijk." Nu is een openingsspeechje, zelfs van een algemeen geacht en geëerd staatshoofd als onze koningin, voor de meeste deel nemers aan een wereldcongres niet veel meer dan een forma liteit. Je moet er wel even naar luisteren maar pas daarna be gint het werk. In dit geval: het gigantische werk om te trachten da honger in de wereld uit te bannen. En hoe pak je dat werk aan Dat is heel verschillend. Als je zelf in een land woont waar honger geen onbekend woord is en je ziet dan de velvoorzie- ne winkels van Den Haag, dan is het antwoord niet moeilijk: de rijke landen zullen véél méér moeten doen om de ontwikke lingslanden te helpen. En als je jong bent en nog vol idealen? Dan klaag Je de machthebber* aan, de rijken, de rnduetrlêlen, de politici al die mensen die het zover hebben laten komen. En dan zeg je dat het allemaal anders moet, heel anders. En als je met al deze problemen vertrouwd geraakt bent, ais ambte naar, als deskundige voor ontwikkelingshulp, als man van we tenschap dan zeg je maar één ding: de Koningin heeft gelijk. Het draait om twee polen: het eigenbelang, het zelfbehoud, het eigen welzijn en dan ook het welzijn van de ander, de naas tenliefde. Het tweede zonder het eerste is in deze wereld niet-menselijk, geen haalbare kaart. Zelfs niet voor de grootste idealist. Maar in de strijd tegen de honger behoeft er ook geen te genstelling te bestaan tussen eigenbelang en zorg voor het welzijn van de ander. Er is geen sprake van hij-of-ik er is juist in dit opzicht sprake van wij-allen-samen. Omdat weten schap en techniek, kennis en kunde, heel het menselijk vernuft in staat zijn de moeilijkheden te overwinnen. We hebben op deze pagina een aantal gegevens bijeen gebracht en een paar, van de standpunten weergegeven door middel van interviews en artikelen. Die gegevens spreken duidelijke taal: de wereld gaat steeds meer mensen bevatten maar produceert steeds minder voedsel. Maar ook: de wereld is in staat het voedsel pakket dusdanig te verbeteren dat niemand honger behoeft te lijden. Er zijn verrassende vindingen gedaan: graansoorten met een zeer hoog protthïnegehalte, graansoorten die ook in tropi sche landen kunnen gedijen omdat ze ongevoelig zijn gewor den voor de lengte van de dagen. Alleen al daardoor zou in verscheidene landen honger kunnen worden uitgebannen. Daarmee zijn miljoenen mensen gebaat en niemand wordt erdoor geschaad. Maar natuurlijk moet die naastenliefde er wel zijn. Als het ons onverschillig is dat de naaste honger lijdt, dan gebeurt er inderdaad niets! Maar getuigt juist een wereldvoedselcongres als dit niet van de wil om elkaar te helpen? De FAO is naar Den Haag gekomen met wat men zelf noemt „een richtingbepalend wereldplan voor landbouwont wikkeling". Gegeven de inge wikkeldheid van de vraag stukken kon het ook moeilijk meer dan richtingbepalend zijn, want in feite valt het hongerprobleem in tweeën uit een: gebrek aan voedsel maar niet minder gebrek aan het juiste voedsel. En dat laatste is dan nog niet eens helemaal juist misschien moet men spreken over de onwil van mensen in allerlei delen van de wereld om het juiste voedsel tot zich te nemen, On- vtil die dan voortkomt uit on wetendheid. Het wereldplan omvat vijf punten: 1. Het ter beschikking stel len van zaaizaad van verbe terde tarwe en rijstrassen. Op dit punt van verbetering is de laatste jaren door de weten schapsmensen enorm veel be reikt het is nu de kunst de wereld ook inderdaad van die wetenschap te laten profite- 2. Vergroting van de pro- duktie van melk en vlees, vis en peulvruchten om vooral het eiwitgehalte van de voeding op te voeren. Het proteïnete kort is een van de belangrijk ste hongerproblemen. 