ANDERS BOUWEN
WAPENS VOOR Z.-AFRIKA
Nederland wordt
gewesten
in
verdeeld
Met toepassing van bestaande elementen
zelf de indeling van je flat bepalen
„Onderzoek woningbouw hard nodig"
Bestuurlijke organisatie op de helling
Geslaagde proef in Rotterdam en Zoetermeer
Groot gezag
in bouwwereld
Proefschrift
Bouwmethoden
Onderzoek
Enthousiast
Ook in buitenland
Rijnmond
Democratisch
Gelderland
Nijmegen
UET belangwekkende rapport van de Vereniging van
Nederlandse Gemeenten over de mogelijkheden tot
vorming van een Gewest Zwolle én de deze week door de
ministers Beernink en Polak aan de Tweede Kamer ge
zonden brief over de Nederlandse politie-organisatie
waarin de bewindslieden zich overeenkomstig de meer
derheid van de adviezen vóór regionalisatie van de politie
uitspreken hebben opnieuw de aandacht gevestigd op
het feit dat de bestuurlijke organisatie van ons land op de
helling gezet is en in de komende jaren drastische ver
anderingen zal ondergaan. Alle tekenen wijzen erop dat
Nederland verdeeld zal worden in gewesten die een ge
heel eigen plaats in de bestuursorganisatie zullen in
nemen.
IS een inspraakwoning? In
Rotterdam en Zoetermeer
kan men het u precies vertellen: in
beide gemeenten staan nu flatcom
plexen met inbouwvarianten. Met
behoud van de draagstructuur
konden de bewoners op allerlei
manieren hun nieuwe woning in
delen. Dat ging zó: het bouwplan
werd opgezet door de woning
bouwverenigingen met daadwer
kelijke assistentie van de Natio
nale Woningraad; architect, wo
ningbouwvereniging en aannemer
gingen puzzelen over de vraag
hoeveel indelingsmogelijkheden et
voor de flats gecreëerd zouden
kunnen worden; daarna werd het
plan gepubliceerd en werden be
langstellenden via de pers uitgeno
digd voor een bijeenkomst. Op de
ze bijeenkomst werden alle inde
lingsmogelijkheden met behulp
van tekeningen en maquettes ge
toond en kregen de aanwezigen de
mogelijkheid om zélf een indeling
te kiezen (meer of minder kamers,
kastruimte etc.); aan de hand van
de uitkomsten hiervan kon de
aannemer beginnen aan de inde
ling van de flats.
Dr
Minister Schut zet vaart achter de uitvoering van zijn plan om
gemeenten en regio's veel meer dan tot dusver in staat te stel
len initiatieven op het gebied van de woningbouw te nemen.
„Laten de gemeenten bouwprogramma's opstellen en deze aan
het ministerie voorleggen, zij kunnen erop rekenen dat wij zo
veel mogelijk medewerking aan de uitvoering ervan zullen
verlenen", zegt de dikwijls gekritiseerde bewindsman, die een
eind wil maken aan het veel gehoorde geklaag van gemeente
besturen dat zij een te klein contingent woningen toegewezen
krijgen. Tot dusver werd op het gebied van de toewijzing al
tijd heel veel in Den Haag „geregeld" het ministerie bepaal
de hoeveel woningen de provincies in het komende jaar toe
gewezen zouden krijgen en de provincies verdeelden de wo
ningen over de gemeenten (in Zuid-Holland via de bouwdis-
tricten).
Als het plan van de minister slaagt zal nu een heel andere be
weging te zien zijn gemeenten gaan hun concrete wensen
aan de minister voorleggen en aan de hand daarvan zal de
bewindsman toewijzen, uiteraard binnen het totale woning
bouwprogramma, zoals dit op de derde dinsdag van september
bekendgemaakt wordt.
