Hersenschimmen
Overtuigd
Stille jongen
Onderbreking
Verloren man
Op slag dood
Ziezo
Elf pijlen
Onbeschrijfelijk
Keihard
Griezelig
Zelfverzekerd
Onverzoenlijk
ZATERDAG 22 AUGUSTUS 1970
't Einde van een
dagdroom in de
jungle van
Nieuw-Guinea
Reizend door het voormalige Nederlands
Nieuw-Guinea in de jaren tussen 47 en '61 ver
nam onze medewerker, de bekende journalist
en auteur van een groot aantal boeken, Antho
ny van Kampen, een niet te tellen aantal ver
halen.
Vreemde verhalengefantaseerde verhalen
schokkende verhalen en mysterieuze verhalen.
Een der allervreemdste, meest onheilspel
lende was het verhaal van en over een Papoea,
die een Nederlandse goudzoeker in 1949 in koe
len bloede vermoordde en daarna moorden
bleef. De man, Pengkor, die zich in de wildernis
van centraal Nieuw-Guinea ontpopte als een
kei harte killer. De man, die op gruwelijke wijze
een eind maakte aan alle illusies, dromen en op
geen enkele realiteit berustende fantasieën van
een bezeten, door obsessies voortgedreven
avonturier. Anthony van Kampen - geholpen
door vele Papoea's en Nederlanders - vertelt in
bijgaand authentiek verhaal over het einde van
een dagdroom in de jungle van Nieuw-Guinea.
Onze medewerker Ant. van Kam
pen met de man Pengkor.
Het goud van Nieuw-Guinea! Het
was er, en misschien is het er nog
wel. Het is ook gevonden. .Maar niet
veel. Zó weinig, dat het alleen maar
tragisch is dat zovelen zoveel moeite
deden om het te vinden.
Er zijn verscheidene pogingen ge
daan om het te vinden, maar slechts
een enkele expeditie werd behoorlijk
voorbereid. Dat geldt met name voor
die van Erdmann en Sielcken, die
vóór de laatste wereldoorlog het bin
nenland introk, na van het Neder
landse gouvernement een consessie
verkregen te hebben. De resultaten
waren desondanks mager. Zeker ge
zien de kosten der voorbereiding, die
gründlich Deutsch waren geweest.
Het is niet bekend hoeveel plannen
er zijn geweest om achter het goud
van Nieuw-Guinea aan te gaan, maar
het moeten er heel wat zijn geweest,
gezien het aantal bezoeken dat ik tus
sen de hierboven genoemde jaren bij
mij thuis kreeg. Bezoeken van men
sen, die me zeiden precies de plaatsen
waar het goud zich bevond te weten.
Ze brachten uitpuilende aktentassen
en citybags mee, volgepropt met
kaarten en situatie-schetsen, tekenin
gen en blauwdrukken. Er behoefde,
volgens de bezoekers, niet aan getwij
feld te worden dat het goud zich daar
en daar (ik hoefde alleen maar naar
de schets te kijken) bevond. Het
moest slechts gehaald worden. Het
was alleen maar een kwestie van fi
nanciering.
Zelden deden mensen meer moeite
me te overtuigen van hun geloof in
het welslagen van een onderneming,
van de absolute, onverbiddelijke aan-
wezigneid van het gele fortuin, dan
deze bezoekers. Hun welbespraaktheid
evenaarde de mate van hun goede
tróuw. Dat ik geen gehoor schonk aan
hun aantrekkelijke, boeiende hersen
schimmen is dan ook waarschijnlijk
alleen te danken aan de omstandig
heid, dat ik bij lange na niet beschikte
over de fondsen, die mijn aandeel,
mijn financiële inbreng zouden vor
men...!
Wat hier volgt is het verhaal van
een man die wèl geld had. Te weinig
echter om een solide, goedvoorbereide
expeditie op touw te zetten. En net te
veel om hem te weerhouden van een
onderneming, die alleen maar onvoor
stelbaar naief en ondoordacht was.