3. Bestrijding van het ver lies en het bederf van voedsel. Dus: bestrijding van insecten, ziekten, knaagdieren, enz. maar ook verbetering van de mogelijkheden van opslag en bewaren van voedingsmidde len. 4. Verruiming van de afzet van de hoofdprodukten der ontwikkelingslanden door handelsovereenkomsten met de industriële landen. 5. Verbetering van de leven somstandigheden van de boe renbevolking in de ontwikke lingslanden. Duidelijk is dat de ene groep deelnemers zich op het ene punt zal vastbijten en de andere op een ander punt men zal ze echter in samen hang moeten beschouwen om de juiste richting te kunnen vinden. De jongeren die in de Neder landse (en buitenlandse) delegaties deelnemen aan het Wereldvoedsel congres in Den Haag zijn geen „lu dieke kabouters" en al evenmin anarchisten zij zijn deskundigen. Ze hebben zich minstens zo goed in de materie ingewerkt als de mees te ambtelijke deelnemers, zij hel misschien wat eenzijdig. Want zij hebben duidelijk een andere mening over de F.A.O. en over haar wijze van werken dan de doorsnee-deelne mer aan het congres. Een jongeren- mening, die niet pleegt halt te hou den bij de vele slagbomen die het wereldverkeer kenmerken en die te dikwijls een goede gang van zaken belemmeren. En zij zijn van plan dit de F.A.O.-autoriteiten en de regeringsfunctionarissen uit heel de wereld heel en heel duidelijk te maken. Wat willen zij? Hieronder een weergave van het gesprek met vier van de Nederlandse deelnemers (de Nederlandse delegatie telt tachtig jongeren!). Het zijn op de foto hier boven van links naar rechts Freek Wiersma (23), vijfdejaars student tropische bosbouw, Herbert Diemont (25) vierdejaars student bodemkun de, Jos Kronenburg, pas afgestu deerd in tropische veeteelt en Hans Huberts (41), adviseur van de stich ting Agrosima, die zich speciaal toe legt op het geven van landbouwad- viezen aan werkers in ontwikke lingslanden. Wat verwijt de jeugd aan de FAO? „De FAO heeft de bestrdijding van de wereldhonger veel te veel als een technisch en economisch pro bleem gezien. De voornaamste taak van de FAO had moeten zijn te zor gen dat ontwikkelingshulp die groe pen mensen, bereikt, die deze hulp dringend nodig hebben". De FAO-hulp is tot nu toe door de regeringen van de ontwikkelings landen niet juist gebruikt? „Ontwikkelingssamenwerking is in de eerste plaats een sociaal-politiek probleem. Ontwikkelingslanden als India en Brazilië zijn rijk genoeg, alleen worden de rijkdom en het in komen daar niet juist verdeeld. Stuurt de FAO naar dergelijke lan den, waar de massa hongert, techni sche bijstand, dan komt die hulp de kleine groep rijken ten goede en de hongerende massa blijft even hon gerig". De FAO moet zich volgens u dus met de binnenlandse politiek van de ontwikkelingslanden gaan be moeien? den waar acht ver een kleine groep profiteurs, kan de groene re volutie (het beter bewerken van de aanwezige landbouwgrond) pas suc ces hebben als er een sociale om wenteling aan vooraf is gegaan." De regeringen in de ontwikke lingslanden zullen dat niet aanvaar den. „In wezen zijn de regeringen in de verstarde samenlevingen helemaal niet gebrand op ontwikkelingshulp. Als die hulp de ontwikkeling van de massa ten goede komt, zullen zij zich zelfs tegen die hulp gaan verzetten, want die kan slechts hun eigen posi tie ondergraven. De FAO moet de bevoegdheid hebben om een hulpprogramma dat de hongerende massa niet ten goede komt, te stoppen en dit openbaar maken, zodat de publieke opinie kan worden gemobiliseerd. Als aan de Amazone in Brazilldë massamoord wordt gepleegd op Indianen, dan moet de FAO zo'n bedreigde groep te hulp komen en als de Braziliaanse regering die hulpverlening onmoge lijk maakt, dan moet dat door de FAO bekend worden gemaakt. De FAO mag zich niet