Maar dit is nog niet alles ir. Schut heeft de gemeentebestu
ren ook op de noodzaak van een meerjarenprogramma op ba
sis van een regionaal woningbehoefte-onderzoek gewezen. De
bedoeling vén de minister is duidelijk het woningbouwpro
gramma moet veel meer dan tot dusver gebaseerd zijn op
marktonderzoek en terecht voegt hij het woord „regionaal"
hieraan toe. Ook naar onze mening zal er in de (naaste) toe
komst veel meer dan tot dusver per regio gebouwd moeten
worden door gemeenten zal intensief samengewerkt dienen
te worden en de woningbehoefte zal prioriteit moeten hebben.
Het is een interessante ontwikkeling, die op den duur een
gunstig effect zal hebben. Dat de minister, als de gemeenten
per regio met een (al dan niet fors) meerjarenprogramma bij
hem komen, metterdaad zijn medewerking verléént kunnen
de gemeentebestuuders in de Haagse agglomeratie wel ver
tellen zij hebben er al ervaring mee en zijn gelukkig met
de nieuwe aanpak
Het principebesluit van de nieuwe Britse regering om meer
wapens aan Zuid-Afrika te leveren heeft deze week heel wat
beroering, in Groot-Brittannië en daarbuiten, veroorzaakt.
Het Lagerhuis heeft er een stormachtig debat dat op een
zege voor Heath en de zijnen uitliep aan gewijd en de Vei
ligheidsraad heeft donderdagavond met 12 stemmen vóór en 3
onthoudingen (Frankrijk, Groot-Brittannië en de Verenigde
Staten) aangedrongen op verstérking van het wapenembargo
tegen Zuid-Afrika. De uitspraak van de Veiligheidsraads is
nog scherper dan die van enkele jaren geleden.
Het is op dit moment nog niet zéker op het plan van de Britse
regering uitgevoerd wordt. Londen moet hierover in de ko
mende weken overleg plegen met de andere leden van het Ge
menebest. Nu is al zeker dat tal van Afrikaanse Gemenebest
leden zich fel zullen verzetten tegen de realisatie van 't plan
daarvan hebben zij in de afgelopen dagen géén geheim ge
maakt. Met nadruk hebben Heath en zijn minister van Bui
tenlandse Zaken, Sir Alec Douglas-Home, verklaard dat de
wapens in ieder geval niet ten behoeve van het apartheids-
beleid van de Zuidafrikaanse regering gebruikt mogen wor
den, maar zullen dienen om de veiligheid van de zeeroute om
de Kaap te versterken. Heath heeft onlangs opgemerkt, dat
het nodig is de vlootbasis Simonstown (vlakbij Kaapstad) te
versterken, omdat de communistische marinedreiging in de
Indische Oceaan groter wordt.
Hoe dit ook zij men kan er zeker van zijn dat er nóg een
factor is die in Londen een essentiële rol speeltFrans-Zuid -
afrikaanse toenadering. Frankrijk heeft de laatste jaren re
gelmatig wapens aan Z.-Afrika geleverd en heeft op dit punt
'n belangrijk deel van de vroegere Britse leveringen overgeno
men. Parijs krijgt voor Zuid-Afrika steeds meer waarde en
voor een deel van de Britse politici is dit een uiterst pijnlijke
zaak. Wie een beschouwing aan de problematiek rond de voor
genomen Britse wapenleveranties aan Zuid-Afrika wijdt dient
dit punt bepaald niet te vergeten
Interessant is dat er enerzijds sprake is van
bestuurlijke schaalvergroting (samenwerking
van gemeenten in gewesten) en anderzijds
van bestuurlijke schaalverkleining waarover
wij vorige week in onze beschouwing over
de wijk- en dorpsraden schreven. Deze
ontwikkeling duidt erop dat er onbehagen
over het huidige bestel bestaat, wat geen
wonder is omdat dit bestel uit de vorige eeuw
dateert en er sindsdien ingrijpende verande
ringen in het maatschappelijk proces zijn op
getreden.
