Wel periodiek bevolkings onderzoek, maar...
Je eigen dokter
zal het
moeten doen...!
Niet flierefluitend
de vernieling in
KAN DE HUISARTS DAT MANNEN?
Verdediging van
de democratie
lij steekproef
938 hartkwalen
opgespoord
Dokter Salomé aan het cijferen
Dr. C F. BRENKMAN, WAKEND
OVER GELRE'S GEZONDHEID;
Geen
consultatiebureau
met
droogzwemmende
artsen
NIET MEER DAN DE HELFT
t
Te vroeg voor
commentaar
eraan dat het geen check-up
voor auto's is, die je in elke
goeie garage wel kunt laten uitvoeren.
Daarom geloof ik niet in onpersoon
lijke consultatiebureaus voor com
plete bevolkingsonderzoeken.
De huisarts, die zijn mensen kent,
blijft er voor mijn gevoel de enig aan
vaardbare figuur voor". Temidden
van een vegetatie aan kamerplanten,
zo rijk als wellicht in geen enkel an
der Gelders provinciaal bureau te
zien is, zet dr. C. F. Brenkman zich
aan de moeilijke taak, deze boude uit
spraak nader toe te lichten.
JEUGDVOORLICHTING BROODNODIG
Commentaar
Vraag het op straat aan tien
mensen en negen van hen zullen
/eggen: „Ja, een geregeld me
disch bevolkingsonderzoek, dèt
zou je moeten hebben". Want
iedereen heeft gehoord van boze
kwalen, die ons besluipen zon
der opgemerkt te worden. In een
vroeg stadium kan de dokter er
nog iets aan doen dus: alle
maal op appèl voor de dokter en
als 't niet goedschiks gaat, dan
maar verplicht. Vooral voor
mensen boven de veertig jaar
zou dat moeten gelden, want die
leven immers in een extra ge
vaarlijke zone.
Maar wie voert zo'n onder
zoek uit en hóe zou het moeten
gebeuren? En moet ook eerst
eens vastgesteld worden of zo'n
bevolkingsonderzoek de grote
betekenis heeft, die erop 't eerste
gezicht aan toegekend wordt?
De roep om het bevolkingson
derzoek heeft de laatste tijd nog
al wat impulsen gekregen door
proefnemingen, die op sommige
plaatsen in het land zijn gedaan:
in Overijssel onder leiding van
de Enschedese longarts dr. P.
Veeze, in Breda door de GG en
GD Minder bekend zijn kleiner
opgezette onderzoeken vanuit de
huisartsenpraktijk, gedaan o.m.
in Stolwijk, Wassenaar en Oos
telijke Flevoland. Die laatste
zijn echter wel in de medische
vakliteratuur uitvoerig behan
deld.
Een conclusie is ook te boek
gesteld door de werkcommissie
van de Gezondheidsorganisatie
TNO. Dr. A. Beek rapporteert
na een proefneming, dat bij een
aantal zich gezond wanende
mensen een aantal soms vrij
belangrijke afwijkingen werd ge
vonden, die de arts tevoren on
bekend waren. Maar het onder
zoek bevestigde ook de al be
staande opvatting, dat een perio
diek onderzoek van het oudere
lijk is bij gebrek aan mankracht.
Misschien kan iets worden ge
daan via een methode van
„voorsorteren". De bevolking
krijgt dan eenvoudige tests, dege
nen die afwijkingen vertonen
worden opgeroepen voor een na
der onderzoek. Zo hebben ook
en met succes de huisart
sen gewerkt, die in eigen prak
tijk het bevolkingsonderzoek
uitvoerden.
Eén ding is duidelijk: het be
volkingsonderzoek zal er niet
„vanzelf" komen als een in de
moderne samenleving passende
deel van de bevolking onmoge-
voorziening. Over de vele vragen
rondom wenselijkheid en moge
lijkheden sprak een onzer redac
teuren met dr. C. F. Brenkman,
directeur bureau van de Provin
ciale Raad voor de Volksge
zondheid in Gelderland te Arn
hem. Dr. Brenkman kwam tot
de conclusie, dat een periodiek
bevolkingsonderzoek wel dege
lijk zin heeft, maar dat het al
leen door de huisarts goed kan
worden uitgevoerd. De praktijk
zoals die nu reilt en zeilt geeft
deze huisarts daar de kans niet
toe. In de groepspraktijk moet
het wèl kunnen.
