Om de duidelijkheid
en de kwaliteit
Hekkesluiter van
een gestorven tijd
Verzamelde Werken zullen veel aan vergetelheid ontrukken
DINSDAG WORDEN DE
WETHOUDERS GEKOZEN
Geerten Gossaert
bleef bij in
beel zijn leven...
Openbaarlx'id
Afspiegeling
Moeilijk ambt
Commissie
„Hersteller'
.Fascist
In de CHU
Autoritair
Vriend
jQÏNSDAG eindigt in honderden
Nederlandse gemeenten de „dans
om de wethouderszetels": de 1 juni
gekozen (vele duizenden) gemeente
raadsleden komen dan bijeen om direct
na hun installatie over te gaan tot de
verkiezing van het college van wet
houders. In een deel van de gemeen
ten weet men nü al precies wat er
dinsdag gaat gebeuren, in andere ver
moedt men het alleen en in een derde
categorie is de situatie op dit punt
volstrekt onduidelijk. Maar hoe ver
schillend de situatie wat dit betreft ook
is: zéker is dat de raadsleden het in
de afgelopen maanden in alle gemeen
ten waar dinsdag het dagelijks bestuur
vmn de gemeente gekozen wordt, erg
druk gehad hebben met het overleg
over de vraag wie zich dinsdag wet
houder mag noemen en wie niet.
Voor nieuwe raadsleden is dit voor
overleg vaak een allerminst prettige er
varing; wie dit wel eens meegemaakt
heeft kan ervan getuigen dat het in ve
le gevallen een keihard beraad is waar
bij personen niet ontzien worden en
tactiek een uitermate grote rol speelt.
Ook dit jaar heeft zich achter de ge
meentelijke schermen heel wat afge
speeld dat beter niet in het volle dag
licht kan komen.
Het is eigenlijk een wonderlijke si
tuatie. Vóór de raadsverkiezingen wordt
door alle partijen een maximum aan
openhartigheid en al dan niet zoge
naamde duidelijkheid aan de dag ge
legd, maar zodra de stembussen weer
opgeborgen zijn en vervolgens het be
raad over de verkiezing van de wet
houders begint lijkt zowel openheid
als duidelijkheid een moeilijk hanteer
baar begrip te worden en worden de
deuren waarachter het overleg plaats
vindt met grote zorgvuldigheid geslo
ten.' Nóg triester wordt het als zelfs een
deel van de raadsleden niet eens aan
het vooroverleg kan deelnemen omdat
een-meerderheid de zaken "regelt":
T\it jaar is in een aantal gemeenten
geprobeerd ook na de raadsverkie
zingen openheid en duidelijkheid te
doen zegevieren: Men bracht een open
baar beraad over de wethoudersverkie
zing tot stand en de strijd werd niet
achter gesloten deuren geleverd. In een
deel van deze gemeenten (Den Haag
bijvoorbeeld) lukte deze opzet volledig:
daar ligt de lijst van de wethouders nu
klaar, met die van de portefeuilles die
deze dames en heren gaan beheren.
In andere gemeenten is wel een
openbaar beraad gehouden maar heb
ben de fracties (of een deel ervan) er
de voorkeur aan gegeven geen beslis
sende uitspraken te doen, een wonder
lijke zaak die op tal van kiezers een
nare indruk gemaakt heeft; deze kie
zers voelen immers in zo'n situatie wel
aan dat de beslissingen toch achter de
schermen genomen worden en dat is
bepaald niet de bedoeling van het
openbare beraad.
En ten slotte is in enkele honderden
gemeenten ook dit jaar alleen in het ge
heim gebeurd; dat dit niet zo in over
eenstemming met de geest van onze
tijd is en evenmin met de openheids
leuzen die vóór de raadsverkiezingen
door het gros der partijen aangeheven
zijn is voor de leden van de raden in
deze gemeenten kennelijk niet zo be
langrijk. Toen onzerzijds aan het adres
van een raadslid van een kleinere ge
meente waar géén openbaar overleg
zou plaatsvinden opgemerkt werd dat
het in juni gepubliceerde rapport van
de commissie-Biesheuvel (overheid,
openheid en openbaarheid) een andere
geest ademde dan dit besloten voor
overleg over de wethouderskeuze, ant
woordde dit raadslid: „Den Haag ligt
héél ver van mijn gemeente...."
