Om de duidelijkheid en de kwaliteit Hekkesluiter van een gestorven tijd Verzamelde Werken zullen veel aan vergetelheid ontrukken DINSDAG WORDEN DE WETHOUDERS GEKOZEN Geerten Gossaert bleef bij in beel zijn leven... Openbaarlx'id Afspiegeling Moeilijk ambt Commissie „Hersteller' .Fascist In de CHU Autoritair Vriend jQÏNSDAG eindigt in honderden Nederlandse gemeenten de „dans om de wethouderszetels": de 1 juni gekozen (vele duizenden) gemeente raadsleden komen dan bijeen om direct na hun installatie over te gaan tot de verkiezing van het college van wet houders. In een deel van de gemeen ten weet men nü al precies wat er dinsdag gaat gebeuren, in andere ver moedt men het alleen en in een derde categorie is de situatie op dit punt volstrekt onduidelijk. Maar hoe ver schillend de situatie wat dit betreft ook is: zéker is dat de raadsleden het in de afgelopen maanden in alle gemeen ten waar dinsdag het dagelijks bestuur vmn de gemeente gekozen wordt, erg druk gehad hebben met het overleg over de vraag wie zich dinsdag wet houder mag noemen en wie niet. Voor nieuwe raadsleden is dit voor overleg vaak een allerminst prettige er varing; wie dit wel eens meegemaakt heeft kan ervan getuigen dat het in ve le gevallen een keihard beraad is waar bij personen niet ontzien worden en tactiek een uitermate grote rol speelt. Ook dit jaar heeft zich achter de ge meentelijke schermen heel wat afge speeld dat beter niet in het volle dag licht kan komen. Het is eigenlijk een wonderlijke si tuatie. Vóór de raadsverkiezingen wordt door alle partijen een maximum aan openhartigheid en al dan niet zoge naamde duidelijkheid aan de dag ge legd, maar zodra de stembussen weer opgeborgen zijn en vervolgens het be raad over de verkiezing van de wet houders begint lijkt zowel openheid als duidelijkheid een moeilijk hanteer baar begrip te worden en worden de deuren waarachter het overleg plaats vindt met grote zorgvuldigheid geslo ten.' Nóg triester wordt het als zelfs een deel van de raadsleden niet eens aan het vooroverleg kan deelnemen omdat een-meerderheid de zaken "regelt": T\it jaar is in een aantal gemeenten geprobeerd ook na de raadsverkie zingen openheid en duidelijkheid te doen zegevieren: Men bracht een open baar beraad over de wethoudersverkie zing tot stand en de strijd werd niet achter gesloten deuren geleverd. In een deel van deze gemeenten (Den Haag bijvoorbeeld) lukte deze opzet volledig: daar ligt de lijst van de wethouders nu klaar, met die van de portefeuilles die deze dames en heren gaan beheren. In andere gemeenten is wel een openbaar beraad gehouden maar heb ben de fracties (of een deel ervan) er de voorkeur aan gegeven geen beslis sende uitspraken te doen, een wonder lijke zaak die op tal van kiezers een nare indruk gemaakt heeft; deze kie zers voelen immers in zo'n situatie wel aan dat de beslissingen toch achter de schermen genomen worden en dat is bepaald niet de bedoeling van het openbare beraad. En ten slotte is in enkele honderden gemeenten ook dit jaar alleen in het ge heim gebeurd; dat dit niet zo in over eenstemming met de geest van onze tijd is en evenmin met de openheids leuzen die vóór de raadsverkiezingen door het gros der partijen aangeheven zijn is voor de leden van de raden in deze gemeenten kennelijk niet zo be langrijk. Toen onzerzijds aan het adres van een raadslid van een kleinere ge meente waar géén openbaar overleg zou plaatsvinden opgemerkt werd dat het in juni gepubliceerde rapport van de commissie-Biesheuvel (overheid, openheid en openbaarheid) een andere geest ademde dan dit besloten voor overleg over de wethouderskeuze, ant woordde dit raadslid: „Den Haag ligt héél ver van mijn gemeente...." Nogmaals: al die geheimzinnigheid is een vreemde zaak. Het ziet er gelukkig naar uit dat de kabinetsformatie vol gend jaar omgeven zal worden met véél openbaarheid; de commissie-Biesheuvel