BREDA De geneeskundige dienst van Breda heeft 938 inwoners me*
hartafwijkingen opgespoord via een bevolkingsonderzoek. Bijna vijfhon
derd van hen hadden er niet het flauwste idee van. dat er iets mis was met
hun hart. Weer bijna driehonderd van hen leden aan een ernstige hartaf
wijking. waaraan nooit enige medische zorg. was besteed.
De Bredase GG en GD heeft voor dit onderxoek op vaat- en hartiiekten ge
bruik gemaakt van het onderaoekapparaat, dat tot nog toe alleen voor het
localiscren van tuberculose la gebruikt.
Verwaarloosde groep
Veertigduizend inwoners van Breda werden voor dit onderzoek opgeroepen.
Gekozen werd voor een verwaarloosde groep: voornamelijk hulsvrouwen eni
kleine ondernemers, die niet regelmatig bij bedrijfs-, school- en i
gen onder medische controle staan.
e geneesheer-directeur van de GG en Gj
iltaten van het onderzoek niet opzU
het aantal kwalen, die I
Om te beginnen: doen dë medische con
sultatiebureaus nu op kleinere schaal al
niet hetzelfde en gaat dat dan ook niet
goed?
Dat is iets anders, zegt dr. Brenkman. De
consultatiebureaus werken op één bepaald ge
bied met gespecialiseerde artsen. Zo'n arts
heeft daarnaast zijn eigen werk. De kinder
arts houdt zijn eigen praktijk, de psychiater
Kaat van het consultatiebureau meteen weer
naar zijn eigen spreekkamer met zijn eigen
patiënten. Zij houden direct contact met zieke
en ziekte. Ook de doktoren op school, in be
drijf of in ambtelijke functie blijven di
rect bij de maatschappij betrokken. Maar een
dokter die dag in dag uit ogenschijnlijk ge
zonde mensen moet bekijken, verliest dat
contact. Hij hoeft elke dag alleen maar een
vast programma af te werken en briefjes te
schrijven, net als bij een controlebeurt >nn
een auto. Geen dokter zal dat willen doen en
de dokter die het wel zou willen doen is
waarschijnlijk ongeschikt voor zijn beroep.
Hij zal in dit geestdodende werk ook onher
roepelijk fouten gaan maken. En aan de an
dere kant van de tafel zit dan de onderzochte,
die de situatie zeer wel aanvoelt en tegen die
vreemde dokter niet zo openhartig zal zijn als
tegen zijn huisarts. Hoe moet je dan aan goe
de resultaten komen bij zo'n bevolkingsonder-
aoek?
Qaar komt nog iets heel belangrijks bij.
Een bevolkingsonderzoek levert altijd
een aantal ellendige vondsten op van ziekten,
die niet meer genezen kunnen worden. Moet
de ..check-up dokter" van het consultatiebu
reau zoiets dan maar aan de patiënt vertel
len? Hij ziet de patiënt voor 't eerst van zijn
leven, weet in de verste verte niet hoe de
reactie zal zijn. Of moet hij maar gewoon
niets zeggen? Geen van beide: hier moet de
huisarts staan, die de patiënt wèl kent en, zij
het na veel hoofdbrekens, weet wat hem te
doen staat. Minder ernstige gevallen horen
-veneens bij de huisarts thuis. Te denken valt
onder meer aan de vele psychische moeilijk
heden, die het welzijn van veel mensen in de
weg staan. De huisarts, vanouds belast met de
oortinue zorg voor het gezin, ziet daarbij al
lerlei dingen die de vreemde dokter nooit zal
zien, al zou hij het nog zo graag willen. Hij
vangt ook onmiddellijk kleinere kwalen op,
die de mens verhinderen helemaal plezierig
mens te zijn en behandelt die. Hij doet dat in
logisch vervolg op het onderzoek, dat hij zelf
heeft uitgevoerd.
Nu kan de eerste de beste leek dr. Brenk
man tegenwerpen, dat die huisarts hier na
tuurlijk nooit tijd voor heeft. En even
natuurlijk is het dat dr. Brenkman hij
is zelf jaren lang huisarts geweest dit
ook wel weet. Zijn antwoord de groeps
praktijk, die bovendien gebruik maakt
van moderne middelen die binnen bereikt
komen, zoals bloedonderzoek met compu
ters en het aflezen van elektrocardio-
frrsrrtmen T*»ef datzelfde hiilp»,ildd*»l
Maar hebben de dokters in een groeps
praktijk in verhouding niet evenveel pa-
tienten als een alleen werkende dokter en
komen zij dan niet even goed tijdnood?
