Reformatie meer gevecht tegen ingeroeste gewoonten dan 'n Pinksterwonder Anierongen bleef zetel van Cuneraverering -2- In Veenendaal geen „paepsche stoutigheden", maar wel een verwilderd en vrijgevochten volkje, vol conservatisme PTT-er Smit gehuldigd Afbreuk Koster Ellendig Tegenwerking Offeren Stoutigheden Agitatie Isolement D.frN&DA€ 28 JULI 1970 ntvimvMifii r\at de reformatie van de oude Moederkerk een aanduiding die graag in rooms-katholieke kringen gebruikt wordt geen Pinksterwonder geweest is maar eerder een gevecht tegen de ingeroeste gewoonten bij het nog zo on mondige volk hebben wij in ons eerste hoofdstuk al duidelijk uiteengezet. De roomse geestelijkheid gaf zich zo maar niet gewonnen en de contra-reforma tie. gevolgd door de zg. Hollandse Zending, werkte waar dat maar mogelijk was de reformatiebeweging ernstig tegen. Soms op het brutale af. Dan grepen de Heren Staten in. verwijderden de oude pastoor hardhandig cn stelden ter plaatse een predikant aan. Niet goedschiks, dan maar kwaadschiks redeneerde men. Wij .bleven vorige maal steken na de behandeling van de toestanden in de vijf Stichtse steden. Nu dan de platte landsgemeenten. En vooreerst, zoals de volgorde trouwens aangaf, voorname lijk in de streek tussen de Rijn en de Kromme Rijn. Allereerst dan Amerongen. Nu hoop Ik dat velen de predikantenlijst van 1606 uitgeknipt hebben, dan behoef ik niet eindeloos met namen om te sprin gen. Ondanks het feit dat het gehoor re delijk was in Amerongen (100-150), kwam niemand tot de avondmaalstafel. De staat van de gemeente noemt de pastor loei daarom „desofaat". Het kerkgebouw was ook zeer verwoest door de hevige strijd die in 1584 gewoed had tussen de Staatse en Spaanse troe pen, waarbij de Spanjaarden terugge slagen werden en via Veenendaal naar de Veluwe werden teruggedrongen. Uit zijn woorden valt op te maken dat de Spaanse benden de verwoesting van de kerk (de huidige Hervormde kerk die eertijds aan Sint-Andries ge wijd was) op hun geweten hebben. Een eigenaardige klacht is de volgen de. Wanneer hij de doop bedient en deze plaats heeft voor het „gemeen ge bed end den gemenen zegen*1 de mensen reeds de kerk verlaten. Voorheen liep men met pas geboren kinderen als een haas naar de pastoor en dat dopen in bijzijn van de gemeente vond men bepaald iets raars. Maar ja, men moest nog aan zoveel nieuws wen nen. Dan volgt een zéér merkwaardige klacht die de moeite waard' is nader toegelicht te worden. Volgens oude kaarten ging de voormalige Cunera-be- devaartweg gedurende de processies van en naar Rhenen dicht langs de grens met de heerlijkheid Amerongen. De predikant van Rhenen repte niet meer over de Cunera-cultus in de ei genlijke Cunerastad. Volgens de predi kant van Amerongen werd daar op „Sinte-Cunérendach" (12 juni) om de kerk „superstitiën" (hij bedoelt bede vaarten of ommegangen) gehouden die volgens hem aan de (gereformeerde) religie grote afbreuk doen. Vraag is wie daarbij de leiding had. De Cunera-relikwieën waren door de pastoor van Rhenen inderhaast naar de proostdij van de Praemonstratenser orde te Maarsbergen gebracht en be waard. Proost was toen Bartholomeus van der Stappen uit Herpt die in 1587 door Adriaan Joannis van Vlijmen, abt van Beriie bij Heeswijk. aangesteld werd te Maarsbergen en daar in 1609 overleed. Het moet proost Van der Stap pen geweest zijn die telkens d"at stoute stukje uithaalde. Mogelijk vertoefde de laatste pastoor van Rhenen wel als broeder-priester in de proostdjj. De op volgende, 14e proost Henricus van Grinsven werd in maart 1625 nota bene nog in de kerk te Rhenen begraven. Eerst in 1648 had de confiscatie van de proostdij plaats. Maarsbergen bleef lang een haard van rooms verzet. Nóg wordt in de abdij van Berne de Cune raverering bevorderd hoewel paus Pau- lus deze romantische figuur die hele maal geen aanspraak op heiligheid heeft uit de heilige canon gelicht heeft als verdacht. De Cuneraverering was in 1606 dus nog geenszins geëindigd en had haar zetel nog openlijk in