Een onderneming, waarvan de mis
lukking al bij voorbaat vaststond. De
onderneming van Van S.
Ik zal hem in dit verhaal bij zijn
initiaal blijven noemen, omdat ik
aanneem dat er zich nog in leven
zijnde familieleden van hem in Ne
derland bevinden.
In de zomer van '49 reisden drie
mannen van Batavia via Merauke
aan de zuidkust van Nieuw-Guinea
naar Tanah Merah in Boven-Digoel.
Hun namen: Van S., Van den Berg en
A. Frans. Van S. schijnt verbonden te
zijn geweest aan de afdeling Oostazia-
tische Zaken van het Binnenlands Be
stuur van het vroegere Nederlands-
Indië. Hij had een vrouw en twee
kinderen, die in Batavia achterbleven.
Van S. was ervan overtuigd dat er
zich goud bevond in het noordelijk
deel van de bovenloop van de Digoel,
op een plaats tegen de bergen aan.
noordwestelijk van Tanah Merah. Hij
beweerde de kaarten en tekeningen
van de Erdmann en Sielcken-expedi
tie te bezitten, wier concessie afliep
op het moment dat hij Van S.
op Nieuw-Guinea aankwam.
Over de persoon van Van S. en de
beide hem vergezellende mannen ver
nam ik voor het eerst van een Neder
landse missionaris, die zich ook aan
boord van het uit Batavia vertrokken
schip bevond. Van S. reisde le klas, de
anderen evenals de missionaris
2e klas. Van S. schatte hy op 30-35 jr.
Hij scheen 'n ^vontuurlyk leven ach
ter de rug te hebben, duldde geen
tegenspraak, en was buitengewoon
zelfverzekerd.
Van den Berg was eveneens Neder
lander en ex-KNIL-sergeant. Leeftijd
35-40 jaar. Hij was gedurende enige
tijd bewaker van de extremistische
Indonesiërs in het strafkamp van Ta
nah Merah geweest („Boven-Digoel"),
kende dus het gebied waar zich vol
gens Van S. het goud moest bevinden
enigszins, en wist blijkbaar iets van
geologie af. Hij had een arbeidsover
eenkomst getekend die hem een half
jaar aan Van S. bond.
A. Fransz was Indisch Nederlander,
circa 22 jaar. en voornamelijk loket
houder van Hotel des Indes in Bata
via. Een sympathieke, bescheiden,
stille jongen.
Het viel de missionaris aan boord
direct op, dat er van een eigenlijk
team geen sprake WEys. Er waren, toen
al, onderlinge controversen, hetgeen,
gezien het licht ontvlambare tempera
ment van Van S. ook niet te verwon
deren viel. Met name Van den Berg
voelde zich gegriefd, omdat Van S.
hem als employé, werknemer, en niet
als compagnon behandelde. Ook had
Van den Berg al spijt van het door
hem getekende contract, waarvan een
der clausules luidde, dat alle goud dat
Van den Berg en Fransz zouden vin
den voor 100 pet Van S. toekwam.
In Merauke vermeed deze ieder
contact met de vertegenwoordigers
van het gouvernement, hoewel dit
aanbood hem te helpen en te advise
ren. Hij zei die adviezen niet nodig te
hebben.
Merauke was hoogst verbaasd toen
Van S. paarden kocht. Hij schafte zich
tien witte hengsten aan, on. daarmee
en dus niet met Papoea's, hetgeen
uiteraard voor de hand lag de wil
dernis in te trekken.
De driemans-expeditie vertrok, met
tien witte hengsten, naar de plaats
Jodom, gelegen op circa 80 kilometer
van de Digoelmonding. Daar werden
de dieren getraind voor het werk dat
hun in de jungle wachtte. En daar
vielen opnieuw harde woorden tussen
Van S. en Van den Berg. De voor
naamste reden van het conflict was,
dat Van S. voor slechts 3 maanden
vivres proviand wilde meene- j§
men voor een op een half jaar ge-
plande expeditie. Volgens Van den
Berg een krankzinnige zaak. Volgens
Van S. een kwestie van zuinigheid en
economisch inzicht.
