Van zes naar tien wordt een grote stap Er is al vaker - en met reden - gewaarschuwd A llem n familieportret of historisch gebeuren? Engelands 20-jarige revolutie Dr. De Jong heeft beter verdiend Slechts materieel-technisch is het beeld fninder somher Onze militaire medewerker schrijft Broodnodig Thuisfront Commentaar Dinsdag was het dan eindelijk zover: in Luxemburg stond (voor de tweede maal overigens) de Europese tafel mede gedekt voor de vier landen die al zo lang willen toetreden tot de EEG-familie: Groot-Brittannië, Ierland, Noorwegen en Denemarken. In de Centre Européen op de Kirchberg ontmoetten ze elkaar: de /es excellenties van Frankrijk, West- Du itsland, Italië en de Benelux en even eens zes excellenties van de nieuwe vier, want Engeland was vertegenwoordigd door de nieuwe minister van Buitenland se Zaken Sir Alec Douglas Home én door de man die de werkelijke onderhan delingen zal moeten voeren, onderminis ter Anthony Barber, en ook Noorwegen had twee ministers gestuurd. En dat was prettig want voor het maken van een fa milieportret veel meer immers had de ze officiële en plechtige opening der on derhandelingen niet om het lijf behoort een grote belangstelling te bestaan. Een formaliteit dus? Ook de keuze van de datum zou dat doen veronderstellen: het familiediner werd gepresideerd door de voorzitter van de EEG-ministerraad, de Belgische minister van buitenlandse zaken Harmei wetend dat hij op 1 juli zou worden opgevolgd door zijn Westduitse college; en zo was Jean Rey. de (Belgische) voorzitter van de Europese Commissie, als het ware aan zijn galgemaal bezig op 2 juli heeft zijn (Italiaanse) opvolger Mal- fatti de voorzittershamer in handen geno men en is die „Europeaan no. 1." Desondanks zijn er toch van weerskan- len al wel een paar pittige woorden ge sproken u hebt dat kunnen lezen in de verslagen. Maar juist dat wettigt de hoop dat dat familie-gebeuren in Luxemburg meer zal blijken dan een formaliteit dat straks wellicht gesproken zal kunnen wor den van een histrorische bijeenkomst. Als deze eerste zitting inderdaad de weg geëf fend heeft naar de zo fel begeerde en te vens zo noodzakelijke verdere eenwording van Europa. We noemen drie redenen: A Politiek gezien opent zo'n vergrote Europese Gemeenschap van de Tien de mogelijkheid om de Oude Wereld weer een stem te geven op het wereldtoneel, wat mede ten voordele kan zijn van de ont spanning tussen Oost en West, en Noord en Zuid. Economische betekent de vorming van een zo grote markt nieuwe ontplooiings kansen voor de industrie, het speurwerk en de toepassing ervan. Sociaal vertaald wil dit zeggen: kan sen op meer loon en betere arbeidsomstan digheden. Maar ook meer armslag om de zo noodzakelijke welzijnsverbetering te kunnen bekostigen. Nauwe samenwerking lussen de Tien schept tevens kansen op een meer doeltreffende aanpak van zaken als lucht- en waterverontreiniging. vaar brengt. Hij is bang voor een gemeen schap, die met Engeland te veel binnen Amerikaanse invloedssfeer komt en laat het gesprek stopzetten. Ook toen Wilson op 11 mei 1967 opnieuw een aanvraag op tafel bracht wist de Gaulle de kwestie-Engeland op de lange baan te schuiven. „Het land is economisch nog niet rijp", zo meende hij. Pas na zijn verdwijning vorig jaar en nadat een devaluatie de zwakte van de Franse economie en een revaluatie de kracht van de Bondsrepubliek had onder streept, dorst ook Parijs de weg naar een groter Europa op te gaan. Moet Engeland Parijs nu helpen een al te nadrukkelijk Westduits overwicht in de EEG niet moei zaam te voorkomen? Langdurige .en harde onderhandelingen zullen ongetwijfeld volgen. Ook met de drie kandidaat-landen, die vanwege hun nauwe handelsbanden het Britse voorbeeld wel moeten volgen. Toch behoeft het allesbepalende gesprek met de Britten niet even moeizaam te gaan als in 1961-1963, toen de huidige Britse premier Heath de voornaamste tegenspeler van de gemeenschap was. De situatie ver schilt op vele terreinen namelijk aanzien lijk. 1. Belangrijk is dat de Britten nu duidelijk willen toetreden, de Europese spelregels erkennen en nog slechts een aantal specia le regelingen voor een overgangsperiode willen vaststellen. De vorige maal werd onderhandeld over de toetredingsvoor waarden. Pas als men het daarover eens was, zou Londen besluiten al dan niet toe te treden. 