Van zes naar
tien wordt
een grote stap
Er is al vaker
- en met reden -
gewaarschuwd
A llem n familieportret
of historisch gebeuren?
Engelands
20-jarige
revolutie
Dr. De Jong
heeft beter
verdiend
Slechts materieel-technisch
is het beeld fninder somher
Onze militaire
medewerker schrijft
Broodnodig
Thuisfront
Commentaar
Dinsdag was het dan eindelijk zover:
in Luxemburg stond (voor de tweede
maal overigens) de Europese tafel mede
gedekt voor de vier landen die al zo lang
willen toetreden tot de EEG-familie:
Groot-Brittannië, Ierland, Noorwegen en
Denemarken. In de Centre Européen op
de Kirchberg ontmoetten ze elkaar: de
/es excellenties van Frankrijk, West-
Du itsland, Italië en de Benelux en even
eens zes excellenties van de nieuwe vier,
want Engeland was vertegenwoordigd
door de nieuwe minister van Buitenland
se Zaken Sir Alec Douglas Home én
door de man die de werkelijke onderhan
delingen zal moeten voeren, onderminis
ter Anthony Barber, en ook Noorwegen
had twee ministers gestuurd. En dat was
prettig want voor het maken van een fa
milieportret veel meer immers had de
ze officiële en plechtige opening der on
derhandelingen niet om het lijf behoort
een grote belangstelling te bestaan.
Een formaliteit dus? Ook de keuze van
de datum zou dat doen veronderstellen:
het familiediner werd gepresideerd door
de voorzitter van de EEG-ministerraad, de
Belgische minister van buitenlandse zaken
Harmei wetend dat hij op 1 juli zou
worden opgevolgd door zijn Westduitse
college; en zo was Jean Rey. de (Belgische)
voorzitter van de Europese Commissie, als
het ware aan zijn galgemaal bezig op 2
juli heeft zijn (Italiaanse) opvolger Mal-
fatti de voorzittershamer in handen geno
men en is die „Europeaan no. 1."
Desondanks zijn er toch van weerskan-
len al wel een paar pittige woorden ge
sproken u hebt dat kunnen lezen in de
verslagen. Maar juist dat wettigt de hoop
dat dat familie-gebeuren in Luxemburg
meer zal blijken dan een formaliteit dat
straks wellicht gesproken zal kunnen wor
den van een histrorische bijeenkomst. Als
deze eerste zitting inderdaad de weg geëf
fend heeft naar de zo fel begeerde en te
vens zo noodzakelijke verdere eenwording
van Europa. We noemen drie redenen:
A Politiek gezien opent zo'n vergrote
Europese Gemeenschap van de Tien de
mogelijkheid om de Oude Wereld weer een
stem te geven op het wereldtoneel, wat
mede ten voordele kan zijn van de ont
spanning tussen Oost en West, en Noord en
Zuid.
Economische betekent de vorming van
een zo grote markt nieuwe ontplooiings
kansen voor de industrie, het speurwerk
en de toepassing ervan.
Sociaal vertaald wil dit zeggen: kan
sen op meer loon en betere arbeidsomstan
digheden. Maar ook meer armslag om de
zo noodzakelijke welzijnsverbetering te
kunnen bekostigen. Nauwe samenwerking
lussen de Tien schept tevens kansen op
een meer doeltreffende aanpak van zaken
als lucht- en waterverontreiniging.
vaar brengt. Hij is bang voor een gemeen
schap, die met Engeland te veel binnen
Amerikaanse invloedssfeer komt en laat
het gesprek stopzetten.
Ook toen Wilson op 11 mei 1967 opnieuw
een aanvraag op tafel bracht wist de
Gaulle de kwestie-Engeland op de lange
baan te schuiven. „Het land is economisch
nog niet rijp", zo meende hij.