Nogmaals: al die geheimzinnigheid is
een vreemde zaak. Het ziet er gelukkig
naar uit dat de kabinetsformatie vol
gend jaar omgeven zal worden met véél
openbaarheid; de commissie-Biesheuvel
is terecht van mening dat de kabinets
formatie een publieke zaak is die zich
geenszins aan de publiciteit mag on
trekken. Onze conclusie daaruit is dat,
waar kabinetsformatie een publieke
zaak genoemd wordt, de formatie van
het college van wethouders dat net zo
goed is.
Wij troosten ons met de hoop dat de
openbaarheidsgedachte ten aanzien van
deze zaken langzaam overal zal door
dringen. Wellicht wordt het over vier
jaar een heel gewone zaak dat het
vooroverleg in de openbaarheid plaats
vindt,
Dij de discussies over de vorming
van het nieuwe college van wethou
ders heeft de vraag of men een "afspie
gelingscollege", dan wel een "program
college" wenst een rol speeld.
In een afspiegelingscollege worden
zoveel mogelijk politieke groeperingen
(voorzover zij deel van de raad uitma
ken) vertegenwoordigd; bij de samen
stelling van een programcollege is het
de bedoeling dat eerst een soort beleids-
program wordt opgesteld en daarna
nagegaan wordt welke van de politieke
groeperingen zich achter de inhoud er
van kunnen scharen. Kan men een
meerderheid vormen, dan worden daar
na de personen gekozen en is er een
grote kans dat men evenals in de
Staten-Generaal van een "coalitie"
en een "oppositie" spreken kan.
Minister Beernink (Binnenlandse Za
ken) heeft zich vorige week naar
onze mening terecht voor het afspie
gelingscollege uitgesproken. De Ge
meentewet stelt immers dat de raad
aan het hoofd van de gemeente staat,
de raad in zijn gehéél. Er kan geen spra
ke zijn van besturende coalitie en be
sturende oppositie, de raad in zijn
gehéél bestuurt. Op provinciaal en ge
meentelijk niveau liggen de verhoudin
gen heel anders dan bij het rijk, waar
de Staten-Generaal bestaan uit volks
vertegenwoordigers. Provinciale Staten
en gemeenteraden zijn niet alleen volks
vertegenwoordigingen, maar ook de be
stuurscolleges van de provincies en ge
meenten.
Sommigen bestrijden deze redenering
door te zeggen dat de raad slechts in
theorie het gemeentebestuur is (en het
college van B. en W. het dagelijks be
stuur). „Kijk eens naar de praktijk",
zeggen ze, „het college van B. en W.
vormt in veel gemeenten het eigenlijke
bestuur terwijl de raad alleen maar
controleert".
Voor deze redenering is veel te zeg
gen, tóch staan we er niet achter. Een
actieve raad bestuurt, geeft de grote
lijnen van het bestuur aan, komt, zo
nodig, met initiatiefvoorstellen ter bij-
besturing. Een goed functionerende
raad bestuurt écht en staat ook in de
praktijk aan het hoofd van de gemeen
te.
Dit neemt overigens niet weg dat ook
voor afspiegelingscolleges tijdens het
vooroverleg zeer globale beleidslijnen
uitgezet kunnen worden, maar dan in
overleg met de burgemeester die in het
bestuur van de gemeente uiteraard een
uitermate belangrijke functie vervult.
IJ et wethouderschap is in tal van ge-
A meenten een bijzonder moeilijk
amot dat allerminst aantrekkelijk is.