is terecht van mening dat de kabinets formatie een publieke zaak is die zich geenszins aan de publiciteit mag on trekken. Onze conclusie daaruit is dat, waar kabinetsformatie een publieke zaak genoemd wordt, de formatie van het college van wethouders dat net zo goed is. Wij troosten ons met de hoop dat de openbaarheidsgedachte ten aanzien van deze zaken langzaam overal zal door dringen. Wellicht wordt het over vier jaar een heel gewone zaak dat het vooroverleg in de openbaarheid plaats vindt, Dij de discussies over de vorming van het nieuwe college van wethou ders heeft de vraag of men een "afspie gelingscollege", dan wel een "program college" wenst een rol speeld. In een afspiegelingscollege worden zoveel mogelijk politieke groeperingen (voorzover zij deel van de raad uitma ken) vertegenwoordigd; bij de samen stelling van een programcollege is het de bedoeling dat eerst een soort beleids- program wordt opgesteld en daarna nagegaan wordt welke van de politieke groeperingen zich achter de inhoud er van kunnen scharen. Kan men een meerderheid vormen, dan worden daar na de personen gekozen en is er een grote kans dat men evenals in de Staten-Generaal van een "coalitie" en een "oppositie" spreken kan. Minister Beernink (Binnenlandse Za ken) heeft zich vorige week naar onze mening terecht voor het afspie gelingscollege uitgesproken. De Ge meentewet stelt immers dat de raad aan het hoofd van de gemeente staat, de raad in zijn gehéél. Er kan geen spra ke zijn van besturende coalitie en be sturende oppositie, de raad in zijn gehéél bestuurt. Op provinciaal en ge meentelijk niveau liggen de verhoudin gen heel anders dan bij het rijk, waar de Staten-Generaal bestaan uit volks vertegenwoordigers. Provinciale Staten en gemeenteraden zijn niet alleen volks vertegenwoordigingen, maar ook de be stuurscolleges van de provincies en ge meenten. Sommigen bestrijden deze redenering door te zeggen dat de raad slechts in theorie het gemeentebestuur is (en het college van B. en W. het dagelijks be stuur). „Kijk eens naar de praktijk", zeggen ze, „het college van B. en W. vormt in veel gemeenten het eigenlijke bestuur terwijl de raad alleen maar controleert". Voor deze redenering is veel te zeg gen, tóch staan we er niet achter. Een actieve raad bestuurt, geeft de grote lijnen van het bestuur aan, komt, zo nodig, met initiatiefvoorstellen ter bij- besturing. Een goed functionerende raad bestuurt écht en staat ook in de praktijk aan het hoofd van de gemeen te. Dit neemt overigens niet weg dat ook voor afspiegelingscolleges tijdens het vooroverleg zeer globale beleidslijnen uitgezet kunnen worden, maar dan in overleg met de burgemeester die in het bestuur van de gemeente uiteraard een uitermate belangrijke functie vervult. IJ et wethouderschap is in tal van ge- A meenten een bijzonder moeilijk amot dat allerminst aantrekkelijk is. Wij nerinneren ons dat een van dewet- houders van Utrecht een paar jaar ge- leaen meedeelde dat hij een werkweek van zestig a zeventig uren heeft, een mededeling die direct door zijn me- üe-wetnouders in de Domstad bevestigd werd. Het is dikwijl ook een ondank baar ambt omdat de meeste wethouders aanzienlijk meer kritiek dan lof te ho ren krijgen. Bovendien lopen ze de kans na vier jaar "afgedankt" te wor den, óók al geen aantrekkelijke gedach te.... up het congres dat de Vereniging van Nederlandse Gemeenten deze zomer in Arnhem belegde, zei de voorzitter van de VNG, burgemeester J. C. Lindeboom van Bedum, het zó: „De eisen die aan de vervulling van de wethoudersfunctie worden gesteld, laten kennelijk niet ge makkelijk toe dat iemand er zijn dienst betrekking twee of drie dagen per week voor in de steek laat. Voor jonge mensen is deze politieke functie blijk baar ook weinig aantrekkelijk. Een on derzoek van de VNG heeft uitgewe zen, dat bij gemeenten boven de vijf duizend inwoners 70 procent van