Pas na zijn verdwijning vorig jaar en
nadat een devaluatie de zwakte van de
Franse economie en een revaluatie de
kracht van de Bondsrepubliek had onder
streept, dorst ook Parijs de weg naar een
groter Europa op te gaan. Moet Engeland
Parijs nu helpen een al te nadrukkelijk
Westduits overwicht in de EEG niet moei
zaam te voorkomen?
Langdurige .en harde onderhandelingen
zullen ongetwijfeld volgen. Ook met de
drie kandidaat-landen, die vanwege hun
nauwe handelsbanden het Britse voorbeeld
wel moeten volgen.
Toch behoeft het allesbepalende gesprek
met de Britten niet even moeizaam te gaan
als in 1961-1963, toen de huidige Britse
premier Heath de voornaamste tegenspeler
van de gemeenschap was. De situatie ver
schilt op vele terreinen namelijk aanzien
lijk.
1. Belangrijk is dat de Britten nu duidelijk
willen toetreden, de Europese spelregels
erkennen en nog slechts een aantal specia
le regelingen voor een overgangsperiode
willen vaststellen. De vorige maal werd
onderhandeld over de toetredingsvoor
waarden. Pas als men het daarover eens
was, zou Londen besluiten al dan niet toe
te treden.
2. De Europese Gemeenschap is intussen
duidelijk van de grond gekomen. De over
gangsfase is achter de rug. Een enorm
bouwwerk van Europese regelingen is ont
staan, waar de kandidaten niet aan kun
nen tornen. Er valt nog slechts te praten
over tijdelijke aanpassingen om aan de ge
meenschappelijke markt te kunnen wen
nen. De conflictstof (ook tussen de Zes) is
dus beperkter geworden. Dit ook omdat:
3. Afgesproken is dat alleen over hoofd
zaken zal worden onderhandeld. Over de
tails (de invoer van kangeroevlees uit Aus
tralië) zal later wel eens worden gespro
ken.
4. De onderhandelingsprocedure is gewij
zigd. Niet de zes landen onderhandelen
met de vier kandidaten, maar de Europese
Gemeenschap, en wel in de persoon van de
voorzitter van de ministerraad (van 1 juli
tot 1 januari zit West-Duitsland voor), bij
gestaan door de Europese Commissie. On
derlinge meningsverschillen tussen de Zes
leidden de vorige keer tot veeïvuldig en
langdurig anti-chambreren van de Britten.
5. Op het financiële en economische front
is sinds 1963 veel veranderd. De Britse
economie is in gunstiger vaarwater geko
men. Het pond sterling is gedevalueerd.
Internationale geldschepping (trekkings
rechten bij het Internationale Monetaire
Fonds- en andere regelingen hebben de
problemen rond het pond als internatio
naal betaalmiddel en reservevaluta ver
zacht.
Verder heeft de zg. Kennedyronde over
de gehele wereld voor verlaging der indu
striële invoerrechten gezorgd, wat de stap
van de Britten naar de Gemeenschap ver
gemakkelijkt.
Heel laat heeft Groot Britannie ontdekt
hoe broodnodig zijn lidmaatschap van
„Europa" wel is. Bij de oprichting van de
Europese Gemeenschappen deinsde men
terug voor de politieke implicaties ervan.
Afstaan van bevoegdheden aan bovenna
tionale bestuursorganen op het „continent"
paste moeilijk in de filosofie van een
land. dat zo lang een wereldrol had ge
speeld.
Langzamerhand zagen de Britten dat die
rol definitief voorbij was. Zij zagen ook
dat het Gemenebest en de ijlings opgerich
te Europese Vrijhandels-Associatie als af
zetgebieden te „licht" waren om de onstui
mige economische groei van de Zes te kun
nen bijhouden.
Vandaar op 9 augusts 1961 het verzoek
van de Britse premier Macmillan aan de
EEG om onderhandelingen te openen. Drie
maanden later beginnne die al. Maar na
bijna vijftien maaden touwtrekken, vaak
om allerlei details, komt op üa januari
1963 het einde.