2. De Europese Gemeenschap is intussen duidelijk van de grond gekomen. De over gangsfase is achter de rug. Een enorm bouwwerk van Europese regelingen is ont staan, waar de kandidaten niet aan kun nen tornen. Er valt nog slechts te praten over tijdelijke aanpassingen om aan de ge meenschappelijke markt te kunnen wen nen. De conflictstof (ook tussen de Zes) is dus beperkter geworden. Dit ook omdat: 3. Afgesproken is dat alleen over hoofd zaken zal worden onderhandeld. Over de tails (de invoer van kangeroevlees uit Aus tralië) zal later wel eens worden gespro ken. 4. De onderhandelingsprocedure is gewij zigd. Niet de zes landen onderhandelen met de vier kandidaten, maar de Europese Gemeenschap, en wel in de persoon van de voorzitter van de ministerraad (van 1 juli tot 1 januari zit West-Duitsland voor), bij gestaan door de Europese Commissie. On derlinge meningsverschillen tussen de Zes leidden de vorige keer tot veeïvuldig en langdurig anti-chambreren van de Britten. 5. Op het financiële en economische front is sinds 1963 veel veranderd. De Britse economie is in gunstiger vaarwater geko men. Het pond sterling is gedevalueerd. Internationale geldschepping (trekkings rechten bij het Internationale Monetaire Fonds- en andere regelingen hebben de problemen rond het pond als internatio naal betaalmiddel en reservevaluta ver zacht. Verder heeft de zg. Kennedyronde over de gehele wereld voor verlaging der indu striële invoerrechten gezorgd, wat de stap van de Britten naar de Gemeenschap ver gemakkelijkt. Heel laat heeft Groot Britannie ontdekt hoe broodnodig zijn lidmaatschap van „Europa" wel is. Bij de oprichting van de Europese Gemeenschappen deinsde men terug voor de politieke implicaties ervan. Afstaan van bevoegdheden aan bovenna tionale bestuursorganen op het „continent" paste moeilijk in de filosofie van een land. dat zo lang een wereldrol had ge speeld. Langzamerhand zagen de Britten dat die rol definitief voorbij was. Zij zagen ook dat het Gemenebest en de ijlings opgerich te Europese Vrijhandels-Associatie als af zetgebieden te „licht" waren om de onstui mige economische groei van de Zes te kun nen bijhouden. Vandaar op 9 augusts 1961 het verzoek van de Britse premier Macmillan aan de EEG om onderhandelingen te openen. Drie maanden later beginnne die al. Maar na bijna vijftien maaden touwtrekken, vaak om allerlei details, komt op üa januari 1963 het einde. De Franse minister van buitenlandse za ken constateert onwil bij de Britten. An ders gesteld: generaal de Gaulle vreest dat een spoedig akkoord zijn „onafhankelijk Europa" onder Franse hegemonie in ge Niettemin krijgt het land enorme pro blemen te overwinnen, vooral aan het thuisfront. De bittere pillen die het lid maatschap meebrengt, zijn vooral de hoge voedselprijzen, voortvloeiend uit de Euro pese landbouwregelingen. Bovendien bete kent de afdracht van deze verhogingen (invoerrechten) aan Brussel aan flinke aderlating aan deviezen, die de nodige moeilijkheden geeft voor de betalingsba lans. Grootste probleem voor Londen zal voorlopig zijn op dit punt een redelijke prijs gespreid in de tijd te bedingen, in ruil voor een snellere economische groei in de toekomst. Tijdens de onderhandelin gen zal blijken of de wil om te slagen aanwezig is: Want, zoals Spaak, Europeaan van het eerste uur, eens zei: „Voor de technische problemen bestaat altijd een oplossing, als de politieke bereidheid aart- wezig is. Als die bereidhed echter ont breekt, dan worden technische problemen altijd