de wethouders ouder was dan 50 jaar en slechts 6 procent jonger dan 40". Het part-time karakter van het wet houderschap in enkele honderden )ge- meenten (pas bij gemeenten van meer dan 30.000 inwoners komt de jaarwedde van de wethouders boven de 20.000) schept nog extra problemen. Vooral in kleinere, snel groeiende, gemeenten heeft men bijzonder veel moeite om ge schikte wethouders te vinden. Het is geen wonder dat in sommige kringen het verlangen geuit is naar de vorming van professionele colleges van B. en W. waarin ook de wethouders geen neven functies hoeven te vervullen; ook daar blijft overigens het risico van een uit-de-boot vallen na vier jaar. Voor de duidelijkheid: gemeenten met minder dan 20.000 inwoners tellen over het algemeen twee wethouders; gemeenten van 20.000 tot 100.000 inwo ners kunnen drie of vier wethouders kiezen en gemeenten met meer dan 100.000 inwoners hebben de keuze tus sen vier, vijf of zes wethouders. Hierbij zij aangetekend dat de grote steden van ons land méér dan zes wet houders hebben. In de komende jaren zullen er in Amsterdam en Rotterdam acht wethouders zijn en in Den Haag en Utrecht zeven. En wat de honorering betreft; daar voor zijn ministeriële richtlijnen opge steld. De laagste wedde hebben de wet houders van gemeenten tot 1.000 inwo ners 1.900 per jaar). Wethouders van gemeenten van bijv. 10.000 tot 12.000 in woners hebben ruim 7.100 per jaar, die van 24.000 tot 30.000 inwoners 17.000 per jaar, van 40.000 tot 60.000 inwoners bijna 29.000 per jaar en van 125.000 tot 150.000 inwoners ruim ƒ42.000 per jaar. l^en commissie van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten onder voorzitterschap van burgemeester ir. W. J. L. J. Merkx van Breda is op het ogenblik bezig met de bestudering van de wethoudersproblematiek in het alge meen. Haar officiële taak luidt: „Het instellen van een onderzoek naar de positie van de wethouder zowel de bestuurspositie als de rechtspositie en zonodig het doen van voorstellen om de wethouderspositie in overeenstem ming te doen zijn met eisen die het dagelijks bestuur van de gemeente nu stelt en verwacht in de toekomst te zullen stellen." Het is te hopen, dat de commissie- Merckx (die ook de positie van de ge deputeerden in haar beschouwingen wil verwerken en begin van dit jaar van start gegaan is) spoedig met voorstellen zal komen die zullen bevorderen dat in de toekomst alle mogelijkheden aanwe zig zullen zijn om een optimale kwali teit van het wethouderscollege tot stand te brengen. E. J. Mathies GERRETSON DE GEWELDIGE DICHTERBIJ Dezer dagen verschijnt bij Bosch en Keuning te Baarn het eerste deel van de „Verzamelde Werken" van de in 1958 overleden prof. dr. Frederik Carel Gerretson. Het is het begin van een uitgave die tien delen zal omvatten van elk tenminste 300 pa gina's en die pas in het najaar van 1974 geheel compleet zal zijn. De redactie van deze verzamelde werken is in handen van dr. G. Puchinger, het Rijk heeft middels een aanzienlijke subsidie uitgever en redacteur tot deze kostbare uitgave in staat ge steld (elk deel gaat f 19,50 kosten, geen aparte prijs voor afname van het hele werk). Waarom dit alles? Omdat deze Gerretson onder het pseudoniem Geerten Gossaert in 1911, als jon ge man nog, een gedichtenbundel „Experimenten' schreef en zich met die ene bundel schaarde on der de zeer groten in de Nederlandse literatuur? Omdat hij hoogleraar is geweest, onmiskenbaar een man van wetenschap? Omdat hij in het poli tieke leven een rol heeft gespeeld, eerst in de hoek die het autoritaire fascisme ook voor Nederland als een oplossing zag, later als lid van de Eerste Ka mer voor de Christelijk-Historische Unie, toen deze partij haar strijd voerde voor het behoud van Ne- derlands-lndië? Omdat hij (via de olie) een vriend en raadgever was geworden van dr. Colijn, die op een flink stuk van Nederlands vooroorlogse