Het gaat er dit om misverstand te voor
komen niet om de gemeente te laten ver
dwijnen, veeleer is er Den Haags burge
meester mr. V. G. M. Marijnen heeft het in
zijn nieuwjaarsrede 1970 voortreffelijk om-
Dit is een deel van een nieuw flatgebouw in het Zuidhollandse
Zoetermeer. Binnen de betonnen geraamten komen de in-
bouwpakketten die door aannemingmaatschappij J. P. van
Eesteren in haar fabriek te Bergambacht overeenkomstig de
wensen van de toekomstige bewoners, worden gefabriceerd en
op de bouwplaats worden afgeleverd. Met assistentie van dr.
Priemus is men erin geslaagd de flats met tientallen inde
ling svarianten te bouwen.
Het was duidelijk geen experiment; nu,
na afloop hiervan de betreffende flat
gebouwen zijn inmiddels bewoond luid
de de unanieme conclusie dat het experi
ment geslaagd is. De woningbouwvereni
ging is er blij mee, de aannemer heeft er
plezier in en, last but not least, ook de be
woners hebben deze opzet uiterst positief
ervaren. „Het is alsof we zélf aan de
bouw van onze flat hebben kunnen mee
werken", zei een hunner ons. Aardig dé
tail: alle a.s. bewoners werden indertijd
uitgenodigd toen de eerste paal voor hun
flatgebouw de grond inging. Zij hebben
helemaal kunnen meeleven.
De man achter dit experiment is de 28-
jarige dr. ir. Hugo Priemus uit Leiden, di
recteur van het Research-Instituut voor de
Woningbouw te Delft (een instelling die
nauwe relaties met de Technische Hoge
school onderhoudt) en adviseur van de Na
tionale Woningraad te Amsterdam. Hij
heeft zich in recordtempo ontwikkeld tot
een in woningbouwkringen uiterst gezag
hebbende man.
Tijdens zijn studie aan de T.H. ontdekte
de heer Priemus dat aan de woningbouw-
research in het verleden relatief bitter
weinig aandacht besteed is. Niet ten on
rechte is hij van mening dat het ontbreken
van een typische woningbouwopleiding en
-research mede schuldig is aan de talloze
„afknappers" in de na-oorlogse woning
bouw.
Dr. Priemus hoopt dat zijn (nog gloed
nieuwe) Researchinstituut in Delft de ver
betering van de woningbouw in Nederland
ten goede zal komen; bijzonder belangrijk
vindt hij de confrontatie met andere disci
plines de sociologie bijvoorbeeld en
veel aandacht zal zijn instituut aan het on
derzoek wijden. Ook economische en poli
tieke factoren zijn hierbij relevant.
De opleiding aan de afdeling bouw
kunde van de Delftse T.H. besteedde tot
dusver vrijwel alleen aandacht aan de
technische en esthetische aspecten van
het bouwen; het accent lag op de oplei
ding tot architect en dat vinden dr. Prie
mus en zijn medewerkers „ten enenmale
onvoldoende".
Tn 1968 promoveerde dr. Priemus op
een proefschrift over „Wonen- crea
tiviteit en aanpassing", een werkstuk van
drie dikke delen dat inmiddels in boek
vorm (één deel) is verschenen bij Mouton
Co. in Den Haag. Zijn promotors waren de
Delftse hoogleraar prof. ir. H. Brouwer en
zijn Amsterdamse collega prof. dr. A. D.
de Groot. Prof. De Groot is geenszins een
bouwkundige; hij doceert namelijk „toege
paste psychologie en de toepassing van sta
tistische methoden bij het psychologisch
onderzoek!"
Het is een erg boeiend boekwerk gewor
den. Het wonen wordt van verschillende
gezichtspunten uit benaderd: het heeft be
langrijke sociale, culturele en functionele
aspecten. Dr. Priemus definieert „wonen"
als „wisselwerking tussen mens en woon-
milieu", waarbij hij zich bepaalt tot het
meest in het oog lopende deelaspect: „de
betrekking tussen huishouden en woning".