De Franse minister van buitenlandse za
ken constateert onwil bij de Britten. An
ders gesteld: generaal de Gaulle vreest dat
een spoedig akkoord zijn „onafhankelijk
Europa" onder Franse hegemonie in ge
Niettemin krijgt het land enorme pro
blemen te overwinnen, vooral aan het
thuisfront. De bittere pillen die het lid
maatschap meebrengt, zijn vooral de hoge
voedselprijzen, voortvloeiend uit de Euro
pese landbouwregelingen. Bovendien bete
kent de afdracht van deze verhogingen
(invoerrechten) aan Brussel aan flinke
aderlating aan deviezen, die de nodige
moeilijkheden geeft voor de betalingsba
lans.
Grootste probleem voor Londen zal
voorlopig zijn op dit punt een redelijke
prijs gespreid in de tijd te bedingen,
in ruil voor een snellere economische groei
in de toekomst. Tijdens de onderhandelin
gen zal blijken of de wil om te slagen
aanwezig is: Want, zoals Spaak, Europeaan
van het eerste uur, eens zei: „Voor de
technische problemen bestaat altijd een
oplossing, als de politieke bereidheid aart-
wezig is. Als die bereidhed echter ont
breekt, dan worden technische problemen
altijd als onoverkomelijke obstakels voor
gesteld".
Het lijkt wel alsof de twee beschouwingen die deze commentaarpagina vullen, weinig of
niets met elkaar te maken hebben. Welk verband immers kan er bestaan tussen uitbreiding
van de Europese Economische Gemeenschap met vier landen en de storm die in Nederland
is opgestoken na de rede van prof. dr. L. de Jong? Goed, er zijn verbindingslijnen te trek
ken en een daarvan loopt via minister Luns. Hij is immers enerzijds de grote voorvechter
van Engelands toetreden tot de E.E.G. en hij is anderzijds ook degene geweest die zich als
eerste achter de woorden van dr. De Jong plaatste. En een tweede verdindingslijn werd
getrokken door de Britse onderminister Barber die in zijn eerste toespraak bij de openings
ceremonie in Luxemburg grote nadruk legde op de politieke eenwording van Europa, dit
vooral met het oog op de defensie. In zijn visie moet er gezocht worden naar nieuwe sa
menwerkingsmogelijkheden op dit gebied.
En zie, dan is men plotseling bij hetgeen ook onze militaire medewerker bepleit in het
slot van zijn beschouwing over de rede van prof. De Jong. Hier blijkt het raakpunt te lig
gen en dat raakpunt is de kern van zowel het Europese als het defensiebeleid: de politieke
wil om samen te gaan. Als die wil er is dan behoeft de Nederlandse defensie niet langer
te hinken op twee gedachten; dan wordt het nationale leger van nu met heel die topzware
leiding een onderdeel van het Europese leger met een leiding die niet meer in Den Haag
ligt. Dat daarvoor een aantal politieke wijzigingen moet worden doorgevoerd: democrati
sche controle op hen die voor dat leger politieke verantwoordelijkheid dragen, is duidelijk.
Dat is er nu nog niet misschien dat we mèt Engeland in de EEG een stap op die weg
kunnen vorderen.
Over de verhouding tussen Engeland
en Europa zijn boeken vol geschreven,
want ook al is Engeland dan een der
landen van Europa, een echt Euro
pees land is het nog nooit geweest. Be
schouwt men de ontwikkeling van de
laatste twintig jaar tegen deze achter
grond van eeuwen, dan zijn die jaren
bijkans revolutionair te noemen. Enge
land immers is in die jaren na de
Tweede Wereldoorlog „gedegradeerd"
van een wereldmogendheid tot één van
de Europese landen, zij het dan nog
met een „Gemenebest" achter zich.
In nuchtere data en jaartallen geven
we hieronder de geschiedenis van die
laatste twintig jaar maar besef al
lezend welk een mentale ommezwaai
achter die jaartallen verscholen gaat.