als onoverkomelijke obstakels voor gesteld". Het lijkt wel alsof de twee beschouwingen die deze commentaarpagina vullen, weinig of niets met elkaar te maken hebben. Welk verband immers kan er bestaan tussen uitbreiding van de Europese Economische Gemeenschap met vier landen en de storm die in Nederland is opgestoken na de rede van prof. dr. L. de Jong? Goed, er zijn verbindingslijnen te trek ken en een daarvan loopt via minister Luns. Hij is immers enerzijds de grote voorvechter van Engelands toetreden tot de E.E.G. en hij is anderzijds ook degene geweest die zich als eerste achter de woorden van dr. De Jong plaatste. En een tweede verdindingslijn werd getrokken door de Britse onderminister Barber die in zijn eerste toespraak bij de openings ceremonie in Luxemburg grote nadruk legde op de politieke eenwording van Europa, dit vooral met het oog op de defensie. In zijn visie moet er gezocht worden naar nieuwe sa menwerkingsmogelijkheden op dit gebied. En zie, dan is men plotseling bij hetgeen ook onze militaire medewerker bepleit in het slot van zijn beschouwing over de rede van prof. De Jong. Hier blijkt het raakpunt te lig gen en dat raakpunt is de kern van zowel het Europese als het defensiebeleid: de politieke wil om samen te gaan. Als die wil er is dan behoeft de Nederlandse defensie niet langer te hinken op twee gedachten; dan wordt het nationale leger van nu met heel die topzware leiding een onderdeel van het Europese leger met een leiding die niet meer in Den Haag ligt. Dat daarvoor een aantal politieke wijzigingen moet worden doorgevoerd: democrati sche controle op hen die voor dat leger politieke verantwoordelijkheid dragen, is duidelijk. Dat is er nu nog niet misschien dat we mèt Engeland in de EEG een stap op die weg kunnen vorderen. Over de verhouding tussen Engeland en Europa zijn boeken vol geschreven, want ook al is Engeland dan een der landen van Europa, een echt Euro pees land is het nog nooit geweest. Be schouwt men de ontwikkeling van de laatste twintig jaar tegen deze achter grond van eeuwen, dan zijn die jaren bijkans revolutionair te noemen. Enge land immers is in die jaren na de Tweede Wereldoorlog „gedegradeerd" van een wereldmogendheid tot één van de Europese landen, zij het dan nog met een „Gemenebest" achter zich. In nuchtere data en jaartallen geven we hieronder de geschiedenis van die laatste twintig jaar maar besef al lezend welk een mentale ommezwaai achter die jaartallen verscholen gaat. 18 april 1951: Oprichting Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal. La bour-premier Attlee weigert toe te tre den, bang voor het bovennationale ka rakter van deze instelling. Het land wil de economische en politieke beslissin gen zelf blijven nemen. I juni 1955: In Messina (Italië) komen de zes van de EGKS bijeen om oprich ting Europese Economische Gemeen schap (EEG) en Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (Euratom) voor te bereiden. Ondanks uitnodiging blijven de Brit ten (op dat moment met een conserva tieve regering) thuis. September 1955: Associatieverdrag met EGKS in werking. Voorziet voor namelijk in periodiek overleg. 1956: Britten lanceren plan de Orga nisatie Samenwerking (d elatere Orga nisatie voor Economische Samenwer king en Ontwikkeling) tot vrijhandels- gebied uit te bouwen. Het is een poging de economische voordelen van de EEG te bemachtigen zonder zich politiek te binden (een gesprek hierover breekt af in november 1958). 25 maart 1957: Verdragen tot oprich ting EEG en Euratom getekend. Februari 1959: Groot-Britannië gaat samenwerkingsovereenskomst met Eu ratom aan. November 1959: Britten richten met Denemarken, Noorwegen, Zweden, Por tugal, Oostenrijk en Zwitserland Euro pese Vrijhandels-Associatie op. 9 augustus 1961: Conservatieve pre mier Macmillan verzoekt EEG om on derhandelingen over voorwaarden, waarop zijn land eventueel zou kunnen toetreden. 