De vraag is: hóe vindt deze wisselwer
king plaats? Bij de beantwoording wordt
van drie begrippen uitgegaan: de woonsi
tuatie, het subjectieve ideaalbeeld (het
'droomhuis') en het aspiratiebeeld: de wo
ning die de woningmarkt kan bieden en
ideaal geacht wordt in de prijsklasse die
voor het huishouden bereikbaar is. Aan de
hand van enkele voorbeelden wordt door
dr. Priemus vervolgens een woontheorie
ontwikkeld waarbij het wonen beschouwd
wordt als „een voortdurende aanpassing
van de woonsituatie aan het aspiratiebeeld
en de voortdurende aanpassing van het as
piratiebeeld aan het ideaalbeeld van de
bewoners".
Dat veranderingen hierbij een belangrij
ke rol spelen behoeft geen betoog. Aan
passing hieraan kan in beginsel op vier
manieren plaatsvinden: door verhuizing,
door verbouwing, door wijziging van het
gebruik van de woning en door aanpassing
van de bewoner. Al deze mogelijkheden
worden in dit boek onder de loep geno
men, met nadruk op de aanpassing door
verbouwing en door wijziging van het ge
bruik. Aanpassingsmogelijkheden met de
meest ingrijpende consequenties voor het
woningontwerp.
Vurig pleit dr. Priemus voor het houden
van bewoningsonderzoeken waarin het ge
bruik van verschillende soorten woningen
door de jaren heen wordt geregistreerd.
Ook wordt iets gezegd over het „maquet
te-experiment" waarbij bewoners een ma
quette konden indelen en inrichten.
Dit fascinerende boek verdient een rui
me markt, waarbij we óók denken aan be
stuurders van gemeenten en van woning
bouwverenigingen. Het is inspirerend en
opent nieuwe perspectieven!
|r. Priemus heeft het niet bij zijn
proefschrift gelaten, integendeel.
Ongeveer gelijk met de handelsuitgave
van de dissertatie verscheen bij N. Samsom
te Alphen aan den Rijn het dikke docu
mentaire werk „Niet-traditionele woning
bouwmethoden in Nederland", geschreven
door dr. Priemus en ir. R. S. F. J. van Elk,.
In zijn voorwoord betoogt prof. ir. J. P.
Mazure (die in 1948 zelf een boek over de
nieuwe systemen in de woningbouw
bouw voort te zetten in deze publikatie een
goed uitgangspunt vindt."
Ook dit is inderdaad een belangwekken
de publikatie geworden die een breed le
zerspubliek verdient, ook vanwege de
overvloed van documentatie die zij biedt.
Dr. ir. Hugo Priemus, de man
achter het experiment van de in
spraakwoning in Rotterdam en
Zoetermeer. Hij werd in 1942 te
Rotterdam geboren, studeerde in
Delft, maakte studiereizen naar
(o.a.) Marokko en Japan en werd
in 1965 wetenschappelijk medewer
ker aan de afdeling bouwkunde van
de TH. Hij is nu directeur van het
kort geleden opgerichte Research
Instituut voor de Woningbouw in
Delft en adviseur van de Nationale
Woningraad te Amsterdam; als zo
danig adviseert hij tal van gemeen
tebesturen en woningbouwvereni
gingen. Bovendien schrijft hij, zoals
uit dit artikel blijkt, een groot aan
tal boeken en brochures.
schreef) dat na 1948 geen poging meer ge
daan is om tot een samenvattend beeld
van de niet-traditionele woningbouw te
komen. „Dit is begrijpelijk want de opgave
om zo'n beeld samen te stellen is verre van
gemakkelijkHet belang van deze publi
katie lijkt tweeledig: historisch is van gro
te waarde dat een tijdbeeld is verkregen
waarin het streven van de laatste kwart
eeuw om tot vernieuwing in de woning
bouwtechniek te komen goed is vastgelegd.