Dat is een apart verhaal, vindt dr. Brink
man. Er zijn in beginsel te veel patiënten
en daar moet eerst iets aan gedaan wor
den. onafhankelijk van de vraag of er
meer groepspraktijken komen. We zullen
naar een situatie moeten, waarin er per
arts ongeveer 2000 patiënten zijn en niet 2700
of meer, zoals nu. Dit levert financiële pro
blemen op, want dat kleinere aantal patiënten
zal de dokter geen inkomensverlaging mogen
bezorgen. Een financieel probleem van ande
re orde is, dat een groepspraktijk duur is door
de exploitatie van het gebouw waarin wordt
gewerkt. Er zal een instantie moeten zijn, die
daarin bijspringt. Dan wordt de groepsprak
tijk aantrekkelijk voor veel meer artsen.
Want ze willen wel, zegt dr. Brenkman. Ze
weten al lang, dat een groepspraktijk de gele
genheid geeft voor veel meer preventieve
zorg dan een eenmanspraktijk, omdat er nu
eenmaal veel efficiënter in gewerkt kan
worden. En welke dokter zou dat niet willen?
Het weer toegenomen aantal medische stu
denten aan onze universiteiten èn de wil van
de huisarts om preventief te werken als
hij er de gelegenheid maar voor krijgt
stemmen tot enig optimisme. „Als de finan
ciële problemen worden opgelost zie ik het
wel gebeuren," zegt dr. Brenkman.
tiet is trouwens een misverstand als we
*-*■ denken, dat het periodiek bevolkingson
derzoek een alleen zaligmakend middel voor
een gezond mensdom is. Er komen gevallen
uit die al bekend waren bij de huisarts. Er
blijven ook zeker ziekten, die ook bij zo'n on
derzoek niet aan het licht komen, of toch nog
te laat. „Maar het lijkt mij toch nuttig te
zijn," zegt dr. Brenkman. Uit de huisartsprak
tijken waarin het onderzoek al is uitgevoerd
zijn interessante gegevens bekend. Wat de
hartziekten aangaat, een bij de huisarts onbe-
i
kend hartinfarct bleek er niet uit te komen,
wèl de angina pectoris, die een voorloper van
het hartinfarct kan zijn, maar ook „zelfstan
dig leven" als ernstige hartziekte kan leiden.
Verder suikerziekte in een voorstadium en
een aantal infecties (suikerziekte kan trouwens
tot hartzieketen leiden). Het ging hier om
mensen boven de 40 jaar en 3pct. van hen bleek
een aandoening te hebben, die zonder het on
derzoek pas later opgemerkt zou zijn. Maar
bij deze onderzoeken, waarvan sommige in
combinatie met het periodieke bevolkingson
derzoek op tbc werden uitgevoerd, kwam ook
vast te staan dat er nooit sprake zal kunnen
zijn van een alles en iedereen dekkende con
trole. Dr. Brenkman ziet voor de toekomst de
meeste mogelijkheden in een gericht onder
zoek op bepaalde bevolkingsgroepen en op
bepaalde ziekten. Op personen die hogere ri
sico's lopen rokers, mensen met zwaar be
lastend werk, etc. en op ziekten, die in een
geneeslijk stadium ontdekt kunnen worden.
Met dr. C. W. A. van den Dool in Stolwijk,
een van de huisartsen die in zijn praktijk be
volkingsonderzoek uitvoert, is hij het eens:
goed onderzoek van degenen die een huisarts
bezoeken blijft voor alles het beste. Die gele
genheid moet dan benut worden om bij men
sen met verhoogd risico „surveillance" te be
drijven.
Dat is iets, waaraan in afwachting van een
eventueel periodiek bevolkingsonderzoek al
tijd al gewerkt kan worden.
Grote bedrijven en instellingen doen allang in eigen beheer aan periodiek on
derzoek. De bedrijfsarts die dat uitvoert heeft een extra opleiding van vier jaar
gehad, waarin hij o.m. geleerd heeft met röntgenapparatuur om te gaan en een
elektrocardiogram te maken. Maar bedrijven zijn pas verplicht een arts aan te stel
len wanneer er meer dan 750 werknemers zijn. En al zijn er ook kleinere bedrijven
die samenwerkend aan medische zorg doen, de helft van de Nederlandse
werknemers valt er nog buiten.
