Wel periodiek bevolkings onderzoek, maar... Je eigen dokter zal het moeten doen...! Niet flierefluitend de vernieling in KAN DE HUISARTS DAT MANNEN? Verdediging van de democratie lij steekproef 938 hartkwalen opgespoord Dokter Salomé aan het cijferen Dr. C F. BRENKMAN, WAKEND OVER GELRE'S GEZONDHEID; Geen consultatiebureau met droogzwemmende artsen NIET MEER DAN DE HELFT t Te vroeg voor commentaar eraan dat het geen check-up voor auto's is, die je in elke goeie garage wel kunt laten uitvoeren. Daarom geloof ik niet in onpersoon lijke consultatiebureaus voor com plete bevolkingsonderzoeken. De huisarts, die zijn mensen kent, blijft er voor mijn gevoel de enig aan vaardbare figuur voor". Temidden van een vegetatie aan kamerplanten, zo rijk als wellicht in geen enkel an der Gelders provinciaal bureau te zien is, zet dr. C. F. Brenkman zich aan de moeilijke taak, deze boude uit spraak nader toe te lichten. JEUGDVOORLICHTING BROODNODIG Commentaar Vraag het op straat aan tien mensen en negen van hen zullen /eggen: „Ja, een geregeld me disch bevolkingsonderzoek, dèt zou je moeten hebben". Want iedereen heeft gehoord van boze kwalen, die ons besluipen zon der opgemerkt te worden. In een vroeg stadium kan de dokter er nog iets aan doen dus: alle maal op appèl voor de dokter en als 't niet goedschiks gaat, dan maar verplicht. Vooral voor mensen boven de veertig jaar zou dat moeten gelden, want die leven immers in een extra ge vaarlijke zone. Maar wie voert zo'n onder zoek uit en hóe zou het moeten gebeuren? En moet ook eerst eens vastgesteld worden of zo'n bevolkingsonderzoek de grote betekenis heeft, die erop 't eerste gezicht aan toegekend wordt? De roep om het bevolkingson derzoek heeft de laatste tijd nog al wat impulsen gekregen door proefnemingen, die op sommige plaatsen in het land zijn gedaan: in Overijssel onder leiding van de Enschedese longarts dr. P. Veeze, in Breda door de GG en GD Minder bekend zijn kleiner opgezette onderzoeken vanuit de huisartsenpraktijk, gedaan o.m. in Stolwijk, Wassenaar en Oos telijke Flevoland. Die laatste zijn echter wel in de medische vakliteratuur uitvoerig behan deld. Een conclusie is ook te boek gesteld door de werkcommissie van de Gezondheidsorganisatie TNO. Dr. A. Beek rapporteert na een proefneming, dat bij een aantal zich gezond wanende mensen een aantal soms vrij belangrijke afwijkingen werd ge vonden, die de arts tevoren on bekend waren. Maar het onder zoek bevestigde ook de al be staande opvatting, dat een perio diek onderzoek van het oudere lijk is bij gebrek aan mankracht. Misschien kan iets worden ge daan via een methode van „voorsorteren". De bevolking krijgt dan eenvoudige tests, dege nen die afwijkingen vertonen worden opgeroepen voor een na der onderzoek. Zo hebben ook en met succes de huisart sen gewerkt, die in eigen prak tijk het bevolkingsonderzoek uitvoerden. Eén ding is duidelijk: het be volkingsonderzoek zal er niet „vanzelf" komen als een in de moderne samenleving passende deel van de bevolking onmoge- voorziening. Over de vele vragen rondom wenselijkheid en moge lijkheden sprak een onzer redac teuren met dr. C. F. Brenkman, directeur bureau van de Provin ciale Raad voor de Volksge zondheid in Gelderland te Arn hem. Dr. Brenkman kwam tot de conclusie, dat een periodiek bevolkingsonderzoek wel dege lijk zin heeft, maar dat het al leen door de huisarts goed kan worden uitgevoerd. De praktijk zoals die nu reilt en zeilt geeft deze huisarts daar de kans niet toe. In de groepspraktijk moet het wèl kunnen. BREDA De geneeskundige dienst van Breda heeft 938 inwoners me* hartafwijkingen opgespoord via een bevolkingsonderzoek. Bijna vijfhon derd van hen hadden er niet het flauwste idee van. dat er