Amerongen. Wel niet in de kerk maar wel er omheen. De koster, overgenomen (waarschijnlijk) van de vroegere pastoor gooide er ook maar met de pet naar en schitterde door wegblijven uit de kerk als dominee het Woord bediende. De man kon helemaal niet voorzingen en wilde dat ook niet doen. De school meester, meende de predikant, leerde uit allerhande boeken. Het zal de lezers in het vervolg wel meer opvallen dat de kosters vooral rare snijbonen waren en ook de schoolmeesters veelal eigenzin nige praktijken er op na hielden. Als wij het rijtje plaatsen op de heu velrug volgen dan ontbreekt al direct Leersum, ook op de synode van 1612. En als een oase lag daar dan Doorn tussen al die door de roomsen „geplaag de" plaatsen. De dienaar van de kerk verklaarde onomwonden dat zijn kerk goed bezocht werd, ja, dat alle kinderen gebracht werden om gedoopt te worden. Met Pasen dus eenmaal per jaar hield hij avondmaal en had dan 15 16 avondm a a lgangers Een school bezat Doorn nog niet, maar over het algemeen was hij niet ontevreden. Maar over Driebergen en Rijsenburg, Maarsbergen en Maarn geen spoor van reformatorische gezind heid. Hoe Maarsbergen en omgeving nog tot 1648 in de greep van de proost dij lag ervoeren wij reeds door de „paepsche superstitiën" op Sinte-Cune- rendach in 1606. De Rhenense Cunera relikwieën werden daar bewaard! Ook Overlangbroek, noch over de ka- pellanie van Darthuizen is een spoor van reformatie te bespeuren. Wel deed de predikant van Wijck (bij Duurstede) in- de middagvergadering op 8 juli 1606 nog een boekje open over die vermale dijde heer Steven te Overlangbroek, die nog „openlijck pauselijcke diensten" hield. Zeist kampte naast moeilijkheden met „scckeren paep van Wijck" met een minstens evengroot euvel in de vorm van dronkenschappen tijdens de kerk diensten. De predikant klaagde over dat de toren geen klok (uurwerk?) had, waardoor de herbergiers met het smoesje kwamen aandragen dat „sij d'uyre niet en weten". Gedurende de kerkdiensten moesten immers de her bergen gesloten blijven. Een merkwaardig overblijfsel uit de „paepsche" tijd van Zeist vinden wij dan nog in de avondmaalviering. Met Ker(st)miss waren er drie tot de tafel gekomen en veertig met Pasen. Het Dc Sint Andriestoren le Ame rongen in schijnwerperlicht bij avond. Nog in 1606 werden rond dit bouwwerk processies ter ere van Cunera van Rhenen gehouden. „pasen houden" zat er dus nog degelijk ingehamerd. Schoolhouden deed de pre dikant zelf en wel op verzoek van „d'huysluyden", de ingezetenen dus. De ridder van Beverwijck (bedoeld wordt ongetwijfeld Beverweerd!) hield een vicarie in die tot de school behoorde. Veel edellieden die van oudsher een vi carie in de kerk gesticht hadden ont trokken deze aan de kerk na confiscatie van de kerkelijke goederen door de sta ten. De Heren Staten moesten die heer maar liever verzoeken dit vicariegeld voor het benoemen van een (beëdigd) schoolmeester te bestemmen. Dan is Cothen aan de beurt. Jawel, et- was een schoolmeester, maar die was paepsgezdnd. Dominee vertelde dat die man toch bij hem ter kerke kwam en bij hem fungeerde als voorzanger, 't Is in dit verband dat ik wil aanhalen wat mij daar een paar jaar geleden over kwam. Zoals doorgaans het geval is zitten de protestantse kerken door de week op slot. Wij dus in Cothen op zoek naar de koster van de Hervormde kerk. Men wees ons de weg en ik vertelde waar het om ging. Moeder de vrouw zei al lerhartelijkst: „Kom er maar even in; m'n man is zó thuis". Ik keek rond. zag een crucifix hier, een Mariabeeld daar en zei toen zo langs mijn neus weg: „Neem me niet kwalijk mevrouw, maar ik ben bepaald bij de verkeerde kos ter". Maar neen, 't was de goeie. Van de Hervormde kerk. Daar was niemand te vinden die voor dat baantje op wilde draaien. Heel gemoedelijk deed dus een rooms-katholiek gepensioneerd manne tje het. Maar nu verder over de oude tijd. In 1606 was de predikant niet direct onte vreden, maar hij had nog geen inwoner kunnen bewegen tot het avondmaal te