langer verschui len achter haar zogeheten politieke neutraliteit, anders wordt haar werk zinloos. Het hoofdbeginsel van de FAO moet worden dat zij op wat voor manier dan ook, kan controleren of haar hulpprogramma's de arme boer en niet de rijke grootgrondbezitter ten goede komen. Zij moet er voorts van uit gaan dat elke regering de plicht heeft haar burgers voor honger te vrijwa ren. Daarvoor is in vele ontwikke lingslanden een herverdeling van rijkdom en inkomen nodig. Lukt het dan nog niet, zoals bijvoorbeeld in vele Afrikaanse landen, dan kan de FAO met hulpprogramma's komen. De wereld heeft voldoende vruchtbare grond en voldoende mid delen om die grond te bewerken. De honger in vele ontwikkelingslanden kan alleen doeltreffend worden be streden als er andere sociale en poli tieke systemen komen". Denkt u dat uw voorstellen op het FAO-congres kans van sla gen hebben? „We hebben tijdens een voorbij eenkomst de jeugdige deelnemers uit andere landen opgeroepen ons te steunen. Door naar het congres te gaan, tonen wij onze goede wil: we staan niet aan de buitenkant tegen de FAO aan te schoppen, maar we kruipen in de huid van de FAO. Krijgen we tijdens het congres geen poot aan de grond, dan kunnen we nog altijd weggaan." lr. G. D. A. Klijnstra is vice-voorzitter van de raad van bestuur van Unilever N.V. en tevens lid van het uitvoerend comité, dat zich bezighoudt met het F.A.O.- programma voor industriële samenwerking. Onderstaand artikel is een deel van de bijdrage die ir. Klijnstra schreef voor een brochure die vorig jaar ter ere van het 100-jarig bestaan van de margarine werd uitgegeven voor de I.F.M.A. (Inter national Federation of Margarine Associations) in samenwerking met de F.A.O.. de wereldlandbouworganisatie. De FAO, Food and Agriculture Organization ofwel Wereldorga nisatie poor voedsel en landbouw, bestaat al meer dan 25 jaar. Ze werd opgericht in de bangste ja ren van de oorlog, in 1943, met een tweeledig doel: een zo goed mogelijke verdeling van voedsel in de wereld tot stand te brengen en de ontwikkeling van de land bouw in de wereld te bevorderen. Toen na de oorlog de Organisatie der Verenigde Naties tot stand kwam werd de FAO haast van zelfsprekend daarvan een onder deel. In die eerste jaren na de oorlog waren er uiteraard voedselpro blemen te over maar ze waren van tijdelijke aard pas in de tweede helft van de vijftiger ja ren kwamen men duidelijker dan daarvoor tot de conclusie dat honger een structureel wereld probleem was. En die problema tiek drong zich steeds sterker op naarmate de kloof tussen indus triële landen en ontwikkelings landen groter werd. Het is de verdienste van de toenmalige directeur-generaal van de FAO, dr. B. R. Sen, dat hij kans gezien heeft de wereld voor de honger-problematiek wakker te schudden. Hij was het die het eerste wereldvoedselcongres bij eenriep (van 4 tot 18 juni 1963 in Washington met 1343 deelnemers) en hij was het die in zijn slui tingsreden de wereld voor de keus stelde: „Laten wij er voor zorgen dat de komende generatie ons niet kan beschuldigen van apathie. Wij moeten nu actie voe ren. Ik hoop dat u de wereld er van kunt overtuigen dat de strijd tegen de honger gewonnen kan worden en gewonnen moet wor den, nog tijdens ons leven!" Op 20 november 1967 volgde de Nederlander ir. A. H. Boerma de heer Sen op als directeur-gene raal en hij begon met een nieu /e koers uit te stippelen. Het was de taak van zijn voorganger geweest de wereld wakker te schudden door nooit aflatend te wijzen op de komende hongercatastrofe, ir. Boerma besloot ook meer daad werkelijk aan de slag te gaan. Sociaal-economen en planologen hadden de verwachting uitge sproken dat in het jaar 2000 op aarde zes miljard mensen zouden