Wij nerinneren ons dat een van dewet-
houders van Utrecht een paar jaar ge-
leaen meedeelde dat hij een werkweek
van zestig a zeventig uren heeft, een
mededeling die direct door zijn me-
üe-wetnouders in de Domstad bevestigd
werd. Het is dikwijl ook een ondank
baar ambt omdat de meeste wethouders
aanzienlijk meer kritiek dan lof te ho
ren krijgen. Bovendien lopen ze de
kans na vier jaar "afgedankt" te wor
den, óók al geen aantrekkelijke gedach
te....
up het congres dat de Vereniging van
Nederlandse Gemeenten deze zomer in
Arnhem belegde, zei de voorzitter van
de VNG, burgemeester J. C. Lindeboom
van Bedum, het zó: „De eisen die aan
de vervulling van de wethoudersfunctie
worden gesteld, laten kennelijk niet ge
makkelijk toe dat iemand er zijn dienst
betrekking twee of drie dagen per
week voor in de steek laat. Voor jonge
mensen is deze politieke functie blijk
baar ook weinig aantrekkelijk. Een on
derzoek van de VNG heeft uitgewe
zen, dat bij gemeenten boven de vijf
duizend inwoners 70 procent van de
wethouders ouder was dan 50 jaar en
slechts 6 procent jonger dan 40".
Het part-time karakter van het wet
houderschap in enkele honderden )ge-
meenten (pas bij gemeenten van meer
dan 30.000 inwoners komt de jaarwedde
van de wethouders boven de 20.000)
schept nog extra problemen. Vooral in
kleinere, snel groeiende, gemeenten
heeft men bijzonder veel moeite om ge
schikte wethouders te vinden. Het is
geen wonder dat in sommige kringen
het verlangen geuit is naar de vorming
van professionele colleges van B. en W.
waarin ook de wethouders geen neven
functies hoeven te vervullen; ook daar
blijft overigens het risico van een
uit-de-boot vallen na vier jaar.
Voor de duidelijkheid: gemeenten
met minder dan 20.000 inwoners tellen
over het algemeen twee wethouders;
gemeenten van 20.000 tot 100.000 inwo
ners kunnen drie of vier wethouders
kiezen en gemeenten met meer dan
100.000 inwoners hebben de keuze tus
sen vier, vijf of zes wethouders.
Hierbij zij aangetekend dat de grote
steden van ons land méér dan zes wet
houders hebben. In de komende jaren
zullen er in Amsterdam en Rotterdam
acht wethouders zijn en in Den Haag
en Utrecht zeven.
En wat de honorering betreft; daar
voor zijn ministeriële richtlijnen opge
steld. De laagste wedde hebben de wet
houders van gemeenten tot 1.000 inwo
ners 1.900 per jaar). Wethouders van
gemeenten van bijv. 10.000 tot 12.000 in
woners hebben ruim 7.100 per jaar,
die van 24.000 tot 30.000 inwoners
17.000 per jaar, van 40.000 tot 60.000
inwoners bijna 29.000 per jaar en van
125.000 tot 150.000 inwoners ruim
ƒ42.000 per jaar.
l^en commissie van de Vereniging
van Nederlandse Gemeenten onder
voorzitterschap van burgemeester ir.
W. J. L. J. Merkx van Breda is op het
ogenblik bezig met de bestudering van
de wethoudersproblematiek in het alge
meen. Haar officiële taak luidt: „Het
instellen van een onderzoek naar de
positie van de wethouder zowel de
bestuurspositie als de rechtspositie
en zonodig het doen van voorstellen om
de wethouderspositie in overeenstem
ming te doen zijn met eisen die het
dagelijks bestuur van de gemeente nu
stelt en verwacht in de toekomst te
zullen stellen."
Het is te hopen, dat de commissie-
Merckx (die ook de positie van de ge
deputeerden in haar beschouwingen wil
verwerken en begin van dit jaar van
start gegaan is) spoedig met voorstellen
zal komen die zullen bevorderen dat in
de toekomst alle mogelijkheden aanwe
zig zullen zijn om een optimale kwali
teit van het wethouderscollege tot
stand te brengen.