historie zijn stempel heeft gedrukt? Omdat hij de woor den zijn van dr. Puchinger opposant was, pro testant, nationalist, onheilsprofeet, ondergangsvoor speller? In het eerste deel van de verzamelde werken is onder meer een essay opgenomen dat Gerretson schreef over de dichter Swinburne. Dit zijn de slot regels- „Hij is slechts een dichter in de naakte, oor spronkelijke betekenis van dit woord: een door het ritme bezetene. Doch de geschiedenis der poëzie toont dat sommige le venskrachten in ons geslacht slechts sluimeren. Nu en dan geschiedt een uitbarsting en de mensheid ziet verbaasd op naar de rosse gloed van een hartstocht die zij lang in zich uitgedoofd waande. Zulk een uitbar sting was Swinburne." Prachtige regels... omdat ze volmaakt op hemzelf van toepassing zijn. En niet alleen de dichter Gossaert was zulk een uit barsting, de hele mens Gerretson was dat, op alle gebieden waarop hij zich bewoog. Gerretson was compleet, in zijn stijl, zijn eruditie, zijn con sequentheid, zijn slagvaardigheid. Of om nogmaals dr. Puchinger te citeren: „Men kan zijn boodschap eenzijdig of desnoods onactueel noemen, maar de wijze waarop Gerretson deze boodschap bracht, in een taal die altijd die van een grootmeester was, met een visie die op zijn minst verbaasde door breedheid en diepgang, is reden dat het Nederlandse volk de uitge vers dankbaar mag zijn voor deze Verzamelde Werken. De vraag is gerechtvaardigd of deze werken de huidige generatie nog zullen aanspreken. Gerretson was een groot bewonderaar van Bilderdijk, als hij bezield van „de vaste wil om het voorvaderlijk patrimonium te ver dedigen". En daarin doet hij ons altijd weer denken aan prof. dr. Abra ham Kuyper, bewonderaar van Groen van Prinsterer en bezield van zijn strijd voor „de kleine luyden". Kuyper is door zijn aanhangers „de ge weldige" genoemd en op vele wijzen is zijn lof bezongen voor ons verdient prof. dr. F. C. Gerretson niet minder dat epitheton „de geweldige" en verdient hij het dat door zijn meest principiële leerling Puchinger deze Verzamelde Werken worden samengesteld. Het is nog geen vijftien jaar geleden, dat professor dr. Frederik Carel Gerret son zijn gedragen stem verhief in de Eer ste Kamer. Toch is het alsof zijn denk wereld door een afstand van eeuwen is gescheiden van de ideeën van deze tijd. Gerretson was een autoritair en zeer behoudend man: alles wat een politicus in deze tijd impopulair maakt, lijkt in hem verenigd en toch werd hij door vele tijdgenoten zeer hoog gewaardeerd. Hij werd in 1884 uit een geslacht van predikanten in Kralingen geboren: uit de ze bron zijn in Nederland vele politici ont sproten, maar het duurde vrij lang voor Gerretson politieke belangstelling ging to nen. Nadat hij volgens het goede gebruik van die tijd aan een Duitse universiteit was gepromoveerd, maakte hij enkele wereld reizen, waarover hij artikelen voor kran ten schreef. Hij publiceerde in die tijd ge dichten, waarover elders op deze pagina geschreven wordt. Na deze wat wilde jeugd, ging hij een gedegen loopbaan opbouwen in de handel. Hij ontmoette „in de olie" Colijn, maar Gerretson was niet, zoals Colijn, miljonair toen hij na enkele jam d olie vaarwl zei. Als particulier-secretaris van Colijn schreef hij in het revolutiejaar 1918 een zeer alarmerend rapport over „de rode dreiging". In oliekringen was hij toen al bekend als een standvastig man, wars van moderniteiten als algemeen kiesrecht en toegevendheid in koloniaal bestuur. Toen oliekringen besloten aan de Utrechtse universiteit een opleiding voor Indische bestuursambtenaren te bekosti gen, die een tegenhanger moest worden van de „ethische faculteit" in Leiden, werd Gerretson in 1925, 41 jaar oud, benoemd tot hoogleraar in de geschiedenis van Ne- derlands-Indië'. Vlak voor zijn benoeming begaf Gerret son zich op het toen wel zeer glibberige politieke pad: hij zocht en vond onderdak