leven en dat om die allen te voe den een verdubbeling van <je voedselproduktie noodzakelijk zou zijn. Maar diezelfde planologen hadden ook becijferd dat in dat zelfde jaar 2000 slechts de helft van de tegenwoordig gebruikte oppervlakte voor graanbouw be schikbaar zou zijn. Met deze gegevens als uit gangspunt heeft de FAO nu haar tweede wereldvoedselcongres georganiseerd een verplichting trouwens want een van de posi tieve punten van Washington was dat werd afgesproken periodiek wereldvoedselconferenties te be leggen. Er zijn deelnemers uit vrijwel alle landen van de w f?.ld en zij allen brengen hun eigen problematiek mee. Aan de heer Boerma en zijn staf straks de moeilijke taak om met de veel heid van woorden die in Den Haag wordt gesproken, ook iets zinnigs te gaan doen. Eén van de principiële verschillen tussen de landbouw in de ontwikkelde industriële landen en de ontwikkelingslanden is, dat in de ontwikkelingslanden een boer in prin cipe alleen maar verbouwt wat hij zelf no dig heeft. In dit geval vormen de bedrijfs- oogsten voor de boer het middel om in zijn levensonderhoud en dat van de zijnen te voorzien, dit in tegenstelling tot de markt in de ontwikkelde landen, waar de boer produkten verbouwt waarnaar op de markt een zekere vraag bestaat. De ervaring heeft geleerd dat een dergelijk op de markt ge richt landbouwsysteem de produktie doet stijgen. Toepassing ervan vereist echter een ontwikkeld marktmechanisme. Het parti culiere bedrijfsleven kan hierbij een waar devolle rol spelen, door te zorgen voor fa ciliteiten betreffende de opslag, verwerking en distributie van levensmiddelen, hetgeen noodzakelijk is voor de ontwikkeling van een op de markt georiënteerd landbouw systeem, of door het treffen van dergelijke voorzieningen te stimuleren. De mate waar in het particuliere bedrijfsleven aan deze projecten kan deelnemen, wordt bepaald door het al of niet aanwezig zijn van een economisch klimaat waarin de particuliere industrie kan groeien en winstgevend kan werken. In dit opzicht heeft het particuliere be drijfsleven reeds veel gedaan. In de ontwik kelingslanden zijn, ter bevordering van de ontwikkeling van de landbouw, fabrieken opgericht voor de vervaardiging van bijvoor beeld landbouwchemicaliën en machines. Er zijn managers opgeleid voor het ontwikke len en op gang houden van de grondstof- fenvoorziening voor de voedingsmiddelen industrie. Levensmiddelenfabrieken zijn opgericht en afzetgebieden onderzocht en ontwikkeld. Laten we uit de vele voorbeel den die er zijn er eens twee kiezen. Het eerste is var. oudere, het tweede van recentere datum; beide voorbeelden vinden we in India. De traditionele eetbare vetten voor India waren: niet-uitgesmolten boterolie (ghee) en niet-geraffineerde plant aardige oliën. In het begin van de twintig ste eeuw begon door de snelle bevolkings toename het aantal inwoners van India op de beschikbare hoeveelheid ghee in te lopen: in de Indiase keuken neemt dit produkt een belangrijke plaats in. De prijzen stegen aan zienlijk en er ontstonden tekorten. Als ver vangingsmiddel werd in Europa de plant aardige ghee of „vanaspati" ontwikkeld; het produkt was qua structuur en uiterlijk gelijk aan ghee en na de eerste wereldoorlog begon de export op bescheiden schaal vanuit Nederland. Tegen 1933 werd 8250 ton afge- s*t. Met de vestiging van fabrieken in India zelf steeg de produktie daarna snel. Tegen woordig wordt in India alleen al bijna V« miljoen ton geproduceerd, hetgeen een grote bijdrage aan de voedselvoorziening aldaar betekent. De ontwikkeling van deze indus trie tot een van de belangrijkste levens middelenindustrieën heeft er in hoge mate toe bijgedragen dat men in dit land een be ter inzicht kreeg in