E. J. Mathies
GERRETSON DE GEWELDIGE
DICHTERBIJ
Dezer dagen verschijnt bij Bosch en Keuning te
Baarn het eerste deel van de „Verzamelde Werken"
van de in 1958 overleden prof. dr. Frederik Carel
Gerretson. Het is het begin van een uitgave die
tien delen zal omvatten van elk tenminste 300 pa
gina's en die pas in het najaar van 1974 geheel
compleet zal zijn. De redactie van deze verzamelde
werken is in handen van dr. G. Puchinger, het Rijk
heeft middels een aanzienlijke subsidie uitgever en
redacteur tot deze kostbare uitgave in staat ge
steld (elk deel gaat f 19,50 kosten, geen aparte
prijs voor afname van het hele werk).
Waarom dit alles? Omdat deze Gerretson onder
het pseudoniem Geerten Gossaert in 1911, als jon
ge man nog, een gedichtenbundel „Experimenten'
schreef en zich met die ene bundel schaarde on
der de zeer groten in de Nederlandse literatuur?
Omdat hij hoogleraar is geweest, onmiskenbaar
een man van wetenschap? Omdat hij in het poli
tieke leven een rol heeft gespeeld, eerst in de hoek
die het autoritaire fascisme ook voor Nederland als
een oplossing zag, later als lid van de Eerste Ka
mer voor de Christelijk-Historische Unie, toen deze
partij haar strijd voerde voor het behoud van Ne-
derlands-lndië? Omdat hij (via de olie) een vriend
en raadgever was geworden van dr. Colijn, die op
een flink stuk van Nederlands vooroorlogse historie
zijn stempel heeft gedrukt? Omdat hij de woor
den zijn van dr. Puchinger opposant was, pro
testant, nationalist, onheilsprofeet, ondergangsvoor
speller?
In het eerste deel van de verzamelde werken is
onder meer een essay opgenomen dat Gerretson
schreef over de dichter Swinburne. Dit zijn de slot
regels- „Hij is slechts een dichter in de naakte, oor
spronkelijke betekenis van dit woord: een door het
ritme bezetene. Doch de geschiedenis der poëzie toont dat sommige le
venskrachten in ons geslacht slechts sluimeren. Nu en dan geschiedt
een uitbarsting en de mensheid ziet verbaasd op naar de rosse gloed van
een hartstocht die zij lang in zich uitgedoofd waande. Zulk een uitbar
sting was Swinburne." Prachtige regels... omdat ze volmaakt op hemzelf
van toepassing zijn. En niet alleen de dichter Gossaert was zulk een uit
barsting, de hele mens Gerretson was dat, op alle gebieden waarop hij
zich bewoog. Gerretson was compleet, in zijn stijl, zijn eruditie, zijn con
sequentheid, zijn slagvaardigheid. Of om nogmaals dr. Puchinger te citeren:
„Men kan zijn boodschap eenzijdig of desnoods onactueel noemen, maar
de wijze waarop Gerretson deze boodschap bracht, in een taal die altijd
die van een grootmeester was, met een visie die op zijn minst verbaasde
door breedheid en diepgang, is reden dat het Nederlandse volk de uitge
vers dankbaar mag zijn voor deze Verzamelde Werken.
De vraag is gerechtvaardigd of deze werken de huidige generatie nog
zullen aanspreken. Gerretson was een groot bewonderaar van Bilderdijk,
als hij bezield van „de vaste wil om het voorvaderlijk patrimonium te ver
dedigen". En daarin doet hij ons altijd weer denken aan prof. dr. Abra
ham Kuyper, bewonderaar van Groen van Prinsterer en bezield van zijn
strijd voor „de kleine luyden". Kuyper is door zijn aanhangers „de ge
weldige" genoemd en op vele wijzen is zijn lof bezongen voor ons
verdient prof. dr. F. C. Gerretson niet minder dat epitheton „de geweldige"
en verdient hij het dat door zijn meest principiële leerling Puchinger deze
Verzamelde Werken worden samengesteld.