18 april 1951: Oprichting Europese
Gemeenschap voor Kolen en Staal. La
bour-premier Attlee weigert toe te tre
den, bang voor het bovennationale ka
rakter van deze instelling. Het land wil
de economische en politieke beslissin
gen zelf blijven nemen.
I juni 1955: In Messina (Italië) komen
de zes van de EGKS bijeen om oprich
ting Europese Economische Gemeen
schap (EEG) en Europese Gemeenschap
voor Atoomenergie (Euratom) voor te
bereiden.
Ondanks uitnodiging blijven de Brit
ten (op dat moment met een conserva
tieve regering) thuis.
September 1955: Associatieverdrag
met EGKS in werking. Voorziet voor
namelijk in periodiek overleg.
1956: Britten lanceren plan de Orga
nisatie Samenwerking (d elatere Orga
nisatie voor Economische Samenwer
king en Ontwikkeling) tot vrijhandels-
gebied uit te bouwen. Het is een poging
de economische voordelen van de EEG
te bemachtigen zonder zich politiek te
binden (een gesprek hierover breekt af
in november 1958).
25 maart 1957: Verdragen tot oprich
ting EEG en Euratom getekend.
Februari 1959: Groot-Britannië gaat
samenwerkingsovereenskomst met Eu
ratom aan.
November 1959: Britten richten met
Denemarken, Noorwegen, Zweden, Por
tugal, Oostenrijk en Zwitserland Euro
pese Vrijhandels-Associatie op.
9 augustus 1961: Conservatieve pre
mier Macmillan verzoekt EEG om on
derhandelingen over voorwaarden,
waarop zijn land eventueel zou kunnen
toetreden.
8 november 1961: Begin toetredings
onderhandelingen.
29 januari 1963: Onderhandelingen na
zeventien ministeriële conferenties op
Belgische ministerie van buitenlandse
zaken gestaakt, als gevolg van een veto
van Generaal de Gaulle.
II mei 1967: Labour-Premier Wilson
dient voor tweede maal aanvraag om
toetreding in. Pas na het verdwijnen
van de Franse president (april 1969)
30 juni 1970: Openingsceremonie die
1 en 2 december 1969: Topconferentie
EEG-landen in Den Haag besluit tot
voorbereiding van toetredingsonderhan
delingen.
30 juni 1970: Openingsseremonie die
het begin vormt van de werkelijke
onderhandelingen over toetreding.
Daarmee zal op 21 juli een begin ge
maakt worden.
Minister Luns en zijn Britse collega
sir Aler Douglas Home in Luxemburg
twee mannen, één doel!
Onze militaire medewerker, in de ko
lommen hiernaast aan het woord, is een
verbaasd man. Ook een dankbaar man.
Verbaasd om de storm die is opgestoken
nadat prof. dr. L. de Jong zijn gerucht
makende rede hield op het lustrumcon
gres van de Nederlandse Vereniging
van Ex-politieke Gevangenen te Delft.
Want: vrijwel alles wat prof. De Jong
in deze toespraak op militair gebied be
weerd heeft, is al veel eerder door mi
litaire deskundigen of door hen die op
dit gebied politiek verantwoordelijk
zijn, onder de aandacht gebracht van
het Nederlandse volk zonder al te
veel succes. Hoe komt het zo vraagt
hij zich af dat prof. De Jong nu
plotseling wel zoveel gehoor heeft ge
vonden? Zij het bij velen een zeer kri
tisch gehoor!
Maar desondanks is hij dankbaar dat
juist prof. De Jong de moed heeft op
gebracht dit alles naar voren te brengen.
Enerzijds omdat hij een man is die ge
zag heeft bij een groot deel van ons
volk misschien had alleen dr. Drees
hetzelfde kunnen bereiken maar
vooral ook omdat prof. De Jong niet al
lereerst te boek staat als een militair
deskundige of als iemand die op een of
andere manier verbonden is met het
militaire apparaat. De redevoering in
Delft was de uiting van een bezorgd
Nederlands Staatsburger, van een inte
ger man die de democratische vrijheden
ziet als een zeer kostbaar goed en die
oprecht van mening is dat die vrijheden
in gevaar zijn nu er van een irisissitua-
tie in onze verdediging sprake is.
