Verontrusting
om vernieuwing
stimulans voor een levende kerk
De les van
de mieren
,Met 'n kater naar bed'
Het concilie
vraagt om
een vervolg
Ontluisterend maar zuiverend
proces zal één zekerheid
nooit kunnen aantasten
f Doorgaa nd proces
o Noodzaak
Niet passief
15 JAAR KIJKERSPOST VOOR DE NCR V
STOF VOOR EEN OPMERKELIJK BOEKJE
Een rooms-katholiek
„kerkparlement"
Instituut
Een week als nu achter ons ligt is wel bij uitstek geschikt om de ver
ontrusting in de hand te werken. Terreur en vandalisme roepen dwin
gend de vraag op of het gezag nog functioneert. Staking en eisen die
op afpersing lijken maken duidelijk dat ook in ons economisch leven
het verantwoordelijkheidsbesef begint af te nemen. En verontrusting
over wat in de kerk. op het geestelijk erf gaande is, is al vele malen
uitgesproken. Is er reden voor die verontrusting? Men kan die vraag
op twee manieren benaderen: door de verschijnselen die die onrust
veroorzaken onder de loep te nemen, maar ook door die verontrusting
zelf nader te analyseren en in het grotere verband van de doorgaande
vernieuwing te plaatsen. Een (bijzonder goede) poging tot het laatste
biedt dit artikel.
Onrust niet
aan leeftijd
gebonden
de bureaus van de vicarissen van
de zeven rooms-katholieke bis
schoppen van Nederland ligt sinds korl
een interessant en actueel rapport van
een commissie die onder voorzitter
schap van prof. dr. P. J. A. M. Steen
kamp heeft nagedacht over de follow-
up van het dit voorjaar geëindigde
pastoraal concilie van de Nederlandse
kerkprovincie. Zoals men van prof.
Stcenkamp gewend is heeft hij ook nu
bijzonder snel gewerkt en binnen enke
le maanden zijn rapport naar het aarts
bisschoppelijk paleis aan de Utrechtse
Maliebaan gezonden; op hun beurt
hebben de bisschoppen het rapport ter
bestudering aan hun vicarissen gege
ven die het episcopaat een voorstel
zullen doen ter realisering van de alge
meen levende wens, het pastoraal con
cilie een duurzaam vervolg te geven.
In Utrecht wordt verwacht dat de bis
schoppen op korte termijn een besluit
zullen nemen, mede omdat ook zij bij
zonder dankbaar zijn voor het brede be
raad dat in „Leeuwenhorst" te Noord-
wijkerhout gedurende enkele jaren in
experimentele vorm heeft plaatsgevon
den.
Belangrijkste conclusie van het rap
port van de commissie-Steenkamp is
dat de rooms-katholieke kerk in Neder
land duidelijk behoefte heeft ean 'n per
manent beraad dat als n' soort,, kerk
parlement" moet kunnen functioneren.
Dit Nationaal Pastoraal Beraad zou sa
mengesteld moeten zijn uit bisschoppen,
priesters, religieuzen en leken en be
paalde bevoegdheden moeten bezitten.
Het zou zich moeten richten op het pas
toraal beleid in Nederland; „het Natio
naal Pastoraal Beraad (NPB) moet de
algemene lijnen voor het pastoraal be
leid uitwerken en erop toezien dat het
wordt uitgevoerd".
In het rapport wordt duidelijk van
„gezamenlijke verantwoordelijkheid"
gesproken, al wordt aan de bisschoppen
een „toetsingsrecht" toegekend dat hun
de uiteindelijke verantwoordelijkheid
laat, in het bijzonder met het oog op
Rome en de wereldkerk. Het NPB zelf
zou ook bepaalde bevoegdheden moeten
hebben met het oog op contacten met de
Nederlandse regering en andere overhe
den.
Wie de situatie in de (internationale)
Rooms-katholieke kerk kent weet dat
het punt „gemeenschappelijke verant
woordelijkheid" in formele zin dan niet
zo gemakkelijk ligt. De hiërarchische
structuur lijkt zo'n constructie nauwe
lijks toe te laten, maar de commissie-
Steenkamp voegt hier direct aan toe dat
de praktijk van hetjpastoraal concilie
leert dat het beraad zoals dit de laatste
jaren in Nederland gegroeid is géén af
breuk dóet aan hét niërarchisthe begin
sel.
Integendeel: het overleg in „Leeu
wenhorst" heeft de verantwoordelijk
heid van de bisschoppen voor de kerk
provincie alleen maar verstérkt; hun
gezag is zeker binnen de kerk gro
ter geworden. En kardinaal Alfrink zei
in januari: „Van onze kant willen wij
graag verklaren dat het pastoraal be
raad bij onze beleidsvoering niet meer
weg te denken is".
Verwacht mag worden dat het pasto
raal concilie min of meer model zal
staan voor het Nationaal Pastoraal Be
raad; een belangrijk aantal leden van
het NPB zal ook nu door de diocesane
pastorale raden (per bisdom dus) geko
zen worden.