iets mis was met hun hart. Weer bijna driehonderd van hen leden aan een ernstige hartaf wijking. waaraan nooit enige medische zorg. was besteed. De Bredase GG en GD heeft voor dit onderxoek op vaat- en hartiiekten ge bruik gemaakt van het onderaoekapparaat, dat tot nog toe alleen voor het localiscren van tuberculose la gebruikt. Verwaarloosde groep Veertigduizend inwoners van Breda werden voor dit onderzoek opgeroepen. Gekozen werd voor een verwaarloosde groep: voornamelijk hulsvrouwen eni kleine ondernemers, die niet regelmatig bij bedrijfs-, school- en i gen onder medische controle staan. e geneesheer-directeur van de GG en Gj iltaten van het onderzoek niet opzU het aantal kwalen, die I Om te beginnen: doen dë medische con sultatiebureaus nu op kleinere schaal al niet hetzelfde en gaat dat dan ook niet goed? Dat is iets anders, zegt dr. Brenkman. De consultatiebureaus werken op één bepaald ge bied met gespecialiseerde artsen. Zo'n arts heeft daarnaast zijn eigen werk. De kinder arts houdt zijn eigen praktijk, de psychiater Kaat van het consultatiebureau meteen weer naar zijn eigen spreekkamer met zijn eigen patiënten. Zij houden direct contact met zieke en ziekte. Ook de doktoren op school, in be drijf of in ambtelijke functie blijven di rect bij de maatschappij betrokken. Maar een dokter die dag in dag uit ogenschijnlijk ge zonde mensen moet bekijken, verliest dat contact. Hij hoeft elke dag alleen maar een vast programma af te werken en briefjes te schrijven, net als bij een controlebeurt >nn een auto. Geen dokter zal dat willen doen en de dokter die het wel zou willen doen is waarschijnlijk ongeschikt voor zijn beroep. Hij zal in dit geestdodende werk ook onher roepelijk fouten gaan maken. En aan de an dere kant van de tafel zit dan de onderzochte, die de situatie zeer wel aanvoelt en tegen die vreemde dokter niet zo openhartig zal zijn als tegen zijn huisarts. Hoe moet je dan aan goe de resultaten komen bij zo'n bevolkingsonder- aoek? Qaar komt nog iets heel belangrijks bij. Een bevolkingsonderzoek levert altijd een aantal ellendige vondsten op van ziekten, die niet meer genezen kunnen worden. Moet de ..check-up dokter" van het consultatiebu reau zoiets dan maar aan de patiënt vertel len? Hij ziet de patiënt voor 't eerst van zijn leven, weet in de verste verte niet hoe de reactie zal zijn. Of moet hij maar gewoon niets zeggen? Geen van beide: hier moet de huisarts staan, die de patiënt wèl kent en, zij het na veel hoofdbrekens, weet wat hem te doen staat. Minder ernstige gevallen horen -veneens bij de huisarts thuis. Te denken valt onder meer aan de vele psychische moeilijk heden, die het welzijn van veel mensen in de weg staan. De huisarts, vanouds belast met de oortinue zorg voor het gezin, ziet daarbij al lerlei dingen die de vreemde dokter nooit zal zien, al zou hij het nog zo graag willen. Hij vangt ook onmiddellijk kleinere kwalen op, die de mens verhinderen helemaal plezierig mens te zijn en behandelt die. Hij doet dat in logisch vervolg op het onderzoek, dat hij zelf heeft uitgevoerd. Nu kan de eerste de beste leek dr. Brenk man tegenwerpen, dat die huisarts hier na tuurlijk nooit tijd voor heeft. En even natuurlijk is het dat dr. Brenkman hij is zelf jaren lang huisarts geweest dit ook wel weet. Zijn antwoord de groeps praktijk, die bovendien gebruik maakt van moderne middelen die binnen bereikt komen, zoals bloedonderzoek met compu ters en het aflezen van elektrocardio- frrsrrtmen T*»ef datzelfde hiilp»,ildd*»l Maar hebben de dokters in een groeps praktijk in verhouding niet evenveel pa- tienten als een alleen werkende dokter en komen zij dan niet even goed tijdnood? Dat is een apart verhaal, vindt dr. Brink man. Er zijn in