8 november 1961: Begin toetredings onderhandelingen. 29 januari 1963: Onderhandelingen na zeventien ministeriële conferenties op Belgische ministerie van buitenlandse zaken gestaakt, als gevolg van een veto van Generaal de Gaulle. II mei 1967: Labour-Premier Wilson dient voor tweede maal aanvraag om toetreding in. Pas na het verdwijnen van de Franse president (april 1969) 30 juni 1970: Openingsceremonie die 1 en 2 december 1969: Topconferentie EEG-landen in Den Haag besluit tot voorbereiding van toetredingsonderhan delingen. 30 juni 1970: Openingsseremonie die het begin vormt van de werkelijke onderhandelingen over toetreding. Daarmee zal op 21 juli een begin ge maakt worden. Minister Luns en zijn Britse collega sir Aler Douglas Home in Luxemburg twee mannen, één doel! Onze militaire medewerker, in de ko lommen hiernaast aan het woord, is een verbaasd man. Ook een dankbaar man. Verbaasd om de storm die is opgestoken nadat prof. dr. L. de Jong zijn gerucht makende rede hield op het lustrumcon gres van de Nederlandse Vereniging van Ex-politieke Gevangenen te Delft. Want: vrijwel alles wat prof. De Jong in deze toespraak op militair gebied be weerd heeft, is al veel eerder door mi litaire deskundigen of door hen die op dit gebied politiek verantwoordelijk zijn, onder de aandacht gebracht van het Nederlandse volk zonder al te veel succes. Hoe komt het zo vraagt hij zich af dat prof. De Jong nu plotseling wel zoveel gehoor heeft ge vonden? Zij het bij velen een zeer kri tisch gehoor! Maar desondanks is hij dankbaar dat juist prof. De Jong de moed heeft op gebracht dit alles naar voren te brengen. Enerzijds omdat hij een man is die ge zag heeft bij een groot deel van ons volk misschien had alleen dr. Drees hetzelfde kunnen bereiken maar vooral ook omdat prof. De Jong niet al lereerst te boek staat als een militair deskundige of als iemand die op een of andere manier verbonden is met het militaire apparaat. De redevoering in Delft was de uiting van een bezorgd Nederlands Staatsburger, van een inte ger man die de democratische vrijheden ziet als een zeer kostbaar goed en die oprecht van mening is dat die vrijheden in gevaar zijn nu er van een irisissitua- tie in onze verdediging sprake is. Dat wil overigens niet zeggen dat onze militaire medewerker het betoog van prof. De Jong in alles wil onder schrijven. Vooral waar het gaat over de gevechtswaarde van onze landmacht wil hij wel een paar kanttekeningen maken. Maar...zijn benadering is posi tief en dat kan lang niet van alle commentatoren gezegd worden die tot dusverre hun zegje gezegd hebben, niet alleen over de door prof. de Jong aan gesneden problemen maar ook en vooral over hemzelf. „Havik de Jong" heeft men hem genoemd. En: „oorlogs ophitser", iemand die zich door de ge neraals Iaat misbruiken", „onge nuanceerd denker", „een man die de koude oorlog weer probeert aan te wakkeren" we doen maar een kleine greep. Fn toen deze man aan Vara- chef Herman Wigbold vroeg of hjj zich via de Vara-micrifoon en of camera te gen zulke lage insinuaties mocht verde digen, werd het hem met een smoesje geweigerd. Na zoveel jaren zo nauw met die Vara verbonden te zijn geweest! We herinneren ons een stukje van de toespraak van prof. De Jong. Over „kleine aggressieve en intolerante groepjes die zich naar voren dringen en die de waarde van de democratie ook in haar parlementaire uitdrukkingsvorm principieel miskennen. Groepjes die met schtfnleuzen elk milien aantasten, die niet aarzelen de zelfverdediging van de democratie te ondermijnen hoewel hun vrijheid van actie bestaat bij de feite lijke bescherming van het defensie-ap paraat." Men vraagt zich met bezorgd heid af of ook een Wigbold (straks hoofdredacteur van Het Vrije Volk) tot die groep gerekend moet worden. Want dat gaat betekenen dat er straks over de defensie een harde strijd gestreden moet worden. S*riid met een groep die nooit geaarzeld heeft de fiolen van haar