Het is nog geen vijftien jaar geleden,
dat professor dr. Frederik Carel Gerret
son zijn gedragen stem verhief in de Eer
ste Kamer. Toch is het alsof zijn denk
wereld door een afstand van eeuwen is
gescheiden van de ideeën van deze tijd.
Gerretson was een autoritair en zeer
behoudend man: alles wat een politicus
in deze tijd impopulair maakt, lijkt in
hem verenigd en toch werd hij door vele
tijdgenoten zeer hoog gewaardeerd.
Hij werd in 1884 uit een geslacht van
predikanten in Kralingen geboren: uit de
ze bron zijn in Nederland vele politici ont
sproten, maar het duurde vrij lang voor
Gerretson politieke belangstelling ging to
nen.
Nadat hij volgens het goede gebruik van
die tijd aan een Duitse universiteit was
gepromoveerd, maakte hij enkele wereld
reizen, waarover hij artikelen voor kran
ten schreef. Hij publiceerde in die tijd ge
dichten, waarover elders op deze pagina
geschreven wordt.
Na deze wat wilde jeugd, ging hij een
gedegen loopbaan opbouwen in de handel.
Hij ontmoette „in de olie" Colijn, maar
Gerretson was niet, zoals Colijn, miljonair
toen hij na enkele jam d olie vaarwl
zei.
Als particulier-secretaris van Colijn
schreef hij in het revolutiejaar 1918 een
zeer alarmerend rapport over „de rode
dreiging". In oliekringen was hij toen al
bekend als een standvastig man, wars van
moderniteiten als algemeen kiesrecht en
toegevendheid in koloniaal bestuur.
Toen oliekringen besloten aan de
Utrechtse universiteit een opleiding voor
Indische bestuursambtenaren te bekosti
gen, die een tegenhanger moest worden
van de „ethische faculteit" in Leiden, werd
Gerretson in 1925, 41 jaar oud, benoemd
tot hoogleraar in de geschiedenis van Ne-
derlands-Indië'.
Vlak voor zijn benoeming begaf Gerret
son zich op het toen wel zeer glibberige
politieke pad: hij zocht en vond onderdak
bij „de herstellers", die zich in de Twinti
ger Jaren, opgesplitst in ontelbare groep
jes, verzetten tegen de moderne staats
rechtelijke verhouding; die meenden volk
en staat te kunnen redden van een drei
gende chaos door de lklok terug te
draaien.
Naderhand, toen enkele groepen „her
stellers" waren uitgekomen bij nazisme en
landverraad, heeft men weinig begrip op
gebracht voor de vele goede Nederlanders
die in de Jaren Twintig oprecht meenden
dat een vorm van dictatuur Nederland ten
goede zou komen.
Aanvankelijk waren deze groepjes niet
meer dan ernstige studiecommissies die
soms een indrukwekkend rapport opstel
den. Omstreeks 1924 werd in Nederland
opgericht de Nationale Unie en na enkele
jaren werd tdit genootschap van zeer def
tige en zeer geleerde heren bijna geheel
overheerst door de dynamische Gerretson.
Politiek actief werd Gerretson pas goed,
toen de Tweede Kamer in 1926 een ver
drag met België over het Schelde-Rijnka-
naal goedkeurde. Om verschillende rede
nen waren vele Nederlanders tegen dat
verdrag en zij groepeerden zich om aan
hun misnoegen uiting te geven.
Gerretson ontmoette in die dagen de in
genieur van rijkswaterstaat Anton Mus-
sert, die ook fel tegen het verdrag was.
Samen schreven zij brochures, samen
spraken zij op protestbijeenkomsten. Sa
men waren zij trots en voldaan toen de
Eerste Kamer het verdrag verwierp.