komen. Veel trouwlustigen stelden zich wel onder de geboden bij hem. maar lieten zich toch door een paep trouwen. Grote afbreuk aan de gemeente deed ook „seeker affgestelt pastoor (gc- naemt heer Jan van Block hoven) die van de Ed. Heeren Staten gealimenteert wert" door zowel te Cothen als te Wijck te dopen, trouwen, etc. Van Neerlangbroek verklaarde de predikant dat zijn gemeente groeiende was. Maar 't. was sl wéér heer Steven van Overlangbrogk die hem grote scha de aandeed. Avondmaal was bij hem nog niet gehouden, een school had hij niet en vejen hadden wel hun geboden bij hem gedaan, maar ze lieten bun hu welijk niet bij hem bevestigen. Hij sprak dan ook het vermoeden uit dat ze vervolgens „bij elckaer gaen sitten". Bunnik bleek de mee9t tweeslachtige plek van het gewest te zijn. De ingeze tenen gingen zowel naar „de paep" als naar „de kerek". Van Bunnik zijn wij meer zéker overtuigd dat de predikant geen overgelopen pastoor was. De laat ste pastoor daar was „meester Jan". Hij preekte op het huis Groenwou(de) en doopte nog steeds de meeste kinderen. Hoewel ik de meest betrouwbare ge gevens over kastelen, etc., geraadpleegd heb kan met dit Groenwou niets anders bedoeld zijn dan de ridderhofstad van die naam bij Woudenberg. Bij de be handeling van het dorp Woudenberg zullen wij trouwens kennis maken met de allerellendigste toestand van de Ge reformeerde Gemeente daar! Avondmaalgangers had de predikant van Bunnik niet, maar dat kwam omdat „de paep huysluyden wijssmaeokt, dat ter géén onderscheydt en is tusschen de Gereformeerde kereke ende Roomsche dan alleen in den doop int avontmael' Dit dan is één van die frappante staal tjes van boerenbedrog door „onwillige" pastoors gepleegd. En het treft in dit geval nog het meest dat heren die de in ongenade gevallen réligie nog hielden de afgezewe pastoors onderdak ver leenden en op hun huizen „paepsche superstitiën toelieten. Ook blijkt dat de inwoners van de dorpen domgehouden werden en zelf niet in staat waren kaf van k^>ren te onderscheiden. De onder gedoken priesters maakten daar héél handig gebruik van. Zijn schoolmeester, zo gaat die van Bunnik verder, was ook voorzanger en dat de „huysluiden wel allen tot tgehoor comen wtgenoemen een huysgezind". En even te voren had hij medegedeeld dat de paep de huys luyden onder sich heeft". Vreemde, ja zéér vreemde toestanden heersten daar in Bunnik zou ik menen. Ook in Werkhoven werkte een paep de gemeente ernstig tegen. Deze was nog steeds te Schalkwijk en Honswijk gevestigd, plaatsen waar blijkens de absentielijst nog geen predikant stond, 't Was maar niets gedaan met „de kerk" in zijn dorp. De officier (schout!), schoolmeester en koster werkten de predikant tegen. De schout was de re formatie wel toegedaan, maar was tóch een raar soort kerel. Wij zijn dan in de tijd van de strijd xom het huis Bever weerd tussen Prins Maurits van Oranje en zijn half-broer Filips van Merode, gesproten uit een jongere zuster van Vrouwe Maria van Boucholt. Maurits was zéér reformatorisch gezind (drama met Johan van Oldenbarneveld!) en de Van Boucholts bleken sterk op de hand van Rome te zijn. Eerst in 1620 klaarde de zon op toen Van Merode Be- verweerd bij testament aan de natuur lijke zoem Lodewijk van prins Maurits naliet en ontstond het reformatiegezin- de geslacht Van Nassau van Bever weerd. Maar in 1606 waren dé Boucholt Van Merode's er nog gezeteld. Wanneer de dominee onder het Woord vergaderd was kwam de schout doodgemoedereerd de kerk binnenstappen en begon de toe hoorders hun schuld te manen uit het Schuldboek dat hij onder de arm mede- droeg. Van de preek trok hij zich geen steek aan en na de schout gevraagd te hebben dit niet meer te doen had hij daaraan geen gevolg gegeven. De koster was steeds ijverig doende met roomse superstitiën. Ook een ge zien man, die men overlopen had met de vrouw van een ander en die daarom door dominee het avondmaal gewijgerd was, had daarna de gemeente veel schade toegebracht door ook anderen het avondmaalhouden