toorn uit te storten over de „on verdraagzaamheid" van hen die een programma als „Zo is het...", enz. niet konden waarderen. Maar die zich diep geschokt voelt en dat op een beledigen de manier laat blijken, als van onver dachte zijde op haar doen en laten kri tiek wordt geoefend. Prof. De Jong heeft beter verdiend dan deze kwalijke behandeling. De rede van prof. dr. L. de Jong heeft doorgeklonken tot in de uiterste hoe ken van ons land. Gevolg is dat aan ons, militairen, vele malen de vraag wordt ge steld: „Heeft die prof. De Jong gelijk? Is het allemaal waar wat hij zegt over de strijdkrachten of is het overdreven?" Hier op een antwoord te geven is het doel van dit artikel. Waarbij ik graag voorop wil stellen dat ik de grootste bewondering heb voor de wijze waarop prof. De Jong dit alles in de openbaarheid heeft gebracht. Om te beginnen de meer algemeen-mili taire of militair-politieke aspecten die prof. De Jong naar voren heeft gebracht. Ik vat ze kort samen: De Sovjet Unie wordt op het gebied van strategische aanvalswapens (nucleaire middelen en raketten) steeds sterker en geeft daar jaarlijks ongeveer 50 pet. meer voor uit dan de Verenigde Staten; Nucleaire wapens hebben in de afgelo pen 25 jaar op de achtergrond een rol van primaire betekenis gespeeld en er zijn geen werkelijke tekenen die er op wijzen dat dit niet zo zal blijven; De houding van de Sovjet Unie in het Midden Oosten indiceert dat dit land kennelijk niet is geïnteresseerd in het bevorderen van een vergelijk aldaar; het is duidelijk dat de militaire situatie in dit voor de NAVO en voor West-Eu ropa zo belangrijke en kwetsbare gebied van jaar tot jaar, neen van maand tot maand, gevaarlijker wordt; Zowel in de Sovjet Unie als in China wordt de gehele jeugd systematisch op gevoed in de geest van agressief chau vinisme en ze wordt doordrenkt met een agressieve ideologie; De gebeurtenissen in 1968 in Tsjecho- Slowakije, die we allemaal op de televi sie hebben kpnnen volgen, toonden ons een volk dat 100 pet. mentaal bereid was tot (geweldloos) verzet. We kunnen nu contstateren dat het Tsjecho-Slowaakse volk op dit moment machteloos is, waarmede een ervaring van de tweede wereldoorlog wordt bevestigd. Geen van deze beweringen is uit de lucht gegrepen noch kunnen ze worden ontkend. Enkelen wijzen voor wat de Russische nu cleaire produktie betreft op het feit dat dit land nog steeds bezig is een achterstand ten opzichte van de Verenigde Staten in te ha len. Al is dit zo (en dan laten de Amerika nen zich kennelijk op dit gebied inhalen) dan doet dit niets af aan het afschuwelijke van de situatie die er door getekend wordt. TVu heeft dit deel van het betoog van prof. De Jong nog niet de meeste reac ties gewekt veel meer nog is men ge schokt door zijn opmerkingen ten aanzien van de Nederlandse strijdkrachten. Ook hiervan een korte samenvatting: De Sovjet Unie heeft in Europa een overmacht op het gebied van conventio nele land- en luchtmachtmiddelen van minstens 3 op 1. doch indien de huidige NAVO-landstrijdkrachten modern zijn uitgerust en goed geoefend (en behoor- - 'i t lijk gedekt in de lucht) dan moet dit voldoende zijn om op kritieke momen ten voldoende tijd te winnen voor over leg; is dat niet het geval dan komt er een tijd dat er geen andere keus over blijft dan volledige overgave of volle dige vernietiging; Een zesde deel van de parate Neder landse landstrijdkrachten die deel uit maken van het NAVO-afweerscherm bevindt zich in de Bondsrepubliek waar een eventuele afweer zou moeten plaats vinden; het resterende vijf-zesde deel kan onmogelijk tijdig ter plaatse zijn in geval van een verrassende aanval na een snel opgelopen spanning; ditzelfde geldt voor het gros van de noodzakelijke voorraden die uit Nederland zouden moeten worden aangevoerd; Het schort bij de Nederlandse land machteenheden aan moderne anti tank-wapens, maar bovenal ontbreken eigen luchtverdedigingsmiddelen