Vooral geldt echter dat ieder die zich thans
wil beijveren om de evolutie in de woning-
rPen slotte wijzen we op de serie „Wo-
1 ningbouwstudies" die op het ogenblik
bij de Staatsuitgeverij in Den Haag ver
schijnt en waarvan opnieuw dr. Priemus
het leeuwedeel heeft geschreven:
1) „Een klein beetje inspraak" (waarin
het aan het begin van dit artikel genoemde
Rotterdamse inspraakexperiment wordt
beschreven)
2) „Wonen in een Z-kamer" (woongedrag
en woonsatisfactie), uitkomsten van een
enquête naar gebruik en waardering van
eengezinshuizen met een Z-vormige woon
kamer, gehouden bij 132 huishoudens te
Eindhoven)
3) „Het functioneren van een woning
markt" (onderzoek naar de wijze waarop
de woningmarkt in de centrumgemeente
Leerdam functioneert met aanbevelingen
voor een nieuwbouwbeleid)
4) „36 m2 woonruimte", (onderzoek naar
de Wijze waarop bewoners van een woon
ruimte van een gelede vorm in een galerij
flat meubileren);
5) „Het oude-woningbezit van een middel
grote stad" (onderzoek naar de kwaliteiten
van het vooroorlogse woningbezit van de
woningbouwcorporaties en de gemeente in
Leeuwarden en aanbevelingen voor een
doelmatig renovatiebeleid op middellange
termijn);
6) „Woningwetwoningen: analyse van een
kwartaalproduktie" (analyse van de wo
ningwetprojecten die in het tweede kwar
taal van 1967 door het ministerie van
Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening
worden behandeld);
7) „In Holland staan huizen" (doorsnede
over de gesubsidieerde woningbouw in Ne
derland).
De eerste zes werkjes zijn inmiddels ver
schenen: van de eerste twee is dr. Priemus
de enige auteur; het derde is samen met
J. H. Kroes, het vierde met B Touwen, het
vijfde met W. Revet, he zesde met F. H.
van Gigch en H. M. J. Bonsang en het ze
vende met ir. P. Groetelaers geschreven.
VT/Tat ons in al deze boeken, maar ook in
zijn (vele) artikelen in vaktijdschrif
ten, in gesprekken en in de wijze waarop
hij in de praktijk zijn adviezen geeft in dr.
Priemus sterk getroffen heeft zijn zijn
grote deskundigheid en enthousiasme. We
zullen nog véél van hem horen!
M.
schreven sprake van dat er een herstructu
rering plaats vindt waarbij bekeken dient te
worden welke taak door wie het best uitge
voerd kan worden. Zaken als woningbouw,
ruimtelijke ordening, huisvesting, verkeer,
vervoer, werkgelegenheidsbeleid, voortgezet
onderwijs en recreatievoorzieningen kunnen
algemeen gesproken niet meer binnen
de gemeentegrenzen behandeld worden maar
dienen intergemeentelijk aangepakt te wor
den.
liet is beslist geen typisch Nederlandse
problematiek. Ook in andere landen is
men bezig de structuur van het plaatselijk
bestuur tot op de bodem door te lichten. De
„Schets bestuurlijke structuur stadsgewest
Eindhoven" (1969) vermeldt dat de Britse wet
gever al in 1963 besloot tot de instelling van
een Greater London Council waarin voor
Groot-Londen een aantal belangrijke aspecten
van lokaal bestuur is geïntegreerd.
In Zweden is men met de reorganisatie
van het plaatselijk bestuur, op basis van een
nationale planning, al zeer ver gevorderd. Het
hele land is door de Rijksdag opgedeeld in
een aantal „gemeenteblokken". In deze blok
ken moet, bij voorkeur via samenwerking,
een fusie van de bestaande gemeenten tot
stand komen. Aan de gemeentebesturen is een
periode van tien jaar gegeven om hiertoe zelf
de nodige regelingen te treffen.
In West-Duitsland is een eenzelfde
ontwikkeling aan de gang; voor een aantal
grote stedelijke concentraties zijn stadsgewest-
besturen in het leven geroepen zoals het Ver
band Grossraum Hannover en het Siedlungs-
verband Ruhrkohlenbezirk.