Voor de expeditie startte, nam Van
den Berg zijn besluit: hij verbrak zijn
contract en ging er vandoor. Hij redde
daar zijn hoofd mee. Een poging om
ook Fransz over te halen mislukte.
Er werden nog verscheidene pogin
gen ondernomen Van S. van z'n heil
loos voornemen af te brengen, onder
meer door twee vermaarde, uiterst er
varen kenners van de jungle van cen
traal Nieuw-Guinea. pater Jan Ver-
schueren en de hoofd-bestuursassis-
tent A. Thenu. Van S. wenste echter
principieel niet te luisteren. Hij dacht
alleen aan goud. Thenu bood hem po-
litiedekking aan. Van S. weigerde. De
detachements-inspecteur van politie
A. H. de Haas bood aan hem bij te
staan. Hij weigerde.
En toen vertrok hij.
Als dragers werden 15'Papoea's van
de Mandobo-stam aangeworven. Het
arsenaal bestond uit 4 Mauser kara
bijnen met 1500 patronen, en een pi
stool met 100 patronen.
Al direct bleek dat Van S. zelfs de
meest elementaire leiderscapaciteiten
miste. Met name ten aanzien van de
wijze waarop hij de Papoea's behan
delde. Zo was om slechts een voor
beeld te noemen zijn methode om
ze tot meer energie aan te zetten,
over hun hoofden te schieten.
De eerste onderbreking vond plaats
in Wajop. waar nog een aantal leden
van de Mandobostam werden aange
worven. Het was hier dat de paarden
het opgaven. Twee stierven van uit
putting, en Van S., ziende dat de ove
rige dieren het evenmin meer lang
zouden maken, gelastte Fransz ze
naar Tanah Merah terug te brengen.
Hij gaf hem een maand om terug te
komen en zou op hem wachten.
Fransz arriveerde binnen de gestel
de termijn, en daarna verdween de
expeditie in de richting van de plaats,
waar Digoel en Casuaris-rivier sa
menvloeien.
Als na enkele weken de samen
vloeiing bereikt is, is de proviand op,
wat betekent dat er van het bos ge
leefd moet worden. Met andere woor
den: sago eten, aangevuld met wat de
jacht oplevert. De expeditie is dan al
lang gedegradeerd tot een trieste, ge
deprimeerde verzameling mensen, mei
onder hen slechts één optimist, één
hoopvolle: Van S. De Papoea's haten
hem. Hij slaat en schopt ze. Hij blijft
ze angst inboezemen door onver
wachts over hen heen te schieten. Al
le dragers hebben honger en allen
zinnen op wraak.
Zonder er ook maar enig besef van
te hebben, is Van S. dan reeds een
verloren man. Hij weet alleen niet
heeft er geen idee van, dat er eer
komplot tegen hem wordt beraamd.
Angapanati. hoofd der dragers, er
Pengkor, de aan hem ondergeschikte
mandoer, besluiten hun functies tt
verwisselen. Pengkor wordt de leider
en zal Van S. vermoorden.
Het besluit wordt met een uitbun
dig varkensfeest gevierd. Maar Van S
weet van niets. Hij droomt over het
goud. dat nu zeer nabij moet zijn
Wellicht onder handbereik. Iets an
ders is echter dichtbij: zijn dood.
Eén van de Uvee witte hengsten
die de espeditie van Van S. over
leefden.
De expeditie gaat verder en bereikt
de Kali Bege, een zijrivier van de Ca
suaris-rivier. Van S. heeft nu de
„goud-bergen" bereikt, het doel van
de tocht. Maar de fysieke krachten
van zijn dragers zijn uitgeput. Ze
kunnen niet meer en saboteren. Een
van hen, de drager Konde, geeft het
op. Hij is doodziek, verhongerd en
lijdt aan ernstige beenwonden. Van S.
interesseert het niet en gelast hem in
het bos achter te laten.