Dat wil overigens niet zeggen dat
onze militaire medewerker het betoog
van prof. De Jong in alles wil onder
schrijven. Vooral waar het gaat over de
gevechtswaarde van onze landmacht
wil hij wel een paar kanttekeningen
maken. Maar...zijn benadering is posi
tief en dat kan lang niet van alle
commentatoren gezegd worden die tot
dusverre hun zegje gezegd hebben, niet
alleen over de door prof. de Jong aan
gesneden problemen maar ook en
vooral over hemzelf. „Havik de Jong"
heeft men hem genoemd. En: „oorlogs
ophitser", iemand die zich door de ge
neraals Iaat misbruiken", „onge
nuanceerd denker", „een man die de
koude oorlog weer probeert aan te
wakkeren" we doen maar een kleine
greep. Fn toen deze man aan Vara-
chef Herman Wigbold vroeg of hjj zich
via de Vara-micrifoon en of camera te
gen zulke lage insinuaties mocht verde
digen, werd het hem met een smoesje
geweigerd. Na zoveel jaren zo nauw met
die Vara verbonden te zijn geweest!
We herinneren ons een stukje van de
toespraak van prof. De Jong. Over
„kleine aggressieve en intolerante
groepjes die zich naar voren dringen en
die de waarde van de democratie ook in
haar parlementaire uitdrukkingsvorm
principieel miskennen. Groepjes die met
schtfnleuzen elk milien aantasten, die
niet aarzelen de zelfverdediging van de
democratie te ondermijnen hoewel hun
vrijheid van actie bestaat bij de feite
lijke bescherming van het defensie-ap
paraat." Men vraagt zich met bezorgd
heid af of ook een Wigbold (straks
hoofdredacteur van Het Vrije Volk) tot
die groep gerekend moet worden. Want
dat gaat betekenen dat er straks over
de defensie een harde strijd gestreden
moet worden. S*riid met een groep die
nooit geaarzeld heeft de fiolen van
haar toorn uit te storten over de „on
verdraagzaamheid" van hen die een
programma als „Zo is het...", enz. niet
konden waarderen. Maar die zich diep
geschokt voelt en dat op een beledigen
de manier laat blijken, als van onver
dachte zijde op haar doen en laten kri
tiek wordt geoefend.
Prof. De Jong heeft beter verdiend
dan deze kwalijke behandeling.
De rede van prof. dr. L. de Jong heeft
doorgeklonken tot in de uiterste hoe
ken van ons land. Gevolg is dat aan ons,
militairen, vele malen de vraag wordt ge
steld: „Heeft die prof. De Jong gelijk? Is
het allemaal waar wat hij zegt over de
strijdkrachten of is het overdreven?" Hier
op een antwoord te geven is het doel van
dit artikel. Waarbij ik graag voorop wil
stellen dat ik de grootste bewondering heb
voor de wijze waarop prof. De Jong dit
alles in de openbaarheid heeft gebracht.
Om te beginnen de meer algemeen-mili
taire of militair-politieke aspecten die prof.
De Jong naar voren heeft gebracht. Ik vat
ze kort samen:
De Sovjet Unie wordt op het gebied van
strategische aanvalswapens (nucleaire
middelen en raketten) steeds sterker en
geeft daar jaarlijks ongeveer 50 pet.