techniek, management en marketing, maar tot dusver heeft deze industrie de landbouw in het algemeen niet sterk beïnvloed. Anders is de situatie bij de recentere pro jecten voor de ontwikkeling van een Indiase zuivelindustrie; deze raken als gevolg van hun heel andere opzet de basisstructuur van de landbouw. Van de activiteiten die het particuliere bedrijfsleven in India aan de dag legt, noemen we die van Glaxo,, Hindus tan Lever en Nestlé. Om 'n leveringssysteem van melk aan hun fabrieken voor zuivel- produkten zoals ghee, babyvoeding en ma gere melkpoeder te kunnen opbouwen, kre gen deze bedrijven direct te maken met dui- zende kleine boeren. De organisatie van een melkophaaldienst, het scheppen van opslag faciliteiten en het verstrekken van techni sche adviezen en financiële steun ter verho ging van de melkproduktie, brachten hen direct met de boeren in contact. Vanzelf sprekend werden door deze maatschappijen ook moderne fabrieken gebouwd, technisch personeel opgeleid en een markt voor hun produkten gecreëerd en ontwikkeld. Door andere projecten, zoals het drogen van groenten, raakten duizenden boeren even eens op de hoogte van de moderne metho den en eisen van het telen van groenten voor industriële doeleinden, en konden zij gebruik maken van de resultaten van land bouwonderzoek en -ontwikkeling, verkregen door boeren in de ontwikkelde landen, maar aangepast aan de omstandigheden in India. Hoewel over het algemeen genomen van de recente ontwikkelingen van de voedings middelenindustrie in de ontwikkelingslan den nog geen directe opzienbarende invloed op de nationale voedselvoorziening in de nood lijdende landen waar te nemen valt, heeft de ervaring al geleerd dat het particuliere bedrijfsleven, mits op de juiste wijze aange moedigd, in de toekomst een belangrijke rol kan spelen; indien men echter een maximale bijdrage van het particuliere bedrijfsleven verwacht, is een economisch klimaat nodig dat zich leent voor particuliere investerin gen waarbij een redelijke winst, in het voor uitzicht mag worden gesteld. Ontwikkelingslanden stellen echter de le vensmiddelenfabrikant die zijn arbeids terrein wil uitbreiden soms voor grote pro blemen. De inspanning die een fabrikant zich in een ontwikkelingsland moet getroos ten om de toevoer van de benodigde grond stoffen van goede en constante kwaliteit zeker te stellen, is aanzienlijk groter dan in de ontwikkelde landen. Het is voor hem ook minder eenvoudig vast te stellen hoe groot de vraag naar zijn produkt zal zijn, aange zien marktonderzoekgegevens moeilijk tc verkrijgen zijn. Het grootste probleem is on getwijfeld hierin gelegen, dat de prijzen voor levensmiddelen zo laag dienen te zijn, dat het merendeel van de bevolking er pro fijt van kan trekken. Het produktieniveau moet daartoe hoog genoeg zijn om de kosten per produktie-eenheid zo laag mogelijk te kunnen houden. Dit impliceert grote finan ciële verplichtingen en een betrekkelijk snelle ontwikkeling van een vast afzetge bied. Een van de consequenties hiervan is dat de regeringen wellicht een gunstiger kli maat dan gebruikelijk voor de levensmidde lenfabrikant zullen moeten scheppen, om de vereiste snelle groei van de levensmiddelen industrie ook maar enigszins te kunnen realiseren. Het tweede aspect van het wereldvoedsel probleem is de ontwikkeling van voedings middelen met een hoog proteïnegehalte. Zoals reeds eerder werd opgemerkt dient men niet alleen met de toekomst rekening te houden, maar ook met de huidige behoefte aan proteïnehoudende levensmiddelen om de tekorten van het in dit opzicht meest kwestbare deel van de bevolking, zoals kin deren, aanstaande en zogende moeders, op te heffen. In meer dan twintig ontwikkelings landen wordt ernstig