Studie en experiment op dit gebied ook in
Frankrijk. Bij wet van 12 oktober 1966
zijn nieuwe bestuurslichamen ingesteld voor
het gebied van Bordeaux, Lyon, Rijssel en
Straatsburg en is ook de instelling van nieu
we bestuurlijke instituties voor andere stede
lijke gebieden mogelijk gemaakt
Tn Nederland kan de vérstgaande vorm van
intergemeentelijke samenwerking tot
dusver aangetroffen worden in het Rijn
mondgebied waar 23 gemeenten in de regio
rond Nieuwe Maas en Nieuwe Waterweg in
een bovengemeentelijk, bij de wet ingesteld,
lichaam - Rijnmond - samenwerken. Dit eer
ste boyengemeentelijk lichaam heeft het erg
moeilijk gehad en vooral de eerste voorzitter,
mr. Marijnen, heeft veel oppositie moeten
overwinnen. Een van de oorzaken van de pro
blemen waarmee Rijnmond worstelt is het
feit dat de gemeente Rotterdam in dit gebied
een allesoverheersende positie inneemt, waar
door het nogal eens tot conflicten tussen Rot
terdam en Rijnmond kon komen.
Wat de vrijwillige intergemeentelijke sa
menwerking betreft is de regio Eindhoven
het verst; daar werkt men nu regelrecht in de
richting van de vorming van een stadsgewest
met eigen bevoegdheden; de samenwerking in
en om Eindhoven is tot dusver gebaseerd op
de Wet gemeenschappelijke regelingen waarin
in allerlei vormen van intergemeentelijke
coöperatie worden voorzien. Deze wet staat op
het ogenblik op de helling en wordt uitge
bouwd.
In het rapport van de Vereniging van Neder
landse Gemeenten over de nieuwe bestuurlij
ke organisatie wordt opgemerkt, dat er twee
mogelijkheden zijn om tot gewestvorming
over te gaan: door een Gewest en door de
uitbouw van de Wet gemeenschappelijke re
gelingen. Bij een Gewestwet wordt de nieuwe
structuur van bovenaf opgelegd. De VNG
voelt hier niet voor, vooral om psychologische
redenen. Meer is zij geporteerd voor een uit
bouw van de bestaande wet. Deze gedachte is
door de staatssecretaris van Binnenlandse
Zaken mr. C. van Veen de bewindsman die
in het kabinet- De Jong in 't bijzonder met de
bestuurlijke organisatie belast is overeen
gekomen. Ook hij voelt niet voor een opleggen
van bovenaf en wil de gemeenten in de gele
genheid stellen zelf tot een eigentijdse vorm
van samenwerking te komen.
Het is de vraag of dit lukken zal; tal van
Nederlanse gemeenten doen nog altijd of zij
kleine koninkrijkjes zijn, die „vreemde in
vloeden" willen weren. Veel gemeenteraden
gruwen van de gedachte dat een gewestelijk
bestuur de woningbouw in hun gemeente ter
hand neemt of dat er een gewestelijk huis
vestingsbureau komt waar de woningtoewij
zing in alle gemeenten van de regio plaats
vindt. Als deze gemeenteraden niet willen
meewerken aan de vorming van een gewest
zal ongetwijfeld éns het ogenblik moeten ko
men waarop „Den Haag" ingrijpt.
In sommige regio's is de vorming van een
intergemeentelijk overlegorgaan erg dringend.
In zo'n geval kan het provinciaal bestuur op
treden als initiatiefnemer voor oriënterende
besprekingen. Dat is onder meer in de Haagse
agglomeratie gebeurd waar de commissaris
der Koningin mr. J. Klaasesz de eerste ge
sprekken over de vorming van het huidige
Interkerkelijke Overlegorgaan Haagse Agglo
meratie heeft geleid.
f RAAG waarschuwen we voor nog een
misverstand. We krijgen, als we deze za
ken bespreken, nogal eens van de leden van
colleges van burgemeester en wethouders en
gemeenteraden te horen dat er in hun regio
bepaald wél sprake is van interkerkelijke sa
menwerking. „We hebben toch een gemeen
schappelijke regeling voor vuilafvoer, een
stedebouwkundige dienst, een muziekschool,",
zegt men dan
Men vergeet dan dat dit in feite maar stuk
werk is. Terecht legt de Haagse burgemeester
mr. Marijnen er steeds de nadruk op dat er
een efficiënte democratische controle op wat
er intergemeentelijk gedaan wordt móet zijn.