Wat zegt de Ziekenfondsraad
van de beschouwingen, die dr.
Brenkman aan groepspraktijk en
periodiek bevolkingsonderzoek
wijdt? Een woordvoerder van de
Ziekenfondsraad: „Wij onder
kennen de consequenties, ook de
financiële consequenties van wat
hier gezegd is. We zijn er zelf
ook over aan het denken. Maar
het is bepaald nog te vroeg om er
meningen over te geven en wegen
aan te wijzen."
Als de schoolarts de kinderen losgelaten
heeft zie je ze jarenlang niet meer
en dan opeens blijkt een groot deel van deze
jongens afgekeurd te worden voor militaire
dienst. Wat een gat moet er in de gezond
heidszorg voor de jonge mensen zitten. Tot
deze verzuchting komt dr. C. F. Brenkman
in Arnhem, als hij bedenkt, dat bij periodiek
medisch bevolkingsonderzoek meestal over
mensen van veertig jaar en ouder wordt ge
sproken. Hij wil daarmee niet zeggen dat er
een periodiek onderzoek van de jeugd tus
sen schoolleeftijd en meerderjarigheid moei
komen. Wel pleit hij bij vele gelegenheden
voor meer voorlichting. De Provinciale
Raad voor de Volksgezondheid in Gelder
land probeert te stimuleren, dat er meer sa
menwerking komt tussen de instituten voor
volksgezondheid er. bijvoorbeeld GG en GD
kruisverenigingen, de schoolpsychologische
dienst e.d.
„Een bijzonder ernstig bedreigde groep," zo
noemt hij de jeugd in die leeftijd. Juist in
hun meest kwetsbare jaren denken de meeste
jongeren aan alles, behalve aan hun gezond
heid. Dat is niet onnatuurlijk, maar wel ge
vaarlijk. Ze experimenteren met allerlei za
ken, waarvan ze te weinig weten, de gevolgen
blijven niet uit: psychische stoornissen bij
voorbeeld. Ook het aantal gevallen van ge
slachtsziekten neemt sterk toe in deze leef
tijdsgroep. Sommige jongeren vallen in han
den van drughandelaren, die stiekem hard
drugs tussen de soft drugs doen en hun klan
ten op die misdadige manier aan zich binden.
Dr Brenkman voelt zich niet geroepen om een
donderpreek tegen druggebruik en vrije sex
te houden, maar hij stelt nuchter vast dat de
experimenterende jeugd er gewoon te weinig
van weet en voorlichting nodig heeft.
Vastgesteld is, dat het spelen en aanhoren
van popmuziek in kleine ruimten blijvende
doofheid kan veroorzaken. Welke speler, wel
ke luisteraar, weet dat? Verkeerde eet-en
slaapgewoonten kunnen fatale gevolgen heb
ben. Welke jongere staat daarbij stil? En wie
doorziet de slimme aanslagen, door de om-
mercie gedaan op deze jeugd?
Voorlichting, zeer sterk aansprekende voor
lichting moet er komen, aldus dr. Brenkman.
En in aansluiting daarop behandeling, die op
deze leeftijd sneller succes kan hebben dan in
latere jaren. Er bestaat een vuistregeltje, dal
natuurlijk niet altijd opgaat, maar dat wel
iets zegt: als de psychiatrische behandeling
van een volwassene een x aantal maanden
duurt, zou het bij de adolescent even zovee!
weken gekost hebben en bij een nog jonger
kind even zoveel dagen. Misschien had het
mits het op tijd was gebeurd in één enkel
gesprek opgelost kunnen worden.
Als een dokter of een andere werker voor
de volksgezondheid het eerder had kunnen
zien, als er goede voorlichting was geweest
ja, dan...
„11 «t ziet er aantrekkelijk uit, maar er zal heel wat moeten
gebeuren voordat het zover kan komen". In het gebouw
van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij tot Bevorde
ring der Geneeskunst in Utrecht slaat dokter C. Z. Salomé.
zelf huisarts in Geldermalsen, aan 't cijferen. Kan een groeps
praktijk van huisartsen een periodiek geneeskundig bevol
kingsonderzoek doen?
Stel het aantal mensen boven de veertig jaar eens op 30*/«.