gepoogd een oplossing voor dit probleem te vinden: hierbij wordt van plantaardige „proteïnebronnen gebruik gemaakt. Ondanks de pogingen van interna- ionale instellingen en laboratoria voor evesmiddelenresearch, zijn er echter nog geen tekenen die erop wijzen dan de vele nieuw-ontwikkelde primaire en aan- vulende voedingsmiddelen in de ontwikke- 'ingslanden worden geaccepteerd. De aceptie van 'n voedingsmiddel wordt ongeacht de vraag of de consument een doorvoede Euro peaan of een ondervoede moeder in een dorp in India is niet zozeer bepaald dooi voedingswaarde als wel door smaak en con sistentie en door de vraag of het voedings middel in kwestie in de gevestigde eetge woonten past. Zoals een geleerde eens iet wat treurig opmerkte: „De voedingswaarde van zuiver, reuk- en smaakloos proteïnecon centraat dat niemand eet, is nul" De ervaring heeft geleerd dat liefdadig heidsprojecten waarbij via scholen en kli nieken een produkt in poedervorm met een hoogproteïnegehalte wordt verstrekt, welis waar enig succes kunnen hebben, maar het blijkt uiterst moeilijk de consument ertoe te bewegen, voor het produkt te betalen. Het is duidelijk dat de acceptie van het produkt hierbij een belangrijke factor is. De voor naamste problemen verbonden aan het ver schaffen van proteïne aan de ondervoede mens zijn wellicht in hoofdzaak van techni sche aard, maar de ontwikkeling van af zetgebieden voor proteïnehoudende voe dingsmiddelen zelfs op basis van sterk gesubsidiëerde prijzen gaat gepaard met moeilijke marketingproblemen. De markt in 'n arm en onderontwikkeld land stelt de mar keting-specialist die 'n nieuw voedingsmiddel introduceerd voor veel grotere problemen dan die van zijn collega in 'n soortgelijke Westerse situatie. Hij heeft te maken met consumen ten die zeer traditionele eetgewoonten heb ben en vrijwel geen fabrieksmatig bereide levensmiddelen kopen. Het is niet waar schijnlijk dat ze ter vervanging van het voedsel dat ze gewend zijn, ertoe zullen overgaan hun beperkte geldmiddelen te be steden aan nieuwe onbekende voedings middelen; met reclame zijn ze moeilijk te bereiken. Bovendien zijn slechts weinig be trouwbare gegevens beschikbaar omtrent eetgewoonten en de relatieve belangrijkheid van de facoren die de keuze van het voedsel bepalen. Maar de basisproblemen zijn de marketing-deskundigen in de levensmidde lenindustrie echter niet onbekend. Dit in zicht bracht deze industrie en de internatio nale instellingen tezamen in het „FAO/Indus trial Co-operation Programme" en leidde tot de opstelling van het US AID Program- me of Epecific Industrial Projects, dat uitge voerd zal worden door ervaren Amerikaanse levensmidelenconcerns in een aantal ont- wikkelingslande. Zoals gezegd, gaat in de ontwikkelingslan den de ontwikkeling van 'n levensmiddelen industrie op grote schaal gepaard met en kele moeilijke problemen. Een terugblik op de vijftiger jaren waarin de vanaspati-in- dustrie zich ontwikkelde, zou ons er mis schien toe kunnen verleiden, te schrijven dat de problemen waarvoor de pioniers zich gesteld zagen, gemakkelijker op te lossen waren dan de huidige. De voornaamste grondstoffen waren direct leverbaar, aan gezien de Indiase export van oliezaden in die tijd 1.500.000 miljoen ton bedroeg; men beschikte over een steeds toenemende hoe veelheid technische kennis omtrent de ver werking van eetbare oliën, en het nieuwe produkt paste zonder enige moeite in de be staande eetgewoonten. Waren deze omstan digheden dan wel zo verschillend van de huidige situatie waarin de proteïnehoudende voedingsmiddelen verkeren? Men zou kunnen zeggen dat, wanneer de fabricage en marketing van voedingsmidde len op commerciële basis door de regeringen wordt aangemoedigd, de hierbij