beginsel te veel patiënten en daar moet eerst iets aan gedaan wor den. onafhankelijk van de vraag of er meer groepspraktijken komen. We zullen naar een situatie moeten, waarin er per arts ongeveer 2000 patiënten zijn en niet 2700 of meer, zoals nu. Dit levert financiële pro blemen op, want dat kleinere aantal patiënten zal de dokter geen inkomensverlaging mogen bezorgen. Een financieel probleem van ande re orde is, dat een groepspraktijk duur is door de exploitatie van het gebouw waarin wordt gewerkt. Er zal een instantie moeten zijn, die daarin bijspringt. Dan wordt de groepsprak tijk aantrekkelijk voor veel meer artsen. Want ze willen wel, zegt dr. Brenkman. Ze weten al lang, dat een groepspraktijk de gele genheid geeft voor veel meer preventieve zorg dan een eenmanspraktijk, omdat er nu eenmaal veel efficiënter in gewerkt kan worden. En welke dokter zou dat niet willen? Het weer toegenomen aantal medische stu denten aan onze universiteiten èn de wil van de huisarts om preventief te werken als hij er de gelegenheid maar voor krijgt stemmen tot enig optimisme. „Als de finan ciële problemen worden opgelost zie ik het wel gebeuren," zegt dr. Brenkman. tiet is trouwens een misverstand als we *-*■ denken, dat het periodiek bevolkingson derzoek een alleen zaligmakend middel voor een gezond mensdom is. Er komen gevallen uit die al bekend waren bij de huisarts. Er blijven ook zeker ziekten, die ook bij zo'n on derzoek niet aan het licht komen, of toch nog te laat. „Maar het lijkt mij toch nuttig te zijn," zegt dr. Brenkman. Uit de huisartsprak tijken waarin het onderzoek al is uitgevoerd zijn interessante gegevens bekend. Wat de hartziekten aangaat, een bij de huisarts onbe- i kend hartinfarct bleek er niet uit te komen, wèl de angina pectoris, die een voorloper van het hartinfarct kan zijn, maar ook „zelfstan dig leven" als ernstige hartziekte kan leiden. Verder suikerziekte in een voorstadium en een aantal infecties (suikerziekte kan trouwens tot hartzieketen leiden). Het ging hier om mensen boven de 40 jaar en 3pct. van hen bleek een aandoening te hebben, die zonder het on derzoek pas later opgemerkt zou zijn. Maar bij deze onderzoeken, waarvan sommige in combinatie met het periodieke bevolkingson derzoek op tbc werden uitgevoerd, kwam ook vast te staan dat er nooit sprake zal kunnen zijn van een alles en iedereen dekkende con trole. Dr. Brenkman ziet voor de toekomst de meeste mogelijkheden in een gericht onder zoek op bepaalde bevolkingsgroepen en op bepaalde ziekten. Op personen die hogere ri sico's lopen rokers, mensen met zwaar be lastend werk, etc. en op ziekten, die in een geneeslijk stadium ontdekt kunnen worden. Met dr. C. W. A. van den Dool in Stolwijk, een van de huisartsen die in zijn praktijk be volkingsonderzoek uitvoert, is hij het eens: goed onderzoek van degenen die een huisarts bezoeken blijft voor alles het beste. Die gele genheid moet dan benut worden om bij men sen met verhoogd risico „surveillance" te be drijven. Dat is iets, waaraan in afwachting van een eventueel periodiek bevolkingsonderzoek al tijd al gewerkt kan worden. Grote bedrijven en instellingen doen allang in eigen beheer aan periodiek on derzoek. De bedrijfsarts die dat uitvoert heeft een extra opleiding van vier jaar gehad, waarin hij o.m. geleerd heeft met röntgenapparatuur om te gaan en een elektrocardiogram te maken. Maar bedrijven zijn pas verplicht een arts aan te stel len wanneer er meer dan 750 werknemers zijn. En al zijn er ook kleinere bedrijven die samenwerkend aan medische zorg doen, de helft van de Nederlandse werknemers valt er nog buiten. Wat zegt de Ziekenfondsraad van de beschouwingen, die dr. Brenkman aan groepspraktijk en periodiek bevolkingsonderzoek