Voor Mussert werd dit succes het be
gin van een grenzeloze zelfoverschatting,
die hem ten slotte voor het vuurpeloton
zou brengen. Gerretson was voor zo'n
ontsporing te vaderlandslievend, te inte
ger en te intelligent. Toen Mussert hem
uitnodigde samen een politieke partij op
te richten, wees Gerretson dit voorstel
af. Hij kon zich overigens toch al niet
verenigen met de vele extreme ideeën
van Mussert en hij had een hekel aan
politiek avonturisme.
Behalve autoritair was Gerretson ook
een sociaal bewogen mens. Toen de crisis
uitbrak en vele verpauperde Nederlanders
politiek op drift raakten, zocht hij contact
met de rumoerige Algemene Nederlandse
Fascisten Bond, waarvan „de Amsterdam
se volksjongen Jan Baars" de leider was.
Tevens werd Gereretson vaste medewer
ker aan het fascistische blad Aristo, dat
werd uitgegeven door de Brabantse pries
ter Wouter Lutkie.
Toen Gerretson na de oorlog om al deze
politieke avonturen in de Eerste Kamer
werd aangevallen, verweerde hij zich: hij
was alleen maar fascist met de fascisten
geworden om de misleide massa op het
rechte pad te houden. Zijn redevoeringen
van omstreeks 1930 maken echter duide
lijk dat Gerretson in die tijd slechts bij
een vorm van fascisme redding verwacht-
te.
Nadat een fusie tot stand was gekomen
tussen de zeer deftige Nationale Unie en
de „volkse fascisten van Jan Baars", wilde
men in 1933 zelfs meedoen aan de verkie
zing voor de Tweede Kamer. Jan Baars
zou lijsttrekker worden, maar dat ging de
deftige Unieheren toch te ver.
Vlak voor de verkziezing gaven zij het
parool uit op Colijn te stemmen en de lijst
van Baars ging met een paar duizend
stemmen de mist in.
De liefde tussen Gerretson en de „Co-
lijn-vreter" Jan Baars was na de verkie
zing dan ook zeer snel verdwenen. Toen
een jaar later enkele politieke organisaties
ook de Nationale Unie voor ambte
naren werden verboden, verliet Gerretson
wat verbitterd het openlijke politieke le
ven ovenals Jan Baars, die als felle
anti-nazi tijdens de bezettingsjaren in
drukwekkend verzetswerk deed.
Achter de schermen bleef Gerretson ook
na de Nationale Unie politiek actief, voor
al als adviseur van Colijn. Voor Colijn
eindigde het politieke leven in de zomer
van 1939; zijn vroegere secretaris en advi
seur zette na 1945 de politieke loopbaan
voort zij het niet onder de ARP-vlag
van Colijn, maar in de Christelijk Histori
sche Unie.
De CHU had het na 1945 erg moeilijk
met de dekolonialisatie van Indonesië: Ne
derland had in Indië een door God gege
ven taak en die dientde te worden ver
vuld, ongeacht buitenlandse druk en ver
anderende tijden.
Ook na de soevereiniteitsoverdracht in
december 1949 bleef de CHU in het parle
ment de Indonesië-politiek scherp veroor
delen. Tot grote blijdschap van de in die
tijd overwegend zeer rechtse aanhang van
de CHU, werd op 18 september 1951 prof.
Gerretson tot lid van de Eerste Kamer ge
kozen.
Nu kon Gerretson, die het allemaal had
voorzien en voorspeld, zijn gramschap de
vrije loop laten. Telkens verhief hij in de
Eerste Kamer zijn stem om de regering te
wijzen op de politiek van het jongste ver
leden en op de gevolgen daarvan, die in
derdaad in de Jaren Vijftig voor Neder
land niet direct opwekkend waren.
Hij bombardeerde de bewindslieden met
zeer wijdlopende volzinnen, die veelvuldig
werden onderbroken door toepasselijke
delen uit gedichten van veelal buitenland
se en onbekende kunstenaars.