Dat is het teken.
Besloten wordt dat er drie moeten
sterven: Van S„ diens bediende Jaco
bus (een Papoea, maar niet van de
Mandobo-stam) en Fransz. Ook
Fransz. hoewel men niets tegen hem
heeft. Integendeel, hij heeft zich altijd
ten opzichte van de Papoea's mense
lijk gedragen en hen geholpen waar
hij kon. Maar men wenst geen enkele
getuige in leven te laten. Daarom
moet ook Fransz sterven. Dit alles
wordt besloten in het bivak Awoejam,
genaamd naar de berg van die naam.
De dag is 16 juni 1950. Vroeg in dt.
ochtend gaat Fransz het bos in om t»
trachten iets voor het ontbijt te schie
ten. Drie Papoea's vergezellen hem
Terugkerend naar het bivak, besluil
de jonge man een bad te nemen. Hi
heeft het warm er) er is daar een wa
terval. Zittend op een rots onder d<
waterval neemt hij zijn bad. Hij voelt
de moeheid uit zich vandaan trekken.
Het water schuimt en raast boven
hem en om hem heen. Hij hoort niets
dan het water en ziet niets dan -het
Schuim-gordijn. De naderbij-sluipende
Papoea ziet en hoort hij daardoor
niet. Evenmin de suizende parang, het
kapmes, dat zijn nek raakt. Hij valt
van d- rots in de rivier en moet op
slag dood zijn geweest. De drie Pa
poea's halen zijn lichaam uit de rivier
en dragen het naar het bivak.
Daar is Van S. Hij zit in zijn tent
en rookt een pijp. Hij droomt over
goud en weet niet dat de dood hem
tot vlakbij genaderd is. Hij heeft er
geen notitie van, dat hij op dat ogen
blik op de puinhopen van zijn illusies
zit, op de ru?nes van zijn dagdromen.
Een man, tot het laatste ogeblik le
vend in een volmaakte schijn-wereld.
Een tegelijk belachelijke en tragische
figuur. Een man. betoverd, behekst,
vergiftigd door het goud dat hij denkt
te vinden.
Hij staat op om een der dragers iets
te zeggen. Op hetzelfde ogenblik be
springt een ander, Awoek, hem van
achteren en geeft hem een zware bijl
slag tegen zijn rechterslaap. Een
tweede Papoea, Goeroe, springt na
derbij en brengt hem met dezelfde
bijl een slag in de nek toe.
Ook Van S. moet direct dood zijn
geweest. In de jungle, even buiten het
bivak, is Jacobus bezig hout voor het
vuur te verzamelen. Een Papoea, Si
mon Mait, overvalt hem en maakt
hem af met bijlslagen. Daarna jaagt
hij nog 11 pijlen in het lichaam van
Van S., bediende.
Drie zijn er dood. Niet één getuige
s overgebleven. De Papoea's voelen
rich volmaakt veilig.
De drie vermoorde mannen worden
naast elkaar gelegd en een dansfeest
volgt. Wat daarna gebeurt laat zich
niet beschrijven. Het staat genoteerd
in het proces verbaal en is. in al zijn
gruwelijke, makabere details, te stui
kend om weer te geven. Een orgie,
waarvan Pengkor de onbetwiste leider
is, besluit het wraak-feest. Als de
beenderen begraven zijn, vertrekt de
troep. Met medenemen van de voor
naamste uitrustingsstukken, waaron
der de wapens en munitie.
Wat dan volgt is eveneens onbe
schrijfelijk.- Volledig zeker van zijn
almacht óver de bevolking men be
zit vuurwapens! gebeurt dat
gene wat men Pengkors zou kun
nen noemen. In het eerste dorp
dat wordt gepasseerd Giwop
worden, mannen, oudere vrouwen en
kinderen op beestachtige wijze ver
moord. Een aantal jonge vrouwen
meisjes nog. wordt meegenomen.