volle dig bij het parate Nederlandse leger korps; De pure exploitatiekosten dat wil zeg gen het geld nodig om alleen maar de landmacht in stand te houden is door de eisen van de welvaartstaat tot 83 pet. gestegen, waardoor te weinig geld over blijft voor modernisering van het mate rieel 9 De gevechtswaarde van de Nederlandse landmacht is, relatief gesproken, de laatste 10 jaar sterk achteruitgegaan; De ondermijning van de strijdkrachten en met name het leger, in woord en ge schrift, moet een ieder toch wel duide lijk zijn; daar komt nu nog een beden kelijk aantal gevallen van sabotage bij. Ook voor deze punten zullen weinig men sen te vinden zijn die ze, in hun algemeen heid, kunnen bestrijden. Voor hen die zich op dit gebied wensten te oriënteren waren er al jaren geleden de (sterk bekritiseerde) persconferenties van de drie chefs van sta ven, de persconferenties van de landmacht- staatssecretaris over de kwestie geoefend heid en oefenterreinen, de verschillende de fensienota's met de daarop geleverde com mentaren van de verschillende militaire me dewerkers. Ook in deze courant heeft uw militaire medewerker herhaalde malen ge wezen op de steeds geringer wordende graad van paraatheid en geoefendheid, op de gro ter wordende personeelstekorten met de daaraan verbonden discontinuïteit, vooral bij de parate troep. Bij de bespreking van de defensienota inzake het NAVO-defensie- beleid besloot ik vorig jaar met: „Bijzonder teleurstellend, zo niet verontrustend voor degenen wie de defensieve kracht van onze strijdkrachten en de daarmede verbonden vrijheid en onafhankelijkheid ter harte gaan". Nog slechts twee maanden geleden besprak ik enkele volkomen ondergeschikt# futiliteit-vragen van enkele van onze volks vertegenwoordigers/defensiespecialisten en ik vroeg mij af waarom geen van deze he ren zich zorgen maakte over de nieuwste ontwikkelingen bij de parate troep aangaan de de paraatheid. Gedwongen door geldge brek (men wil kost wat kost toch wat geld reserveren voor aankoop nieuw materieel) worden minder dienstplichtigen opgeroepen waardoor per compagnie een aantal gepant serde gevechtsvoertuigen onbemand op de parkeerplaats zal moeten blijven staan. In middels is het zo ver en het hoeft geen be toog dat deze tekorten nog jaren doordruk ken op de mobilisabele eenheden. üoewel ik met vrijwel alle militaire pun- ten van prof. De Jong mee kan gaan en ze stuk voor stuk met talloze voorbeelden zou kunnen illustreren en zonodig uitbrei den zou ik een paar kanttekeningen willen plaatsen bij de laatste twee punten, de ge vechtswaarde van de landmacht betreffen de. Gaan we namelijk materieel-technisch de landmacht van tien jaar geleden vergelij ken met die van vandaag dan is dat beeld niet zo somber als prof. De Jong dit geeft. Tien jaar geleden trad de Nederlandse soldaat te voet op en kon internationaal ge sproken beslist niet mee. Men diende te voet op te treden tegen tank- en gemechaniseer de eenheden van de potentiële tegenstander. Wel was de geoefendheid beter dan tegen woordig, onder andere omdat de diensttijd langer was ,18 maanden in plaats van 16 maanden nu) en omdat er voor oefeningen te voet voldoende oefenterreinen in Neder land ter beschikking waren. Tegenwoordig hebben we te maken met gemechaniseerde eenheden en de soldaat treedt op in of nabij zijn gepantserd gevechtsvoertuig dat hem mobiel maakt en hem ook beschermt tegen infanterie-, mortier- en artillerievuur van de tegenstander. De oefenmogelijkheden voor deze gemechaniseerde eenheden zijn echter (nog steeds) niet geschapen, waardoor voornamelijk het zo noodzakelijke oefenen in groter verband (bataljon en brigade) in het gedrang komt. Dit gebeurt nu hoofdza- kelijkerwijs en te weinig in het buitenland en dat kost weer enorm veel geld en veroor zaakt veel tijdverlies. Terug naar het materieel. Op die gepant serde gevechtsvoertuigen staan (niet meer zo moderne) mitrailleurs