meer voor uit dan de Verenigde Staten;
Nucleaire wapens hebben in de afgelo
pen 25 jaar op de achtergrond een rol
van primaire betekenis gespeeld en er
zijn geen werkelijke tekenen die er op
wijzen dat dit niet zo zal blijven;
De houding van de Sovjet Unie in het
Midden Oosten indiceert dat dit land
kennelijk niet is geïnteresseerd in het
bevorderen van een vergelijk aldaar;
het is duidelijk dat de militaire situatie
in dit voor de NAVO en voor West-Eu
ropa zo belangrijke en kwetsbare gebied
van jaar tot jaar, neen van maand tot
maand, gevaarlijker wordt;
Zowel in de Sovjet Unie als in China
wordt de gehele jeugd systematisch op
gevoed in de geest van agressief chau
vinisme en ze wordt doordrenkt met
een agressieve ideologie;
De gebeurtenissen in 1968 in Tsjecho-
Slowakije, die we allemaal op de televi
sie hebben kpnnen volgen, toonden ons
een volk dat 100 pet. mentaal bereid was
tot (geweldloos) verzet. We kunnen nu
contstateren dat het Tsjecho-Slowaakse
volk op dit moment machteloos is,
waarmede een ervaring van de tweede
wereldoorlog wordt bevestigd.
Geen van deze beweringen is uit de lucht
gegrepen noch kunnen ze worden ontkend.
Enkelen wijzen voor wat de Russische nu
cleaire produktie betreft op het feit dat dit
land nog steeds bezig is een achterstand ten
opzichte van de Verenigde Staten in te ha
len. Al is dit zo (en dan laten de Amerika
nen zich kennelijk op dit gebied inhalen)
dan doet dit niets af aan het afschuwelijke
van de situatie die er door getekend wordt.
TVu heeft dit deel van het betoog van
prof. De Jong nog niet de meeste reac
ties gewekt veel meer nog is men ge
schokt door zijn opmerkingen ten aanzien
van de Nederlandse strijdkrachten. Ook
hiervan een korte samenvatting:
De Sovjet Unie heeft in Europa een
overmacht op het gebied van conventio
nele land- en luchtmachtmiddelen van
minstens 3 op 1. doch indien de huidige
NAVO-landstrijdkrachten modern zijn
uitgerust en goed geoefend (en behoor-
- 'i t
lijk gedekt in de lucht) dan moet dit
voldoende zijn om op kritieke momen
ten voldoende tijd te winnen voor over
leg; is dat niet het geval dan komt er
een tijd dat er geen andere keus over
blijft dan volledige overgave of volle
dige vernietiging;
Een zesde deel van de parate Neder
landse landstrijdkrachten die deel uit
maken van het NAVO-afweerscherm
bevindt zich in de Bondsrepubliek waar
een eventuele afweer zou moeten plaats
vinden; het resterende vijf-zesde deel
kan onmogelijk tijdig ter plaatse zijn in
geval van een verrassende aanval na
een snel opgelopen spanning; ditzelfde
geldt voor het gros van de noodzakelijke
voorraden die uit Nederland zouden
moeten worden aangevoerd;
Het schort bij de Nederlandse land
machteenheden aan moderne anti
tank-wapens, maar bovenal ontbreken
eigen luchtverdedigingsmiddelen volle
dig bij het parate Nederlandse leger
korps;
De pure exploitatiekosten dat wil zeg
gen het geld nodig om alleen maar de
landmacht in stand te houden is door de
eisen van de welvaartstaat tot 83 pet.
gestegen, waardoor te weinig geld over
blijft voor modernisering van het mate
rieel
9 De gevechtswaarde van de Nederlandse
landmacht is, relatief gesproken, de
laatste 10 jaar sterk achteruitgegaan;
De ondermijning van de strijdkrachten
en met name het leger, in woord en ge
schrift, moet een ieder toch wel duide
lijk zijn; daar komt nu nog een beden
kelijk aantal gevallen van sabotage bij.