Het percentage is iets hoger, maar laten we uitgaan van de
gunstigste omstandigheden. Op een huisartspraktijk met 2700
patiënten komen we dan op 700 mensen boven de veertig jaar.
Als die allemaal één keer per jaar aan de beurt moeten ko
men bij een periodiek onderzoek, betekent dat voor de dokter
drie onderzoeken per dag; een normale praktijk heeft name
lijk ca. 240 werkdagen per jaar. Zo'n onderzoek zal drie kwar
tier duren als we uitgaan van een normale keurine. Drie
maal drie kwartier per dag zal dus het periodiek onderzoek
van de dokter vragen. „Maar dan denk ik alleen nog maai
aan de grove benadering met ogen en vingers," aldus dokter
Salomé; „als je kwaadaardige gezwellen tijdig wilt onderken
nen moet je er minstens bloedonderzoek bij doen en röntgen
apparatuur hebben". (In de experimenterende huisarts
iraktjjken werd dan ook samengewerkt met bestaande orga
lisaties op het gebied van bevolkingsonderzoek. Red.).
LIU cijfert nog even verder. De huisarts zal ongeveer 25*/»:
tijdwinst nodig hebben om het bevolkingsonderzoek te
kunnen uitvoeren. Het inkrimpen van een praktijk van 2500
nu het ideaal, maar meestal zijn het er meer naar 2000
patiënten zou een winst van 20*/» opleveren, te weinig dus.
'laar komt nog Mi, dat de huisarts in een kleinere praktijk
tan veel patiënten meer aandacht zal geven dan hij nu ka
doen. Dokter Salomé gaat er van uit, dat zo'n groepspraktiji
met bevolkingsonderzoek niet meer dan 1800 patiënten per
arts zal mogen tellen.
Dit levert vanzelfsprekend enorme financiële gevolgen op
als we het inkomen van de arts niet met een derde wille:
verminderen. Het lijkt dokter Salomé niet redelijk, dat all
patiënten van de praktijk dat samen moeten opbrengen. Hoe
veel zijn er immers niet onder de veertig jaar? De enige mo
gelijkheid blijft dan, dat het geld uit het periodiek onderzoe!
komt, dat dan minstens f 60 zal moeten kosten gesubsi
dieerd of niet, dat moet te zijner tijd uitgemaakt worden.
„We willen er graag aan denken en we z ij n er ook over
aan 't denken, maar het is duidelijk, dat er heel wat moet
veranderen voordat het zover kan komen," aldus dokter
Salomé.
Vrijwel iedere Nederlander kent prof
dr. L. de Jong, directeur van het Rijksin
stituut voor Oorlogsdocumentatie, schrij
ver van „Het Koninkrijk der Nederlanden
in de tweede wereldoorlog", een man
ook die al vele malen voor radio en tele
visie zijn mening heeft gegeven over al
lerlei actuele problemen. Een kenner van
het jongste verleden bij uitstek, in zijn
oordelen soms emotioneel maar door en
door integer. Sinds vrijdag 12 juni kan
men er wat ons betreft ook bij vermelden
dat hij een moedig man is!
Op die dag hield hij zijn geruchtmaken
de rede op het lustrumcongres van de
Vereniging van Ex-Politieke Gevangenen
in de Bezettingstijd. Een rede waarin hij
onze defensie-inspanningen van nu ver
geleek met de situatie in de jaren '39 en
'40. En dat niet als defensie-specialist en
evenmin als politiek-verantwoordelijke
maar enkel en alleen als een eerlijk en
zeer bezorgd staatsburger, die met zijn
kennis van het verleden meende zijn on
gerustheid over de gang van zaken te
moeten spuien. Hij deed dat op de van
hem bekende manier: uiterlijk rustig
maar zeer emotioneel geladen, zijn woor
den met zorg kiezend maar juist daardoor
soms vlijmscherp. En... wetend dat zijn
woorden een storm teweeg zouden bren
gen.
Dat is dan ook gebeurd! Er zijn vragen
over gesteld aan de regering minis
ter-president De Jong antwoordde ge
ruststellend dat zijn naamgenoot het te
somber inzag omdat onze defensie van
nu op geen enkele manier te vergelijken
is met onze defensie van toen. En dat le
verde de minister-president dan weer
een reprimande op van VVD-senator Van
Riel, die hem vergeleek met wijlen mi
nister-president Colijn: steeds maar ge
ruststellende woorden, terwijl de wereld
brand steeds dichter onze grenzen na
derde. En prof. De Jong zelf heeft zich
voor camera en microfoon al heel wat
keren moeten verdedigen en passages
moeten verduidelijken maar hij heeft
tot dusverre nog niets teruggenomen van
wat hij gezegd heeft.