bij „de herstellers", die zich in de Twinti ger Jaren, opgesplitst in ontelbare groep jes, verzetten tegen de moderne staats rechtelijke verhouding; die meenden volk en staat te kunnen redden van een drei gende chaos door de lklok terug te draaien. Naderhand, toen enkele groepen „her stellers" waren uitgekomen bij nazisme en landverraad, heeft men weinig begrip op gebracht voor de vele goede Nederlanders die in de Jaren Twintig oprecht meenden dat een vorm van dictatuur Nederland ten goede zou komen. Aanvankelijk waren deze groepjes niet meer dan ernstige studiecommissies die soms een indrukwekkend rapport opstel den. Omstreeks 1924 werd in Nederland opgericht de Nationale Unie en na enkele jaren werd tdit genootschap van zeer def tige en zeer geleerde heren bijna geheel overheerst door de dynamische Gerretson. Politiek actief werd Gerretson pas goed, toen de Tweede Kamer in 1926 een ver drag met België over het Schelde-Rijnka- naal goedkeurde. Om verschillende rede nen waren vele Nederlanders tegen dat verdrag en zij groepeerden zich om aan hun misnoegen uiting te geven. Gerretson ontmoette in die dagen de in genieur van rijkswaterstaat Anton Mus- sert, die ook fel tegen het verdrag was. Samen schreven zij brochures, samen spraken zij op protestbijeenkomsten. Sa men waren zij trots en voldaan toen de Eerste Kamer het verdrag verwierp. Voor Mussert werd dit succes het be gin van een grenzeloze zelfoverschatting, die hem ten slotte voor het vuurpeloton zou brengen. Gerretson was voor zo'n ontsporing te vaderlandslievend, te inte ger en te intelligent. Toen Mussert hem uitnodigde samen een politieke partij op te richten, wees Gerretson dit voorstel af. Hij kon zich overigens toch al niet verenigen met de vele extreme ideeën van Mussert en hij had een hekel aan politiek avonturisme. Behalve autoritair was Gerretson ook een sociaal bewogen mens. Toen de crisis uitbrak en vele verpauperde Nederlanders politiek op drift raakten, zocht hij contact met de rumoerige Algemene Nederlandse Fascisten Bond, waarvan „de Amsterdam se volksjongen Jan Baars" de leider was. Tevens werd Gereretson vaste medewer ker aan het fascistische blad Aristo, dat werd uitgegeven door de Brabantse pries ter Wouter Lutkie. Toen Gerretson na de oorlog om al deze politieke avonturen in de Eerste Kamer werd aangevallen, verweerde hij zich: hij was alleen maar fascist met de fascisten geworden om de misleide massa op het rechte pad te houden. Zijn redevoeringen van omstreeks 1930 maken echter duide lijk dat Gerretson in die tijd slechts bij een vorm van fascisme redding verwacht- te. Nadat een fusie tot stand was gekomen tussen de zeer deftige Nationale Unie en de „volkse fascisten van Jan Baars", wilde men in 1933 zelfs meedoen aan de verkie zing voor de Tweede Kamer. Jan Baars zou lijsttrekker worden, maar dat ging de deftige Unieheren toch te ver. Vlak voor de verkziezing gaven zij het parool uit op Colijn te stemmen en de lijst van Baars ging met een paar duizend stemmen de mist in. De liefde tussen Gerretson en de „Co- lijn-vreter" Jan Baars was na de verkie zing dan ook zeer snel verdwenen. Toen een jaar later enkele politieke organisaties ook de Nationale Unie voor ambte naren werden verboden, verliet Gerretson wat verbitterd het openlijke politieke le ven ovenals Jan Baars, die als felle anti-nazi tijdens de bezettingsjaren in drukwekkend verzetswerk deed. Achter de schermen bleef Gerretson ook na de Nationale Unie politiek actief, voor al als adviseur van Colijn. Voor Colijn eindigde het politieke leven in de zomer van 1939; zijn vroegere secretaris en advi seur zette na 1945 de politieke loopbaan voort zij het niet onder de ARP-vlag van Colijn, maar in de Christelijk Histori sche Unie. De CHU had het na 1945 erg moeilijk met de dekolonialisatie van Indonesië: Ne derland had in Indië een door God gege ven taak en die