opgedane vakkundigheid en bekendheid met de afzet gebieden ook waardevol zullen zijn voor de vervaardiging en introductie van proteïne houdende voedingsmiddelen. De technische kennis voor de behandeling en verwerking van proteïne is aanwezig. Intussen kan en zal de levensmiddelenindustrie al haar erva ring aanwenden om een oplossing te vinden voor het fundamentele probleem: de ontwik keling van levensmiddelen die rijk zijn aan proteïne, laag in prijs en tevens zo aantrek kelijk voor de consument, dat de vraag van de zijde van de consument zo groot zal zijn dat zijn behoefte aan proteïne zonder meer wordt gedekt. JJe onverwachte zege van Tory-ieider Edward Heath bij de Britse Lagerhuisverkiezingen van donderdag heeft op het continent va nWest-Eu- ropa wel verrassing maar geen schók veroorzaakt: zowel Harold Wilson als Edward Heath staat be- <end als fervente voorstander van toetreding van Groot-Brittannië tot de Europese Gemeenschap van de Zes en daarom hoeft „Brussel" niet bezorgd te zijn dat de komende onderhandelingen van de Eu- -opese Gemeenschap met het Verenigd Koninkrijk in een minder goede atmosfeer zullen plaatsvin den. Heath zélf heeft zich verscheidene jaren ge leden bij de eerste onderhandelingen over de Britse toetreding waaraan het veto van de Gaul le een eind maakte een uiterst bekwaam en ple zierig gesprekspartner betoond; hij zal in de naas te toekomst aan de man die thans de leiding van de Britse delegatie in handen gaat nemen de hoogste eisen stellen en alles doen om, wat een paar jaar geleden mislukte, nu tot een goed einde te brengen. Zowel in Londen als in de continentale hoofdste den praat men op het ogenblik meer over het on verwachte van de uitslag dan over de uitslag zelf. Harold Wilson, die vooral het laatste half jaar veel populairder geworden is dan in 1967-'69 leek een zekere overwinning tegemoet te gaan. In Westmin ster sprak men vol bewondering van de „knappe zet" van de bewoner van 10 Downingstreet om juist nu verkiezingen uit te schrijven „hij had geen beter moment kunnen kiezen" maar giste ren werd duidelijk dat méér Britten after all voor de komende vijf jaar bij voorkeur de 53-jarige so bere sportieve vrijgezel Heath aan het hoofd van de regering willen zien staan. Waarom déze keuze? Was het 't normale verlan gen naar een wisseling aan de top? Of moet men meer denken aan een tendens in rechtse richting? Wilden velen hun vertrouwen in Enoch Powell tot uitdrukking brengen, ook districten waar deze oud-minister niet kandideerde? Bestudering van de verkiezingsuitslagen laat zien dat van een duidelijke opschuiving in absolute zin geen sprake is; in stemmenpercentage ontlo pen de twee groten elkaar nauwelijks. In zetelaan tal is het verschil door de werking van het Brit se kiesstelsel - veel groter; de Tory-meerderheid bedraagt nu ongeveer veertig zetels, genoeg om Br een vijfjarenprogram mee uit te voeren. In 1966 behaalde Labour met ruim 360 zetels nóg ruimere meerderheid in het Lagerhuis: 97; deze meerderheid is echter door voor Labour dikwijls erg ongunstige tussentijdse verkiezingen geslon ken tot 63. Dit inkrimpen van de meerderheid was al een teken dat Wilsons populariteit aan het slin ken was, op zichzelf geen wonder omdat Labour in de afgelopen jaren allerlei uiterst impopulaire maatregelen heeft moeten nemen om de een paar jaar geleden bar slechte economisch situatie te verbeteren. Men kan rustig stellen dat Harold Wil son het in de afgelopen jaren moeilijker met zijn eigen mensen dan met de Tory's heeft gehad om dat het verzet van (vooral) de Britse vakbeweging tegen de harde maatregelen van Wilson de rege ning erg dwars gezeten heeft. Juist in de laatste tijd heeft de Britse economie verrassende tekenen van