wijdt? Een woordvoerder van de Ziekenfondsraad: „Wij onder kennen de consequenties, ook de financiële consequenties van wat hier gezegd is. We zijn er zelf ook over aan het denken. Maar het is bepaald nog te vroeg om er meningen over te geven en wegen aan te wijzen." Als de schoolarts de kinderen losgelaten heeft zie je ze jarenlang niet meer en dan opeens blijkt een groot deel van deze jongens afgekeurd te worden voor militaire dienst. Wat een gat moet er in de gezond heidszorg voor de jonge mensen zitten. Tot deze verzuchting komt dr. C. F. Brenkman in Arnhem, als hij bedenkt, dat bij periodiek medisch bevolkingsonderzoek meestal over mensen van veertig jaar en ouder wordt ge sproken. Hij wil daarmee niet zeggen dat er een periodiek onderzoek van de jeugd tus sen schoolleeftijd en meerderjarigheid moei komen. Wel pleit hij bij vele gelegenheden voor meer voorlichting. De Provinciale Raad voor de Volksgezondheid in Gelder land probeert te stimuleren, dat er meer sa menwerking komt tussen de instituten voor volksgezondheid er. bijvoorbeeld GG en GD kruisverenigingen, de schoolpsychologische dienst e.d. „Een bijzonder ernstig bedreigde groep," zo noemt hij de jeugd in die leeftijd. Juist in hun meest kwetsbare jaren denken de meeste jongeren aan alles, behalve aan hun gezond heid. Dat is niet onnatuurlijk, maar wel ge vaarlijk. Ze experimenteren met allerlei za ken, waarvan ze te weinig weten, de gevolgen blijven niet uit: psychische stoornissen bij voorbeeld. Ook het aantal gevallen van ge slachtsziekten neemt sterk toe in deze leef tijdsgroep. Sommige jongeren vallen in han den van drughandelaren, die stiekem hard drugs tussen de soft drugs doen en hun klan ten op die misdadige manier aan zich binden. Dr Brenkman voelt zich niet geroepen om een donderpreek tegen druggebruik en vrije sex te houden, maar hij stelt nuchter vast dat de experimenterende jeugd er gewoon te weinig van weet en voorlichting nodig heeft. Vastgesteld is, dat het spelen en aanhoren van popmuziek in kleine ruimten blijvende doofheid kan veroorzaken. Welke speler, wel ke luisteraar, weet dat? Verkeerde eet-en slaapgewoonten kunnen fatale gevolgen heb ben. Welke jongere staat daarbij stil? En wie doorziet de slimme aanslagen, door de om- mercie gedaan op deze jeugd? Voorlichting, zeer sterk aansprekende voor lichting moet er komen, aldus dr. Brenkman. En in aansluiting daarop behandeling, die op deze leeftijd sneller succes kan hebben dan in latere jaren. Er bestaat een vuistregeltje, dal natuurlijk niet altijd opgaat, maar dat wel iets zegt: als de psychiatrische behandeling van een volwassene een x aantal maanden duurt, zou het bij de adolescent even zovee! weken gekost hebben en bij een nog jonger kind even zoveel dagen. Misschien had het mits het op tijd was gebeurd in één enkel gesprek opgelost kunnen worden. Als een dokter of een andere werker voor de volksgezondheid het eerder had kunnen zien, als er goede voorlichting was geweest ja, dan... „11 «t ziet er aantrekkelijk uit, maar er zal heel wat moeten gebeuren voordat het zover kan komen". In het gebouw van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij tot Bevorde ring der Geneeskunst in Utrecht slaat dokter C. Z. Salomé. zelf huisarts in Geldermalsen, aan 't cijferen. Kan een groeps praktijk van huisartsen een periodiek geneeskundig bevol kingsonderzoek doen? Stel het aantal mensen boven de veertig jaar eens op 30*/«. Het percentage is iets hoger, maar laten we uitgaan van de gunstigste omstandigheden. Op een huisartspraktijk met 2700 patiënten komen we dan op 700 mensen boven de veertig jaar. Als die allemaal één keer per jaar aan de beurt moeten ko men bij een periodiek onderzoek, betekent dat voor