dientde te worden ver vuld, ongeacht buitenlandse druk en ver anderende tijden. Ook na de soevereiniteitsoverdracht in december 1949 bleef de CHU in het parle ment de Indonesië-politiek scherp veroor delen. Tot grote blijdschap van de in die tijd overwegend zeer rechtse aanhang van de CHU, werd op 18 september 1951 prof. Gerretson tot lid van de Eerste Kamer ge kozen. Nu kon Gerretson, die het allemaal had voorzien en voorspeld, zijn gramschap de vrije loop laten. Telkens verhief hij in de Eerste Kamer zijn stem om de regering te wijzen op de politiek van het jongste ver leden en op de gevolgen daarvan, die in derdaad in de Jaren Vijftig voor Neder land niet direct opwekkend waren. Hij bombardeerde de bewindslieden met zeer wijdlopende volzinnen, die veelvuldig werden onderbroken door toepasselijke delen uit gedichten van veelal buitenland se en onbekende kunstenaars. Gerretsons onverflauwde autoritaire staatsgedachte kreeg duidelijk gestalte, toen hij in februari 1952 in de Eerste Ka mer uiteenzette dat het kabinet in 1946 tegen de wil van de koningin had gehan deld. Volgens Gerretson had de toenmalige gouverneur-generaal in Indonesië, dr. Van Mook, niet de bevelen van de ministers, maar de wil van de koningin moeten uit voeren. Deze redenering bezorgde hem een felle reprimande van de toenmalige minister Beel: Gerretson had het recht niet de koningin in het parlement onderwerp van gesprek te maken. Een nogal beschamende terechtwijzing voor een hoogleraar die op dat moment constitutionele geschiedenis doceerde. Gerretson verweerde zich in een bro chure. maar gaandeweg werd het duide lijk dat zijn gedachten niet meer pasten in de na-oorlogse tijd, al spraken zij ve len toen toch nog wel aan. De CHU, die geleidelijk ging inzien dat men niet met het gezicht naar het verle den en de rug naar de toekomst kon blijven staan, werd steeds minder blij met Gerretson in de senaat. Toen hij in 1954 zeventig jaar werd, legde hGerret- son zijn hoogleraarschap neer; twee jaar later verliet hij, onbeweend, de Eerste Kamer. Hij had weer contact gezocht met poli tieke medestanders uit het verleden. Hij ging weer meewerken aan het herrezen blaadje Aristo, dat weer werd geleid door de nog steeds felle Wouter Lutkie, die ver geten in een Brabants klooster leefde. Het blaadje kreeg na de oorlog geen verdere verspreiding dan onder enkele tientallen Nederlanders die de mooie dro men uit de wilde jaren van hun jeugd niet konden vergeten. Op 13 oktober 1958 lag Gerretson in een Utrechts ziekenhuis. Wouter Lutkie kwam hem opzoeken en schrok van de toestand van zijn 72-jarige vriend. Veertien dagen later stierf Frederik Carel Gerretson en Wouter Lutkie, die hem tien jaar zou overleven, schreef: „Met het heengaan van Gerretson verliest Aristo niet slechts een abonne, meer nog een goede vriend. Geen groots In Memoriam voor een man wiens grootheid ongetwijfeld beter was gebleken als hij in een andere eeuw had geleefd voor uen man echter die in elk geval met veel geest, waardigheid en grandeur het hek van een gestorven tijd perk had gesloten. Lang voordat hij zoals hij het zelf noemde koopman was of his toricus en politicus, genoot Frederik Carel Gerretson grote bekendheid als dichter. Onder de schuilnaam Geerten Gossaert publiceerde hij in 1911 een bundeltje met twintig gedichten, dat door literaire vrienden in een kleine oplage van de bibliofiele Zilverdistel reeks werd uitgegeven. Het boekje heette „Experimenten". Het trok onmiddellijk de aandacht en de auteur kreeg een plaats in de litera tuurgeschiedenis naast zijn leeftijdge noten A. Roland Holst, Jacques Bloem en Van Eyck. De gedichten werden vele malen her drukt in 1967 verscheen de veertien de druk van „Experimenten" en kwamen telkens terug in allerlei bloem lezingen en werden in het Latijn en Grieks vertaald. „Als ge in de maatschappij wat wilt bereiken, mijn jonge