herstel getoond en voor al deze factor heeft Wilson aangegrepen om nu al verkiezingen uit te schrijven. Ten onrechte, blijkt nu! Het is moeilijk, nu al iets te schrijven over wat Groot-Brittannië thans te wachten staat; het curieu ze is namelijk dat het Tory-alternatief in de afgelo pen weken nauwelijks uit de verf gekomen is, zó overtuigd was vrijwel iedereen van een Labour-ze- ge. Een van de eerste zaken die Heath nu wach ten is het (opnieuw) duidelijk positie kiezen ten opzichte van zijn partijgenoot Enoch Powell wiens immigratie-theorieën in de afgelopen weken sterk in de publiciteit hebben gestaan. Tijdens de ver kiezingscampagne heeft Heath zich nadrukkelijk van Powell gedistantieerd. Nu wordt wederom een duidelijk geluid van de Tory-leider gevraagd omdat Powells positie door de verkiezingsuitslag in de eerste plaats in zijn eigen district versterkt lijkt. Heath moet thans maar nu als regeringsleider de grote lijnen van zijn beleid uitstippelen en wij zijn benieuwd of hij erin zal slagen een belangrij ke plaats te geven aan de structurele vernieuwin gen waaraan Groot-Brittannië zo'n grote behoefte leeft. Wilson bekwaam modern denkend econoom is er niet in geslaagd grote structurele vernieuwin gen op economisch gebied door te voeren omdat de Britse vakbeweging in vele opzichten als een remmende factor gewacht heeft. Zeker is dat Heath zélf een modern denkende politicus is die graag structuurvernieuwingen aan zal brengen, maar van wie anderzijds (nog) getwijfeld kan wor den of hij de kracht bezit om deze dóór te zetten. Waarschijnlijk zal hij het in de komende jaren moeilijker met de leider van de oppositie hebben dan Wilson het tot dusver had omdat de Labour-lei- der thans verscheidene jaren ervaring als prime minister heeft die Heath miste. Nogmaals: voor continentaal West-Europa heeft de regeringswisseling in Londen waarschijnlijk heel weinig gevolgen en ook overigens zal het buitenlands beleid van de Britse regering geen drastische wijzigingen ondergaan. Voor de Britse liberalen zijn deze verkiezingen erg triest verlopen; van de tien zetels die zij in de afgelopen periode in de „Commons" bezet hielden houden zij er slechts vier over zodat de sympathie ke Jeremy Thorpe nauwelijks enige invloed meer zal kunnen uitoefenen. Het tijdstip lijkt niet zo ver verwijderd waarop Groot-Brittannië integraal een twee-partijenland wordt. Ook bij onze Oosterburen zien wij deze tendens nu de liberale FDP bij de deelstaatverkiezingen in Nedersaksen en Saarland geen enkele zetel meer in de Landdag heeft kun nen behouden. In de Bondsrepubliek worden de li berale stemmen van weleer voor een belangrijk deel overgenomen door de christen-democraten zodat ook in West-Duitsland het stembiljet steeds kleiner wordt. Een en ander geheel in tegenstel ling tot de situatie in Nederland waar de stembil jetten met het jaar breder worden! De Veluwe - en met name het dorp 't Harde - is maar net aan een ramp ontkomen door gezamen lijke krachtsinspanning van vele brandweerkorpsen (alle hulde en door de nog gunstige windrichting is een nog grotere ramp uitgebleven. Op dit moment is over de oorzaak nog weinig te zeggen een minister èn een staatssecretaris hebben toegezegd met spoed een onderzoek te laten instellen en op Je resultaten daarvan zullen we moeten wachter Daarbij zijn we het meest benieuwd naar wat hf onderzoek van Defensie aan het licht zal brenge We behoren zeker niet tot de lieden die het Ier liefst alle oefengelegenheid zouden willen ontz gen wel echter zal bij dat oefenen de gro mogelijke voorzorg in acht genomen moeten den. We hopen dat de staatssecretaris dat zal nen toezeggen.

Digitale periodieken - Gemeentearchief Veenendaal

De Vallei | 1970 | | pagina 10