Ook voor deze punten zullen weinig men
sen te vinden zijn die ze, in hun algemeen
heid, kunnen bestrijden. Voor hen die zich
op dit gebied wensten te oriënteren waren
er al jaren geleden de (sterk bekritiseerde)
persconferenties van de drie chefs van sta
ven, de persconferenties van de landmacht-
staatssecretaris over de kwestie geoefend
heid en oefenterreinen, de verschillende de
fensienota's met de daarop geleverde com
mentaren van de verschillende militaire me
dewerkers. Ook in deze courant heeft uw
militaire medewerker herhaalde malen ge
wezen op de steeds geringer wordende graad
van paraatheid en geoefendheid, op de gro
ter wordende personeelstekorten met de
daaraan verbonden discontinuïteit, vooral
bij de parate troep. Bij de bespreking van
de defensienota inzake het NAVO-defensie-
beleid besloot ik vorig jaar met: „Bijzonder
teleurstellend, zo niet verontrustend voor
degenen wie de defensieve kracht van onze
strijdkrachten en de daarmede verbonden
vrijheid en onafhankelijkheid ter harte
gaan". Nog slechts twee maanden geleden
besprak ik enkele volkomen ondergeschikt#
futiliteit-vragen van enkele van onze volks
vertegenwoordigers/defensiespecialisten en
ik vroeg mij af waarom geen van deze he
ren zich zorgen maakte over de nieuwste
ontwikkelingen bij de parate troep aangaan
de de paraatheid. Gedwongen door geldge
brek (men wil kost wat kost toch wat geld
reserveren voor aankoop nieuw materieel)
worden minder dienstplichtigen opgeroepen
waardoor per compagnie een aantal gepant
serde gevechtsvoertuigen onbemand op de
parkeerplaats zal moeten blijven staan. In
middels is het zo ver en het hoeft geen be
toog dat deze tekorten nog jaren doordruk
ken op de mobilisabele eenheden.
üoewel ik met vrijwel alle militaire pun-
ten van prof. De Jong mee kan gaan
en ze stuk voor stuk met talloze voorbeelden
zou kunnen illustreren en zonodig uitbrei
den zou ik een paar kanttekeningen willen
plaatsen bij de laatste twee punten, de ge
vechtswaarde van de landmacht betreffen
de. Gaan we namelijk materieel-technisch
de landmacht van tien jaar geleden vergelij
ken met die van vandaag dan is dat beeld
niet zo somber als prof. De Jong dit geeft.
Tien jaar geleden trad de Nederlandse
soldaat te voet op en kon internationaal ge
sproken beslist niet mee. Men diende te voet
op te treden tegen tank- en gemechaniseer
de eenheden van de potentiële tegenstander.
Wel was de geoefendheid beter dan tegen
woordig, onder andere omdat de diensttijd
langer was ,18 maanden in plaats van 16
maanden nu) en omdat er voor oefeningen
te voet voldoende oefenterreinen in Neder
land ter beschikking waren. Tegenwoordig
hebben we te maken met gemechaniseerde
eenheden en de soldaat treedt op in of nabij
zijn gepantserd gevechtsvoertuig dat hem
mobiel maakt en hem ook beschermt tegen
infanterie-, mortier- en artillerievuur van
de tegenstander. De oefenmogelijkheden
voor deze gemechaniseerde eenheden zijn
echter (nog steeds) niet geschapen, waardoor
voornamelijk het zo noodzakelijke oefenen
in groter verband (bataljon en brigade) in
het gedrang komt. Dit gebeurt nu hoofdza-
kelijkerwijs en te weinig in het buitenland
en dat kost weer enorm veel geld en veroor
zaakt veel tijdverlies.
Terug naar het materieel. Op die gepant
serde gevechtsvoertuigen staan (niet meer zo
moderne) mitrailleurs die de vuurkracht van
de eenheden sterk verhoogden. Op het gebied
van anti-tankwapens voor de korte afstan
den werd modern materieel aangeschaft en
op het gebied van infra-rood-apparatuur
voor het verplaatsen en schieten bij duister
nis wordt Nederland toonaangevend ge
noemd. Kort geleden werd bij de infanterie-
bataljons de modernste mortier ter wereld
ingevoerd en binnenkort stromen de eerste
moderne snelle Leopard-tanks binnen bij de
parate tankeenheden. Dit nieuwe materieel
vergt uiteraard door zijn technische gecom
pliceerdheid meer onderhoudstijd, oefentijd
en oefenterrein en dan zijn we weer waar
we begonnen.