Pengkor, de leider, voorziet zich van
twee vrouwen een van 15 en een an
dere van 16 jaar. Acht anderen stelt
hij grootmoedig ter beschikking van
zijn stamgenoten.
Zuidwaarts trekt men verder, en
overal waar Pengkor en zim volgelin
gen zich vertonen volgt een bloedbad.
Pengkors bloeddorst is niet meer te
beteugelen. Als een genius van het
kwaad leidt hij zijn bloeddronken
stamgenoten van kampong tot kam
pong, en waar zij zich vertonen,
breekt de hel los. Totdat de mannen
hun eigen woongebied weer naderen.
Het is tijd om uit elkaar te gaan. Ze
verspreiden zich, en elk gaat naar zijn
eigen kampong terug. Pengkor naar
de zijne, nabij Tanah Merah.
Alsof er niets gebeurd is.
Zodra men in Tanah Merah ver
neemt dat de dragers van Van S. zon
der hun leider teruggekomen zijn,
krijgen bestuur en politie argwaan.
Men laat Pengkor zijn lezing van de
ondergang der expeditie geven, maar
zijn verhaal over een overval doo:
berg-Papoea's klinkt te mooi, té we
terdicht, té eerlijk om waar te zijn.
De politie-functionarissen Thenu er/
De Haas vermoeden wat er zich heeft
afgespeeld, maar de bewijzen ontbre:
ken nog. Pengkor blijkt een kei-harde
noo4 om te kraken, en aanvankelijk
lijden alle pogingen hem de waarheid
te laten vertellen schipbreuk op de
uitgekookte, geraffineerde wijze
waarop hij de vragen pareert.
De meeste zorg hebben beide man
nen echter voor de verdwenen wa
pens. Ze weten dat die in handen
van de primitieve Papoea's in het bos
alleen maar nieuw onheil zullen
aanrichten.
Tenslotte valt Pengkor door de
mand. Hij wordt, evenals een aantal
van zijn vrienden, gevangen gezet. De
rest is een niet zo interessante, zéak.
Allen worden veroordeeld. Pengkor.
de duivel, tot 15 jaar.
Toen ik in 1956 voor enkele dagen
in Tanah Merah verbleef, ontdekte ik
op een avond, op de grens van de
bestuurspost en het oerwoud, tussen
de bomen een grijze schim, het bleek
een oud, verwaarloosd paard te zijn.
Een wit paard. Wat deed het dier
daar, hoe kwam het er?
Ik informeerde ernaar bij het hoofd
van het plaatselijk bestuur, en dat
was het eerste gesprek dat ik over
„de zaak Van S." voerde. Want dat
paard was het laatste nog in leven
zijnde, waarmee Van S. de wildernis
was ingetrokken. Het was op miraku-
leuze wijze aan het noodlot ontkomen
en had alles overleefd. Later heb ik
dat paard nog verscheidene malen op
nieuw gezien. Een griezelige verschij
ning, deze onvrijwillige getuige van
het drama Van S.
Ik kreeg alle stukken te lezen die
op de afschuwelijke affaire betrek
king hadden. Alleen niet het docu
ment dat me méér dan iets anders
interesseerde: het dagboek van Van S.
Hij had er namelijk een bijgehouden.
Toen Pengkor echter door zijn eigen
sigarettenvloed heen was, heeft hij de
bladen van het journaal voor het doel
gebruikt.
Het pistool van Van S. bevond zich
in de lade van het. bureau van de
bestuursambtenaar. Ik heb een poging
gedaan het als curiosum mee te
krijgen, maar dat ging niet door. Nu
ja. tenslotte was het gouverne-
ments-eigendom.
Na de rechtzaak zijn de bezittingen
van Van S. te gelde gemaakt. De op
brengst bedroeg f 566,90. Die van
Fransz f 69,50. Wat de paarden be
treft, er kwamen 8 witte hengsten te
rug. 4 daarvan werden geslacht. De
andere 4 hield men in Tanah Merah
in leven. Als leveranciers van mes'
voor de tuin van de gevangenis. Ten
slotte waren er nog twee over, waa:
van ik er die avond één zag.