Het gevaar is levensgroot dat gemeenten bij
tal van gemeenschappelijke regelingen be
trokken worden zonder een brede aanpak van
de intergemeentelijke samenwerking en zon
der een overlegorgaan, direct gekozen of sa
mengesteld door en uit leden van de gemeen
teraden. Niet voor niets wordt er in gemeen
teraden zoveel geklaagd dat men het zicht op
een aantal beleidszaken verliest. Als er in een
gemeenteraad kritiek komt op bijv. zo'n ge
meenschappelijke vuilafvoerregeling is de
neiging van het betreffende college van B. en
W. vaak erg groot om te antwoorden dat men
de bezwaren van het raadslid met de ambtge
noten van de andere betrokken gemeenten zal
bespreken. Heel vaak komt het dan voor dat
het raadslid dat de kritiek geoefend heeft er
nóóit meer wat van hoort.
IIAAROM is het zaak dat de bestuurlijke
organisatie van ons land krachtig ge
reorganiseerd wordt. Iedereen is het er nu
wel over eens dat het schaalvergrotingsproces
ook voor het openbaar bestuur belangrijke
consequenties heeft.
Een voorbeeld van een góede aanpak is de
gang van zaken in de regio Zwolle. In het vo
rige week verschenen rapport van de Vereni
ging van Nederlandse Gemeenten dat de titel
„Herwaardering van plaats en taak van het
lokale bestuur in de IJssel-Vechtdelta binnen
het spel der maatschappelijke krachten"
kreeg is een belangwekkende doorlichting van
deze regio te vinden. Het rapport is het hand
vat dat de gemeentebesturen kunnen gebrui
ken om het Gewest Zwolle op te zetten. Over
de wijze waarop de VNG zich de integratie
tot een gewest voorstelt kan men lezen in het
hoofdstuk „Welke bestuurlijke organisatie?".
De VNG onderscheidt drie fasen: de in
stellingsfase, de coördinatiefase en de inte
gratiefase. In de instellingsfase wordt na
gegaan welke gemeenten aan het geweste
lijk samenwerkingsverband zullen deelne
men; de regeling komt tot stand, de organi
satie wordt opgebouwd, er worden verschil
lende onderzoekingen verricht met betrek
king tot intergemeentelijke samenhangen.
In de coördinatiefase krijgen overleg en sa
menwerking op gewestelijk niveau meer ge
stalte. De processen van besluitvorming van
de verschillende gemeenten worden op elkaar
afgestemd. Het gewestelijke samenwerkings
orgaan is in deze fase een complement van de
gemeenten en stelt deze in staat op een betere
wijze de eigen bestuurstaken te vervullen
dan afzonderlijk mogelijk zou zijn. Men gaat
ontwikkelingsplannen opstellen.
In de integratiefase vormen de afzonderlij
ke processen van besluitvorming een schakel
in het gewestelijk proces van besluitvorming
met als doel: het voeren van een krachtig be
leid. Aan de uitvoering van de plannen wordt
gewerkt en een bestuurlijke heroriëntering
vindt plaats. Het is mogelijk dat aan het ge
west een meer zelfstandige status wordt toe
gekend met concreet omschreven bestuursbe
voegdheden, aldus de VNG.
Het is naar onze mening beslist noodzake
lijk dat er van het begin af een intergemeen
telijk overlegorgaan (mét openbare vergade
ringen, commissies etc.) komt dat - zeker na
verloop van enige tijd - direct door de bevol
king gekozen wordt.
Ons land telt intussen al heel wat „gewes
ten" mét een overlegorgaan. We noemen: Sa
menwerkingsorgaan agglomeratie Eindhoven,
Stadsgewest 's-Hertogenbosch, Intergemeen
telijk overleg Agglomeratie Nijmegen, Stads
gewest Tilburg, Intergemeentelijk Overleg
Agglomeratie Arnhem, Streekgewest Gooi
land, Intergemeentelijk Overleg Haagse Ag
glomeratie, Gewest Leiden, Kring Midden-
Utrecht enz. enz.