die de vuurkracht van de eenheden sterk verhoogden. Op het gebied van anti-tankwapens voor de korte afstan den werd modern materieel aangeschaft en op het gebied van infra-rood-apparatuur voor het verplaatsen en schieten bij duister nis wordt Nederland toonaangevend ge noemd. Kort geleden werd bij de infanterie- bataljons de modernste mortier ter wereld ingevoerd en binnenkort stromen de eerste moderne snelle Leopard-tanks binnen bij de parate tankeenheden. Dit nieuwe materieel vergt uiteraard door zijn technische gecom pliceerdheid meer onderhoudstijd, oefentijd en oefenterrein en dan zijn we weer waar we begonnen. Neen, de huidige brigade (ongeveer 4000 man) zou het tegen de divisie van 10 jaar geleden (ongeveer 10.000 man) best kunnen opnemen als we er tenminste van uit konden gaan dat de geoefendheid en de gehardheid gelijke tred hebben gehouden. Als Prof. De Jong dan ook de gevechtskracht van tien jaar geleden vergelijkt met die van nu, dan staat, ondanks het feit dat zeer belangrijk materieel nog vrijwel geheel ontbreekt (de anti-tankmiddelen voor de grotere afstan den en de luchtverdedigingsmiddelen in die parate troep) toch wel allereerst die mindere geoefendheid, maar vooral de resultaten van de ondermijnende acties hem voor ogen. Openlijk propageert de BVD (Bond van Dienstplichtigen) het (moeilijk te controle ren) ziekteverzuim, het in ongerede brengen van administraties en kaartsystemen, de sa botage van bijzonder duur materieel (voer tuigen, wapens, elektronische middelen). Deze Bond van Dienstplichtigen heette tot voor kort nog Bond van Dienstweigeraars. Zij wisselden hun naam en tactiek, maar hun doelstelling: ondermijning van de strijdkrachten en het overheidsgezag, bleef hetzelfde. De gemiddelde beroepsmilitair bij de parate troep ziet dit alles aan en begrijpt niet dat tegen deze activiteiten niet of on voldoende wordt opgetreden. T aten we 'daarom hopen dat de toespraak van Prof. De Jong er toe zal leiden dat de ongetwijfeld enorme gevaren die de strijdkrachten bedreigen ernstig door ieder een onder ogen worden gezien. De materiële tekortkomingen kunnen natuurlijk alleen maar worden opgeheven als meer geld vrij komt voor investeringen. Aangezien de per soneelskosten als in ieder bedrijf de tendens vertonen alleen maar hu er te worden, zal dit alleen te verwezenlijken zijn bij een bud getverhoging. De ervaring heeft geleerd dat 25 pet. van het defensiebudget dient te wor den gereserveerd door investeringen. In dit verband verwfs ik naar Prof. De Jongs's toe spraak die hier een investeringspercentage van 50 in de Sovjet-Unie tegenover stelt (met sobere personeelsvoorzieningen overi gens). Maar met meer geld alleen zijn we er niet. Alle reorganisaties (herstructureringen heet dat tegenwoordig) ten spijt kampen we nog steeds met een minder doelmatige de- fensietop. Sommigen geven de zogenaamde verticale organisatie van de defensietop de schuld. Hoe dan ook, de zo zeer gepropa geerde (en op papier beleden) prioriteit voor de parate troep blijft in de praktijk nog steeds weinig of geen vruchten afwerpen. Verder zijn we al lang geleden tot de ont dekking gekomen dat een nationaal leger en een nationale verdediging volkomen zinloos zijn. Alleen een gemeenschappelijke verde diging in bondgenootschappelijk verband heeft volop zin. De weg terug naar een na tionaal leger is in feite ondenkbaar en niet reëel. Waarom zetten we dan ook niet de volgende stap of nemen initiatieven om tot zo'n stap te komen? Laten de Westeuropese landen komen tot een onderling vastgesteld zelfde percentage van het bruto-nationaal- inkomen voor defensie en stop dat geld - voor zover praktisch uitvoerbaar - in één pot om zo veel mogelijk defensie voor zo weinig mogelijk geld te krijgen. Ik geef toe: het is een doel op langere af stand, maar waard om naar te streven!

Digitale periodieken - Gemeentearchief Veenendaal

De Vallei | 1970 | | pagina 13