Het feit dat deze redevoering op zove
len zoveel indruk heeft gemaakt toont al
aan dat het over meer gaat dan alleen
de vraag of de kracht van onze defen-
sie-van-nu ja dan nee vergeleken kan
worden met die van 1940. Natuurlijk is dat
een onrust-verwekkende vraag, zeker bij
een generatie die de jaren '40-'45 nog
lang niet is vergeten. Prof. De Jong heeft
in zijn betoog een aantal feiten genoemd
die de achteruitgang In gevechtswaarde
van ons leger moesten illustreren Be
langwekkende feiten, die een onderzoek
rechtvaardigen maar een oordeel over
deze feiten laten we liever aan de mili
tair-deskundigen over.
Maar we geloven niet dat dr. De Jong
deze passages uit zijn rede zelf, gezien
heeft als de kern van de zaak. Die kern
geloven we vindt men samengevat
in deze slotpassage:
„Maar wanneer dan binnen die de
mocratie kleine, agressieve en intole
rante groepjes zich naar voren dringen
die de waarde van die democratie, ook
in haar parlementaire uitdrukkingsvorm,
principieel miskennen: die haar met
schljnleuzen in elk milieu aantasten:
die haar noodzakelijke zelfverdediging
ondermijnen dan weet Ik zeker dat
uw vereniqing en elk uwer als lid uw
plaats zult kennen zoals u d^t onder
oneindig moeilijker omstandigheden
wist in de jaren '40-'45".
Dit is een emotionele oproep we
geven het toe. Maar móg dat van een man
die als geen ander zich verdiept heeft In
wat het zeggen wil de democratie om
half gebracht te zien! Die wéét heeft van
wat het totalitaire, het dictatoriale sys
teem betekent voor begrippen als vrij
heid, rechtvaardigheid, het recht om zich
zelf te zijn en in vrijheid over de eigen
levensindeling te beslissen al die ver
worvenheden die wij als behorend bij het
democratische stelsel erkennen en lief
hebben Is het niet juist dat een man met
zijn gezag waarschuwt als hii meent dat
•"•et verkeerd gaat?
Nu kan men hier van alles tegenover
stellen In militair en politiek opzicht kan
men zeggen dat de Russische dreiging
anders en minder fanatlek-oeladen is dan
de Nazi-dreiging in de jaren van Hitier.
We willen het graag geloven maar we
zouden ook graag vanuit het Kremlin de
bewijzen willen zien. In binnenlands-ooll-
tiek opzicht kan men hiertegenover stel
len dat geen enkele regerinasDartii de
Navo ontrouw zou willen worden en dat
ook de PvdA als grootste ODDOsitieoartii
in meerderheid op dat standpunt staat
Maar orof. De Jong voegde hier zelf aan
toe: „Trouw moet blijken!" En onder druk
van allerlei buitenparlementaire groepen
en activiteiten mankeert het daar we!
eens aan! En men kan ook geruststellend
'eggen dat het allemaal wel wat meevalt
en dat die agressieve en intolerante
groepjes maar te verwaarlozen minder
heden zijn in ons volk.
Dat nu betwijfelt prof. De Jong en
daarom heeft hij willen waarschuwen.
leze paradox signaleert hij: voor de oor-
'og hadden wij een strijdmacht die dode
lijk zwak werd in en door de jaren van
armoede nu dreigen we een strijd-
madht te krijgen die dodelijk zwak wordt
in en door jaren van welvaart! Let wel: er
staat niet dat onze strijdmacht al dodelijk
zwak is maar dat het gevaar dreigt. En
dat valt moeilijk te ontkennen.
Ten slotte: er zijn mensen die weige
ren in te zien dat militaire zwakte inder
daad dodelijk zal zijn, dodelijk voor wat
ve verstaan onder het woord democratie
Omdat ze, om welke redenen dan ook
het woord ..vijand" niet willen horen. Ze
hebben gelijk: in intermenselijke verhou
dingen behoort het woord vijand niet te
bestaan. Maar wie dat woord in zijn mill*
tair-politieke betekenis uit het woorden
boek wil schrappen, die sluit zijn ogen
voor de werkelijkheid.