- Ik heb Pengkor beide malen dat ik
in' Tanah Merah was gesproken. De
eerste maal in 1956, was hij nog ge
vangene, de laatste maal vrij man.
Een kleine, gedrongen, zeer vrijmoe
dige, zeer zelfverzekerde Papoea, die
zelfs in z'n blauwe gevangeniskleren
nog heel wat persoonlijkheid bezat.
Zeker geen geslagen of verslagen fi
guur. Hij moet een ijzersterke consti
tutie hebben gehad en ook geestelijk
ver boven de middenmaat zijn ge
weest.
Tijdens het laatste gesprek dat ik
met Pengkor (wiens eigenlijke naam
Rewop was) had, had ik af en toe het
gevoel met een demon te maken te
hebben. Het was middag en verstik
kend heet op de plaats waar ik hem
de zweet me uit, voelde ik me als het
ontmoette. Desondanks brak het kou-
ware bevriezen, toen hij me ant
woordde op enkele vragen die ik hem
stelde. Zoals de vraag of er door de
expeditie werkelijk naar goud gezocht
was' „Ja" zei hij, „we groeven in be
ken en rivieren, maar vonden nooit
iets. We hebben wel glinsterende din
gen gevonden". (Hij bedoelde pyriet.).
Ik vroeg of hij
Van S. werkelijk zo diep gehaat had.
„Ja, zeer diep". Of hij dat, nog deed?
„Ja, nog steeds". Of hij spijt had van
hetgeen hij had bedreven? „Nee. Hoe
hij zich na de moord op Van S. ge
voeld had. „Heel senang" (voldaan).
Hij was niet, door geen enkele
vraag van z'n stuk te brengen. Hij
bleef zichzelf: Rewop alias Pengkor.
Dat onderhoud vond plaats in Ta
nah Tinggi, dich'bij Tanah Merah, de
plaats waar indertijd de z.g. „onver-
zoenlijken" van de groep verbannen
Indonesiërs geïnterneerd was. Daar
woonde hij, rustig en tevreden, met
zijn vrouw en kinderen.- Ze- bleken
veel van hem te houden. In de ogen
der vrouw was onverholen vrees.
Waarom? Om hem? Om mij? Ik heb
het nooit geweten.
Maar hij, Pengkor, was allerminst
bevreesd. Toen ik hem vroeg of ik
hem ergens een plezier mee kon doen
tenslotte had hij me onverplicht op
allerlei vragen geantwoord knikte
hij bescheiden. Ik informeerde wat hij
het liefst wilde hebben. „Twee pakjes
shag van de Weduwe, en een wit
broekje". Hij heeft ze gekregen, de
onbeschroomde killer, die het k nog
presteerde in de jaren van zijn ge
vangenschap kamerwacht over zijn
medegevangenen te worden. Hij bleef
een leider.
In hem, Pengkor. was alle wreed
heid. onverzoenlijkheid en demonie
der jungle gevaren. Hij was zelf een
stuk levende jungle en als zodanig af
schrikwekkend. Vandaar dat hij van
tijd tot tijd nog rondspookt in m n
dromen.
Zo min ik hem kan vergeten, zo
min de schim van dat eenzame, witte
paard op de zelfkant- der- wildernis
van Tanah Merah. Als het ware een
geestverschijning uit een* andere we
reld, die alles te maken had met het
infernale drama nabij de Casuaris-
rivier. De hengst, die het overleefde
als stille getuige van dat oerwoud
treurspel.
Het paard, dat model had kunnen
staan voor het beroemde schilderij
„Le Cheval Blanc". „Het Witte
Paard", van Paul' Gauguin, hangem'
in het Parijse Louvre.
Even vreemd, verstild, mysterieu*.