Neen, de huidige brigade (ongeveer 4000
man) zou het tegen de divisie van 10 jaar
geleden (ongeveer 10.000 man) best kunnen
opnemen als we er tenminste van uit konden
gaan dat de geoefendheid en de gehardheid
gelijke tred hebben gehouden. Als Prof. De
Jong dan ook de gevechtskracht van tien
jaar geleden vergelijkt met die van nu, dan
staat, ondanks het feit dat zeer belangrijk
materieel nog vrijwel geheel ontbreekt (de
anti-tankmiddelen voor de grotere afstan
den en de luchtverdedigingsmiddelen in die
parate troep) toch wel allereerst die mindere
geoefendheid, maar vooral de resultaten
van de ondermijnende acties hem voor ogen.
Openlijk propageert de BVD (Bond van
Dienstplichtigen) het (moeilijk te controle
ren) ziekteverzuim, het in ongerede brengen
van administraties en kaartsystemen, de sa
botage van bijzonder duur materieel (voer
tuigen, wapens, elektronische middelen).
Deze Bond van Dienstplichtigen heette tot
voor kort nog Bond van Dienstweigeraars.
Zij wisselden hun naam en tactiek, maar
hun doelstelling: ondermijning van de
strijdkrachten en het overheidsgezag, bleef
hetzelfde. De gemiddelde beroepsmilitair bij
de parate troep ziet dit alles aan en begrijpt
niet dat tegen deze activiteiten niet of on
voldoende wordt opgetreden.
T aten we 'daarom hopen dat de toespraak
van Prof. De Jong er toe zal leiden dat
de ongetwijfeld enorme gevaren die de
strijdkrachten bedreigen ernstig door ieder
een onder ogen worden gezien. De materiële
tekortkomingen kunnen natuurlijk alleen
maar worden opgeheven als meer geld vrij
komt voor investeringen. Aangezien de per
soneelskosten als in ieder bedrijf de tendens
vertonen alleen maar hu er te worden, zal
dit alleen te verwezenlijken zijn bij een bud
getverhoging. De ervaring heeft geleerd dat
25 pet. van het defensiebudget dient te wor
den gereserveerd door investeringen. In dit
verband verwfs ik naar Prof. De Jongs's toe
spraak die hier een investeringspercentage
van 50 in de Sovjet-Unie tegenover stelt
(met sobere personeelsvoorzieningen overi
gens).
Maar met meer geld alleen zijn we er
niet. Alle reorganisaties (herstructureringen
heet dat tegenwoordig) ten spijt kampen we
nog steeds met een minder doelmatige de-
fensietop. Sommigen geven de zogenaamde
verticale organisatie van de defensietop de
schuld. Hoe dan ook, de zo zeer gepropa
geerde (en op papier beleden) prioriteit voor
de parate troep blijft in de praktijk nog
steeds weinig of geen vruchten afwerpen.
Verder zijn we al lang geleden tot de ont
dekking gekomen dat een nationaal leger en
een nationale verdediging volkomen zinloos
zijn. Alleen een gemeenschappelijke verde
diging in bondgenootschappelijk verband
heeft volop zin. De weg terug naar een na
tionaal leger is in feite ondenkbaar en niet
reëel. Waarom zetten we dan ook niet de
volgende stap of nemen initiatieven om tot
zo'n stap te komen? Laten de Westeuropese
landen komen tot een onderling vastgesteld
zelfde percentage van het bruto-nationaal-
inkomen voor defensie en stop dat geld -
voor zover praktisch uitvoerbaar - in één
pot om zo veel mogelijk defensie voor zo
weinig mogelijk geld te krijgen.
Ik geef toe: het is een doel op langere af
stand, maar waard om naar te streven!