tegen te maken. Het schijnt een rïtachtig heerschap geweest te zijn want uit de mededelin gen van de predikant blijkt dat hij te beschikken had over het vergeven van de ambten van schout en schoolmeester. Niemand minder dus dan de heer Van Werkhoven en ja, als die zei: „Als je bij die dominee aan het avondmaal deel neemt dan zal ik je...!", nou, dan liet je het wel. En men kan zeggen wat men wil, die dominee was een moedig man. In Houten was het ook al hopeloos slecht. In de acta staat letterlijk: „Ver- claerde den dienaer den ellendigen staat van sijn kereke: datter weinigh gehoors is 'ter oorsake van eenen ouden paep, genoemd heer Jan van Houten, die aen de Tollsteeckporte staende die huys luyden waerneemt end dreigcht mette verdoemenisse, soe sij ter kerken willen gaen om de predicatien te hooren". Die oude pastoor had ook een paar ingezete nen bij de ingang laten posten om de kerkgangers te beschimpen. Waar ik niet uit wijs kon worden was dat zij „seeker wassen schapen, etc., (hadden) die aldaer selfs onder de predicatie van (door?) d'huysluyden in de kereke ge- offert worden", 't Waren toch maar rare toestanden. De Heer Maarschalk (hoofd officier van het Overkwartier) kwam nooit anders dan op Pinkstermaandag in de kerk en de schout kwam nooit, ja, die was in de stad Utrecht gaan wonen, wóardoor de inwoners tot steeds meer en groter overtredingen kwamen. In Vaart (het tegenwoordige Vrees wijk) was het ook fraai gesteld. Daar gingen de verloofde paren zonder ge trouwd te zijn bij elkaar zitten hokken. Die van ,,'t Wael ende Capel" werden misleid door heer Dirick van Eek uit Honswijck. die kwam dopen, „smeeren" (kaarsen branden bij ziekten of overlij den), etc. Voor de rest was het redelijk en (óh wonder!) hij verklaarde een goe de school te hebben en een uitstekende schoolmeester. Wie de jeugd heeft... ei laas, ook nu nog is minstens een derde deel rooms-katholiek. Het valt meer en meer op dat waar de oude pastoors gesteund door enige vooraanstaande lieden in het gewest Utrecht steeds voor zéker de helft rooms-katholiek bleven tot de dag van vandaag toe. Zo n voorbeeld nu is Hagestein zeker. In 1606 spande het letterlijk de kroon wat „paepsche stoutigheden" betrof, men moest er letterlijk niets, maar dan ook helemaal niets van het Calvinisme hebben. De predikant verklaarde dat „de staet van sijn kereke seer claeche- lick gevonden was" en wel het meest omdat er lang geen geestelijke verzor ging geweest was. Hij was met een paar gemeenteleden naar Vianen geweest om het avondmaal te houden en dat het met de doop „lijdlick" toeging. Hij ondervond veel last van heer Dy- derick (Van Eek) uit Honswijck die de mensen misleidde, alsmede van een paep die uit Vianen kwam en zekere heer Victor uit Utrecht en voorts meer dere Jesuïten die de inwoners dreigden „mette verdoeminisse ende ban" zo zij zich onder het gehoor van de predikant van Hagestein begaven. Veel van zijn dorpelingen gingen naar de missen in Culemborg en Vianen. Zijn koster was zich aan het bekeren maar kon nog niet voorzingen en voorlezen. Over- de schoolmeester had hij weinig te klagen en dat zij waren overeengekomen ook uit enige „andere boeken" te leren om dat de huysluydeai hem dreigden de kinderen anders weg te halen. Hij had dringend een diaken nodig naast de kerkmeester om de aalmoezen te collec teren. Zij hadden geen stuiver in kas om iemand iets te geven omdat de kerkmeester alle inkomsten onder zijn beheer hield. En dan, na de „gereformeerde" plaat sen in hei "Overkwartier (viel hel u op hóé veel dorpen daar juist ontbraken op de synode van 1606) bevinden wij ons eensklaps op eigen bodem. Veenendaal is aan de beurt. Maar het staat ge noemd in de Vrijheid van Rhenen en werd tóch behandeld ais een zelfstan dig kerspel. Met dat al nam Veenendaal als zelfbesturend Veenraadschap een zéér aparte plaats in. Het kerspel bestond uit twee delen, ieder uit drie buurtschappen en ieder deel, zowel het Stichtse bezat een on derschout, Stichts ressorterende onder