de dokter drie onderzoeken per dag; een normale praktijk heeft name lijk ca. 240 werkdagen per jaar. Zo'n onderzoek zal drie kwar tier duren als we uitgaan van een normale keurine. Drie maal drie kwartier per dag zal dus het periodiek onderzoek van de dokter vragen. „Maar dan denk ik alleen nog maai aan de grove benadering met ogen en vingers," aldus dokter Salomé; „als je kwaadaardige gezwellen tijdig wilt onderken nen moet je er minstens bloedonderzoek bij doen en röntgen apparatuur hebben". (In de experimenterende huisarts iraktjjken werd dan ook samengewerkt met bestaande orga lisaties op het gebied van bevolkingsonderzoek. Red.). LIU cijfert nog even verder. De huisarts zal ongeveer 25*/»: tijdwinst nodig hebben om het bevolkingsonderzoek te kunnen uitvoeren. Het inkrimpen van een praktijk van 2500 nu het ideaal, maar meestal zijn het er meer naar 2000 patiënten zou een winst van 20*/» opleveren, te weinig dus. 'laar komt nog Mi, dat de huisarts in een kleinere praktijk tan veel patiënten meer aandacht zal geven dan hij nu ka doen. Dokter Salomé gaat er van uit, dat zo'n groepspraktiji met bevolkingsonderzoek niet meer dan 1800 patiënten per arts zal mogen tellen. Dit levert vanzelfsprekend enorme financiële gevolgen op als we het inkomen van de arts niet met een derde wille: verminderen. Het lijkt dokter Salomé niet redelijk, dat all patiënten van de praktijk dat samen moeten opbrengen. Hoe veel zijn er immers niet onder de veertig jaar? De enige mo gelijkheid blijft dan, dat het geld uit het periodiek onderzoe! komt, dat dan minstens f 60 zal moeten kosten gesubsi dieerd of niet, dat moet te zijner tijd uitgemaakt worden. „We willen er graag aan denken en we z ij n er ook over aan 't denken, maar het is duidelijk, dat er heel wat moet veranderen voordat het zover kan komen," aldus dokter Salomé. Vrijwel iedere Nederlander kent prof dr. L. de Jong, directeur van het Rijksin stituut voor Oorlogsdocumentatie, schrij ver van „Het Koninkrijk der Nederlanden in de tweede wereldoorlog", een man ook die al vele malen voor radio en tele visie zijn mening heeft gegeven over al lerlei actuele problemen. Een kenner van het jongste verleden bij uitstek, in zijn oordelen soms emotioneel maar door en door integer. Sinds vrijdag 12 juni kan men er wat ons betreft ook bij vermelden dat hij een moedig man is! Op die dag hield hij zijn geruchtmaken de rede op het lustrumcongres van de Vereniging van Ex-Politieke Gevangenen in de Bezettingstijd. Een rede waarin hij onze defensie-inspanningen van nu ver geleek met de situatie in de jaren '39 en '40. En dat niet als defensie-specialist en evenmin als politiek-verantwoordelijke maar enkel en alleen als een eerlijk en zeer bezorgd staatsburger, die met zijn kennis van het verleden meende zijn on gerustheid over de gang van zaken te moeten spuien. Hij deed dat op de van hem bekende manier: uiterlijk rustig maar zeer emotioneel geladen, zijn woor den met zorg kiezend maar juist daardoor soms vlijmscherp. En... wetend dat zijn woorden een storm teweeg zouden bren gen. Dat is dan ook gebeurd! Er zijn vragen over gesteld aan de regering minis ter-president De Jong antwoordde ge ruststellend dat zijn naamgenoot het te somber inzag omdat onze defensie van nu op geen enkele manier te vergelijken is met onze defensie van toen. En dat le verde de minister-president dan weer een reprimande op van VVD-senator Van Riel, die hem vergeleek met wijlen mi nister-president Colijn: steeds maar ge ruststellende woorden, terwijl de wereld brand steeds dichter onze grenzen na derde. En prof. De Jong zelf heeft zich voor camera en microfoon al heel wat keren moeten verdedigen en passages moeten verduidelijken maar hij heeft tot