Gerretsons onverflauwde autoritaire
staatsgedachte kreeg duidelijk gestalte,
toen hij in februari 1952 in de Eerste Ka
mer uiteenzette dat het kabinet in 1946
tegen de wil van de koningin had gehan
deld. Volgens Gerretson had de toenmalige
gouverneur-generaal in Indonesië, dr. Van
Mook, niet de bevelen van de ministers,
maar de wil van de koningin moeten uit
voeren.
Deze redenering bezorgde hem een felle
reprimande van de toenmalige minister
Beel: Gerretson had het recht niet de
koningin in het parlement onderwerp
van gesprek te maken.
Een nogal beschamende terechtwijzing
voor een hoogleraar die op dat moment
constitutionele geschiedenis doceerde.
Gerretson verweerde zich in een bro
chure. maar gaandeweg werd het duide
lijk dat zijn gedachten niet meer pasten
in de na-oorlogse tijd, al spraken zij ve
len toen toch nog wel aan.
De CHU, die geleidelijk ging inzien dat
men niet met het gezicht naar het verle
den en de rug naar de toekomst kon
blijven staan, werd steeds minder blij
met Gerretson in de senaat. Toen hij in
1954 zeventig jaar werd, legde hGerret-
son zijn hoogleraarschap neer; twee jaar
later verliet hij, onbeweend, de Eerste
Kamer.
Hij had weer contact gezocht met poli
tieke medestanders uit het verleden. Hij
ging weer meewerken aan het herrezen
blaadje Aristo, dat weer werd geleid door
de nog steeds felle Wouter Lutkie, die ver
geten in een Brabants klooster leefde.
Het blaadje kreeg na de oorlog geen
verdere verspreiding dan onder enkele
tientallen Nederlanders die de mooie dro
men uit de wilde jaren van hun jeugd niet
konden vergeten.
Op 13 oktober 1958 lag Gerretson in een
Utrechts ziekenhuis. Wouter Lutkie kwam
hem opzoeken en schrok van de toestand
van zijn 72-jarige vriend. Veertien dagen
later stierf Frederik Carel Gerretson en
Wouter Lutkie, die hem tien jaar zou
overleven, schreef: „Met het heengaan
van Gerretson verliest Aristo niet slechts
een abonne, meer nog een goede vriend.
Geen groots In Memoriam voor een man
wiens grootheid ongetwijfeld beter was
gebleken als hij in een andere eeuw had
geleefd voor uen man echter die in elk
geval met veel geest, waardigheid en
grandeur het hek van een gestorven tijd
perk had gesloten.
Lang voordat hij zoals hij het
zelf noemde koopman was of his
toricus en politicus, genoot Frederik
Carel Gerretson grote bekendheid als
dichter. Onder de schuilnaam Geerten
Gossaert publiceerde hij in 1911 een
bundeltje met twintig gedichten, dat
door literaire vrienden in een kleine
oplage van de bibliofiele Zilverdistel
reeks werd uitgegeven.
Het boekje heette „Experimenten".
Het trok onmiddellijk de aandacht en
de auteur kreeg een plaats in de litera
tuurgeschiedenis naast zijn leeftijdge
noten A. Roland Holst, Jacques
Bloem en Van Eyck.
De gedichten werden vele malen her
drukt in 1967 verscheen de veertien
de druk van „Experimenten" en
kwamen telkens terug in allerlei bloem
lezingen en werden in het Latijn en
Grieks vertaald.
„Als ge in de maatschappij wat wilt
bereiken, mijn jonge vriend, hoor ik
de oude wijze professor Van der Wijck
mij als jong student nog toevoegen,
laat de mensen dan nooit weten, dat
je verzen gemaakt hebt. Dat vergeven
ze je nooit. En dat heb ik onthouden,"
vertelde Gerretson-Gossaert in 1924,
toen hij zijn dichterschap al lang had
afgezworen en bezig was met het op
bouwen van een grote carrière in de
maatschappij.
Daarom koos Gerretson een tamelijk
neutrale titel voor zijn verzenboek.