Rhenen en Gelders ressorterende onder die van het Ambt Ede. Sinds 1566 was er één pastoor. De zielzorg hield op in 1590, eerst vijf jaren na de reformatie van de kerk te Rhenen. stel ik mij voor dat dit voornamelijk boeren uit de omgeving waren die de kerk door hun isolement nauwelijks meer kenden. Toch spreekt uit de woor den van de predikant dat ook menig in gezetene onder de potverteerders te vinden was. Hij vond de kerkgang ta melijk goed. en zo er aan de „abusen" (markthouden op zondag, zich een stuk in de kraag drinken en zo nu en dan er een neersteken) maar eeni einde kwam hoopte hij 80 tot 100 toehoorders te hebben. Vreemd is overigens dat hij niet rept over de toen reeds in Veenen daal gevestigde Doopsgezinde Gemeen te. Maar zoals wij reeds in ons eerst£ hoofdstuk meedeelden heerste er in onze provincie zekere godsdienstvrede. Als in or>« vervolg Bunschoten aan bod komt en nogmaals Veenendaal, dan is er toch wel zekere agitatie jegens de Men nisten te bespeuren. De Veenen- daalse predikant maakt een gematigde indruk die eerder de morele ondeugden bij de horens wilde pakken dan zich in problemen rond modaliteiten te verdie pen. Hij was doordrongen van het Evangelische gezegde: „Ga heen en zondig niet meer". Hoezeer deze man met het lot van c arme bevolking begaan was spreekt u zijn klacht dat de armen die weinig ir komen hadden in pesttijden niet be'< bij testament bedacht werden. Hem, cl predikant, was het niet toegestaan d« testamenten op te maken. Dominee Siili'girmis zal zijn rijke gi meenteleden voorgehouden hébben ei het doodshemd geen zakken heeft. Ti hoe is de mens... De morgenvergadering op 8 juli 16 werd hierop met dankzegging geslot< en in de middag hervat. Daarover <1 volgende keer meer. De Veenendalers voelden zich... Vee- nendalers. En het conservatisme was hier dan ook groter dan elders door het isolement. Toch boog men de knie voor de magistraat van Rhenen en beriep men in 1592 een predikant na vergeefse pogingen sinds 1590 een pastoor te be komen. Het schijnt dat het éérste be roep al raak geweest is. In Leerdam stond als vierde predikant in successie Theodorus Siliginius. die al eerder te Hulst en Ooltgensplaat predikant ge weest was. Een figuur dus die gemakkelijk van standplaats wisselde. Veertien jaren diende hij reeds de gemeente van Vee nendaal toen hij verscheen op de Syno de van 1606. En wij mogen toch geloven wat de goede man daar voor zo'n select gezelschap over zijn pappenheimers te berde bracht. Over „paepsche stoutig heden" repte hij niet. Hij sprak over een verwilderd en vrijgevochten volkje „waert te vooren vrij row was". Waren gedurende zijn ambtsbediening hiel minder dan 30 (dertig) doodslagen voor gekomen. Hij had daar wel terdege orde op zaken gesteld. Maar evenals te Rhenen werd er gedurende de predika tie markt gehouden dat zeer hinderlijk was en dan zaten de herbergen vol. Nu EDERVEEN Temidden van ^en grote familiekring, recipieerde gister middag de Ederveense PTT-jubilaris de heer T. Smit in hotel „De Klomp". Hel was de 26ste juli jl. 25 jaar gele den, dat de heer Smit in dienst van de PTT trad. De uit Wilnis afkomstig ju bilaris bekleedde, voordat hij zich in Ederveen vestigde, een viertal functies bij diverse bedrijven in Mijdrecnt. Doordat de heer Smit in 1940 in Eder veen werd gemobiliseerd, bleek de eer ste kennismaking met deze plaats een blijvende. In '45 werd hij hulpbesteller, later stationhouder en in 1949 werd hij bevorderd tot kantoorhouder. Dit alles was voor de PTT-directeur, de heer G. H. Slagter, een reden om de jubilaris persoonlijk te komen feliciteren. Na een korte toespraak, waarin hij de ar beidskracht van de heer Smit memo reerde, overhandigde hij een enveloppe met inhoud. Ook de personeelscommissie schonk de jubilaris een inhoudsvolle enveloppe De echtgenote van de heer Smit deelde in de feestvreugde Uit handen van de heer Slagter ontving zij een grote bos bloemen.

Digitale periodieken - Gemeentearchief Veenendaal

De Vallei | 1970 | | pagina 5