dusverre nog niets teruggenomen van wat hij gezegd heeft. Het feit dat deze redevoering op zove len zoveel indruk heeft gemaakt toont al aan dat het over meer gaat dan alleen de vraag of de kracht van onze defen- sie-van-nu ja dan nee vergeleken kan worden met die van 1940. Natuurlijk is dat een onrust-verwekkende vraag, zeker bij een generatie die de jaren '40-'45 nog lang niet is vergeten. Prof. De Jong heeft in zijn betoog een aantal feiten genoemd die de achteruitgang In gevechtswaarde van ons leger moesten illustreren Be langwekkende feiten, die een onderzoek rechtvaardigen maar een oordeel over deze feiten laten we liever aan de mili tair-deskundigen over. Maar we geloven niet dat dr. De Jong deze passages uit zijn rede zelf, gezien heeft als de kern van de zaak. Die kern geloven we vindt men samengevat in deze slotpassage: „Maar wanneer dan binnen die de mocratie kleine, agressieve en intole rante groepjes zich naar voren dringen die de waarde van die democratie, ook in haar parlementaire uitdrukkingsvorm, principieel miskennen: die haar met schljnleuzen in elk milieu aantasten: die haar noodzakelijke zelfverdediging ondermijnen dan weet Ik zeker dat uw vereniqing en elk uwer als lid uw plaats zult kennen zoals u d^t onder oneindig moeilijker omstandigheden wist in de jaren '40-'45". Dit is een emotionele oproep we geven het toe. Maar móg dat van een man die als geen ander zich verdiept heeft In wat het zeggen wil de democratie om half gebracht te zien! Die wéét heeft van wat het totalitaire, het dictatoriale sys teem betekent voor begrippen als vrij heid, rechtvaardigheid, het recht om zich zelf te zijn en in vrijheid over de eigen levensindeling te beslissen al die ver worvenheden die wij als behorend bij het democratische stelsel erkennen en lief hebben Is het niet juist dat een man met zijn gezag waarschuwt als hii meent dat •"•et verkeerd gaat? Nu kan men hier van alles tegenover stellen In militair en politiek opzicht kan men zeggen dat de Russische dreiging anders en minder fanatlek-oeladen is dan de Nazi-dreiging in de jaren van Hitier. We willen het graag geloven maar we zouden ook graag vanuit het Kremlin de bewijzen willen zien. In binnenlands-ooll- tiek opzicht kan men hiertegenover stel len dat geen enkele regerinasDartii de Navo ontrouw zou willen worden en dat ook de PvdA als grootste ODDOsitieoartii in meerderheid op dat standpunt staat Maar orof. De Jong voegde hier zelf aan toe: „Trouw moet blijken!" En onder druk van allerlei buitenparlementaire groepen en activiteiten mankeert het daar we! eens aan! En men kan ook geruststellend 'eggen dat het allemaal wel wat meevalt en dat die agressieve en intolerante groepjes maar te verwaarlozen minder heden zijn in ons volk. Dat nu betwijfelt prof. De Jong en daarom heeft hij willen waarschuwen. leze paradox signaleert hij: voor de oor- 'og hadden wij een strijdmacht die dode lijk zwak werd in en door de jaren van armoede nu dreigen we een strijd- madht te krijgen die dodelijk zwak wordt in en door jaren van welvaart! Let wel: er staat niet dat onze strijdmacht al dodelijk zwak is maar dat het gevaar dreigt. En dat valt moeilijk te ontkennen. Ten slotte: er zijn mensen die weige ren in te zien dat militaire zwakte inder daad dodelijk zal zijn, dodelijk voor wat ve verstaan onder het woord democratie Omdat ze, om welke redenen dan ook het woord ..vijand" niet willen horen. Ze hebben gelijk: in intermenselijke verhou dingen behoort het woord vijand niet te bestaan. Maar wie dat woord in zijn mill* tair-politieke betekenis uit het woorden boek wil schrappen, die sluit zijn ogen voor de werkelijkheid.

Digitale periodieken - Gemeentearchief Veenendaal

De Vallei | 1970 | | pagina 10