vriend, hoor ik de oude wijze professor Van der Wijck mij als jong student nog toevoegen, laat de mensen dan nooit weten, dat je verzen gemaakt hebt. Dat vergeven ze je nooit. En dat heb ik onthouden," vertelde Gerretson-Gossaert in 1924, toen hij zijn dichterschap al lang had afgezworen en bezig was met het op bouwen van een grote carrière in de maatschappij. Daarom koos Gerretson een tamelijk neutrale titel voor zijn verzenboek. Daarom ook verschool hij zich achter een pseudoniem gevonden in een Brussels museum bij het zien van een schilderij van Jan Gossaert van Mabu- se. En daarom ook veranderde hij tel kens weer de rangschikking van zijn verzen, als het ware bang zijn ziele- gang te verraden aan zijn lezers. Gerretson-Gossaert schreef zijn gedich ten tussen zijn zeventiende en zijn vijf entwintigste jaar. De jongeman, af komstig uit een christelijke familie, was in die tijd student en soldaat. Hij zwichtte voor de verleidingen van het leven: liefde, zang en spel. Hij vocht met zijn oude geloof en zijn God, die hij pas in zijn volwassen heid terug .vond om. er zijn gehele le ven lang trouw aan te blijven, zoals hij ook trouw bleef aan Oranje en het vaderland. „Experimenten' was een onverwachte uitbarsting van een dichter, die zich evenals zijn leeftijdgenoten van de ro mantische school rond 1910 afzette te gen de Tachtigers. Met die tijdgenoten had hij gemeen de aristocratische op vatting van het leven en de afkeer van de schijnschoonheid. Maar hij onder scheidde zich door een eigen motief voor zijn verzen en door de eigen vorm. Dat motief van de christen in zijn strijd met en zijn uiteindelijke onder werping aan God keert terug in vrijwel al zijn gedichten. In „De verloren zoon", maar ook in „Libera nos" domineert de moderne visie van het Emmaus-ver- haal. door Dirk Coster een der ver schrikkelijkste verzen uit de wereld literatuur genoemd. „Met Experimenten werd Gossaert de eerste grote protestantse dichter sinds twee eeuwen" (Dirk Coster), maar na die bundel zweeg zijn bewogen stem en keerde hij zich bewust af van de poëzie. Hij verloochende de dichter terwille van de burger. Hij voegde zich in de burgermaatschappij, waar hij zich het beste in thuis voelde als hij er tegen in kon gaan. Gossaert werd weer Gerretson. Hij werd de geschiedschrijver van de Ko ninklijke Petroleum Maatschappij, hoog leraar en Kamerlid. Toch verried de dichter in hem zich nooit. In 1924 bekende hij, dat hij nog meer verzen had geschreven onder andere zogenaamde Priapeeën die wel na zijn dood mochten worden uitgegeven. Wat overigens totnogtoe nooit is ge beurd. Tot na de oorlog bleef hij ook in zijn bundel „Experimenten" veran deren. Hij voegde nieuwe gedichten toe, publiceerde heel vroege die tot dan toe alleen nog maar te vinden wa ren in een verzenkladboekje, dat in het bezit is van Annie Salomons hij ver anderde titels en vond nieuwe, archaï sche woorden voor zijn „bezielde re toriek". Pas in de twaalfde druk die zes tig verzen bevat tegenover de twintig van de eerste druk uit 1911 kreeg „Experimenten" zijn definitieve vorm na overleg van de dichter met zijn vriend professor P N. van Eyck. In die druk en de volgende kregen nog onge publiceerde verzen uit het kladboekje van 1909 een plaats, maar ook het ge dicht „Dedit fructus eorum locustae" (Hij geeft de vruchten hunner handen over aan de sprinkhaan), dat hij op 10 mei 1940 bij het binnentrekken der Duitsers schreef en dat in de bezettings jaren clandestien werd verspreid. Het luidt: Ons staan van koorv De velden wit Neemt Gij, in Uwen toorn, al dit? Nog blijft ons, vrij en vol bezit. Van Uwe min 't Zielseigen pand Dit erf domein, ons Nederland! Geheng, o Heer die 't Al regeert, Die uit Uw wolk Onze oogst verteert, Dat ik mijn Volk In pijn en nood Getrouw mag zijn Tot in Den Dood.

Digitale periodieken - Gemeentearchief Veenendaal

De Vallei | 1970 | | pagina 8