Daarom ook verschool hij zich achter
een pseudoniem gevonden in een
Brussels museum bij het zien van een
schilderij van Jan Gossaert van Mabu-
se. En daarom ook veranderde hij tel
kens weer de rangschikking van zijn
verzen, als het ware bang zijn ziele-
gang te verraden aan zijn lezers.
Gerretson-Gossaert schreef zijn gedich
ten tussen zijn zeventiende en zijn vijf
entwintigste jaar. De jongeman, af
komstig uit een christelijke familie,
was in die tijd student en soldaat. Hij
zwichtte voor de verleidingen van het
leven: liefde, zang en spel.
Hij vocht met zijn oude geloof en
zijn God, die hij pas in zijn volwassen
heid terug .vond om. er zijn gehele le
ven lang trouw aan te blijven, zoals
hij ook trouw bleef aan Oranje en het
vaderland.
„Experimenten' was een onverwachte
uitbarsting van een dichter, die zich
evenals zijn leeftijdgenoten van de ro
mantische school rond 1910 afzette te
gen de Tachtigers. Met die tijdgenoten
had hij gemeen de aristocratische op
vatting van het leven en de afkeer van
de schijnschoonheid. Maar hij onder
scheidde zich door een eigen motief
voor zijn verzen en door de eigen vorm.
Dat motief van de christen in zijn
strijd met en zijn uiteindelijke onder
werping aan God keert terug in vrijwel
al zijn gedichten. In „De verloren zoon",
maar ook in „Libera nos" domineert de
moderne visie van het Emmaus-ver-
haal. door Dirk Coster een der ver
schrikkelijkste verzen uit de wereld
literatuur genoemd.
„Met Experimenten werd Gossaert de
eerste grote protestantse dichter sinds
twee eeuwen" (Dirk Coster), maar na
die bundel zweeg zijn bewogen stem en
keerde hij zich bewust af van de poëzie.
Hij verloochende de dichter terwille
van de burger. Hij voegde zich in de
burgermaatschappij, waar hij zich het
beste in thuis voelde als hij er tegen
in kon gaan.
Gossaert werd weer Gerretson. Hij
werd de geschiedschrijver van de Ko
ninklijke Petroleum Maatschappij, hoog
leraar en Kamerlid. Toch verried de
dichter in hem zich nooit.
In 1924 bekende hij, dat hij nog meer
verzen had geschreven onder andere
zogenaamde Priapeeën die wel na
zijn dood mochten worden uitgegeven.
Wat overigens totnogtoe nooit is ge
beurd. Tot na de oorlog bleef hij ook
in zijn bundel „Experimenten" veran
deren. Hij voegde nieuwe gedichten
toe, publiceerde heel vroege die tot
dan toe alleen nog maar te vinden wa
ren in een verzenkladboekje, dat in het
bezit is van Annie Salomons hij ver
anderde titels en vond nieuwe, archaï
sche woorden voor zijn „bezielde re
toriek".
Pas in de twaalfde druk die zes
tig verzen bevat tegenover de twintig
van de eerste druk uit 1911 kreeg
„Experimenten" zijn definitieve vorm
na overleg van de dichter met zijn
vriend professor P N. van Eyck. In die
druk en de volgende kregen nog onge
publiceerde verzen uit het kladboekje
van 1909 een plaats, maar ook het ge
dicht „Dedit fructus eorum locustae"
(Hij geeft de vruchten hunner handen
over aan de sprinkhaan), dat hij op
10 mei 1940 bij het binnentrekken der
Duitsers schreef en dat in de bezettings
jaren clandestien werd verspreid. Het
luidt:
Ons staan van koorv
De velden wit
Neemt Gij,
in Uwen toorn,
al dit?
Nog blijft ons, vrij
en vol bezit.
Van Uwe min
't Zielseigen pand
Dit erf domein, ons Nederland!
Geheng, o Heer die 't Al regeert,
Die uit Uw wolk
Onze oogst verteert,
Dat ik mijn Volk
In pijn en nood
Getrouw mag zijn
Tot in
Den Dood.