IJet is een goede gedachte van het nieuwe
college van Gedeputeerde Staten van
Gelderland geweest om een portefeuille „be
stuurlijke organisatie" te creëren; beheerder
van deze portefeuille is de heer H. J. A. Ver
berk. Het ziet ernaar uit dat deze portefeuille
hem de komende jaren een grote hoeveelheid
werk zal bezorgen omdat er op dit gebied in
Gelderland nog heel veel te doen valt. Zoals
uit de opsomming al blijkt zijn er in Gel
derland alleen gewesten en belangrijke aan
zetten tot gewestvorming in en om Arnhem
en Nijmegen. In de rest van de provincie
wordt wel gesproken over deze zaken, maar er
is nog weinig gedaan.
Het lijkt ons niet onmogelijk dat er in de
komende tijd in het Huis der Provincie initia
tieven genomen zullen moeten worden om de
gemeentebesturen per regio bij elkaar te roe
pen om zo de noodzakelijke gesprekken te la
ten beginnen. Passiviteit op dit gebied moet
van de hand gewezen worden.
Dat er een herverkaveling van bestuursta
ken zal plaats vinden is duidelijk; voorkomen
moet worden dat er een vierde bestuurslaag
ontstaat; daarom geloven wij dat mr. Marij
nen gelijk heeft als hij stelt dat rijk, provin
cie en gemeente taken zullen moeten afstoten
aan het nieuwe gewestelijke bestuur zodat zij
alle drie dan iets van hun huidige overbelas
ting kwijt raken en de overgebleven taken
beter kunnen aanpakken.
'"Pen slotte dit was slechts een oriënte
rende beschouwing maken we mel
ding van de voortreffelijke conclusies die in
het enkele maanden geleden gepubliceerde be
leidsplan van de gemeente Nijmegen met be
trekking tot de bestuurlijke organisatie van
het gewest Nijmegen getrokken worden en
die we graag mutatis mutandis ook an
dere regio's in Gelderland, Utrecht e.a. aanbe
velen:
„Met betrekking tot de bestuurlijke organi
satie is het beleid gericht op de bevordering
van een doelmatige organisatie als een goed
functionerend middel tot optimale begelei
ding van de gewenste ontwikkeling van stad
en stadsgewest en ter bevordering van de
zelfwerkzaamheid van de burger in zaken
van openbaar bestuur.
Binnen dit algemene kader is het beleid
meer in 't bijzonder gericht op:
1. het tot stand brengen van een herstructu
rering van de bestuurlijke organisatie, niet
als sluitstuk, maar als middel tot een doelma
tige begeleiding van de gewenste ontwikke
lingen;
2. het tot stand brengen van een aan de
ontwikkeling naar schaalvergroting enerzijds
en naar schaalverkleining anderzijds aange
paste bestuursstructuur;
3. het binnen het raam van de bestuurlijke
schaalvergroting op korte termijn kiezen uit
twee alternatieven te weten:
een op basis van evenredigheid samenge
steld stadsgewestbestuur (het stadsgewest be
staat uit de gemeenten Beuningen, Ewijk,
Groesbeek, Heumen, Millingen, Nijmegen.
Overasselt, Ubbergen en Wijchen, e.j.m.) met
binnengemeentelijke decentralisatie naar Nij
meegse stadsdelen en lokale eenheden in de
huidige buitengemeenten;
een federatief stadsgewest met behoud
van de eigen taken van de autonome gemeen
ten, voorzover althans die taken niet worden
toebedeeld aan het stadsgewestbestuur;
4. het binnen het raam van de bestuurlijke
schaalverkleining overdragen van bevoegdhe
den aan representatieve wijkorganisaties met
dien verstande dat daarmee eerst ervaring zal
worden opgedaan in een proefperiode".
Ongetwijfeld zal het boeiende proces van
schaalvergroting en -verkleining in de be
stuurlijke sector de komende jaren zeer veel
aandacht van provincie- en gemeentebestu
ren vragen. Een boeiende ontwikkeling, waar
aan velen de handen vol zullen hebben.
E. J. MATHIES