Voor de organisatie van dit beraad
zal, zo concludeert de commissie-Steen
kamp, een nieuw instituut in het leven
geroepen moeten worden dat een duide
lijke managementfunctie zal krijgen; in
dit instituut zou onder meer het huidige
Pastoraal Instituut voor de Nederlandse
kerkprovincie (PINK) onder leiding van
dr. Walter Goddijn opgenomen kunnen
worden; het PINK heeft de zittingen
van het pastoraal concilie georgani
seerd. Verder kan daarin het juridisch
secretariaat van het r.k. kerkgenoot
schap nu in Den Bosch gevestigd
ondergebracht worden en daarnaast
eventueel het secretariaat van de Ne
derlandse bisschoppenconferentie in
Utrecht.
Het nieuwe instituut zou vier afdelin
gen moéten tellen: een werksecretariaat
voor communicatie en coördinatie, een
studiecentrum op pastoraal gebied, een
departement voor financiën en perso
neel en een departement voor informa
tie. Een belangrijke factor in dit ver
band zou zijn dat er wat meer eenheid
organisatorisch in de kerkprovin
cie komt; de financiën bijvoorbeeld
worden tot dusver per bisdom geregeld
en een eigen informatiebureau (met een
voorlichtingsman) hebben nu voorzover
wij weten, alleen maar de bisdommen
Breda en Rotterdam.
Terecht schrijft dr. C. P. van Andel
Azn., secretaris van het Hervormd Ro
me-beraad, over de opzet van de com
missie-Steenkamp dat in de hiërarchi
sche structuren van de Nederlandse
r.k.kerk op deze wijze synodale elemen
ten worden ingebouwd. Als geheel is hel
rapport een boeiend discussiestuk ge
worden dat in de komende maanden een
zeer belangrijke rol in het overleg in de
Rooms-katholieke kerk kan gaan spe
len. Aangenomen wordt dat van de zijde
van het Vaticaan op deze constructie
weinig aanmerkingen zullen worden ge
maakt; men is daar óók met de organi
satie van het pastoraal concilie akkoord
gegaan.
Gehoopt mag worden dat ook in het
Nationaal Pastoraa' Beraad het oecume
nische element, dat zo duidelijk op hei
pastoraal concilie aanwezig was, ge
handhaafd zal worden; van protestantse
en oud-katholieke, maar ook van huma
nistische zijde zal dit erg op prijs ge
steld worden.
Het ziet ernaar uit dat de bisschopper
niet lang met hun beslissing zullen
wachten omdat er nu al genoeg punten
zijn die op de agenda van het Nationaal
Pastoraal Beraad geplaatst zouden kun
nen en moeten worden; allerlei belang
rijke zaken wachten op een (nieuwe)
dialoog tussen bisschoppen, priesters,
religieuzen en „leken". Het zal, ver
wacht men, niet lang duren vooi
„Noordwijkerhout" weer volop in hel
nationale en internationale nieuws is!
E. J. MATHIES
Verontrusting is het tegenovergestelde van „rust, zekerheid, veiligheid". Ze
treedt op waar de onaantastbaarheid van deze waarden worden aangetast.
Hoe groter deze onaantastbaarheid, hoe groter ook de verontrusting.
Kerk nu betekende in het allerlaatste verleden nog zekerheid, veiligheid,
rust. Zij had dé waarheid, daarom hét laatste woord, daarom dé zekerheid,
daarom dé onveranderlijkheid in leer en structuur. Daarom ook kon ze
spreken met een taal, die eeuwig leek, daarom kon ze zich veroorloven
zich te presenteren in een kleed, dat onverslijtbaar scheen.
Maar de kerk als mensengemeenschap is meegesleurd in de veranderingen
van deze tijd, in de cultuuromslag van onze dagen. Zij heeft de invloed
ondergaan van het zich vernieuwende denkpatroon en de zich anders aan
dienende geesteshouding. Zij is zichzelf bewust geworden van haar histori
citeit en dus van haar eindigheid, van haar tijd- en cultuurgebondenheid,
van de relativiteit van baar spreken als „nooit laatste maal wel voorlaat
ste" woord. Zij is gerukt uit haar zelfverzekerdheid en haar schijnbare
autoritaire rust en onaantastbaarheid. Zij is zich bewust geworden van
haar opdracht om de mens van deze tijd de boodschap in woord en daad
zo te verkondigen, dat zij nu kan worden verstaan.
De kerk moet opnieuw leren spre
ken en dit spreken tot een eigentijds
werkwoord maken. Maar dit spreken
vergt een heel denkproces. Wie op
nieuw wil leren spreken, moet op
nieuw leren denken: herdenken. Nu
is herdenken een bij uitstek bijbels
woord. Het heeft niet zoals bij ons de
betekenis van een verleden feit vie
ren bv. 40-jarig ambtsjubileum. In
het Joodse denken houdt herdenken
in: dat het verleden, dat je in woor
den verhaalt en in tekenen uitbeeldt,
nu geschiedt. De viering van Pasen
is: de bevrijding uit Egypte voltrekt
zich nu in de maaltijd van het Paas
lam en het verhaal van de bevrijding
en tevens houdt het de garantie in,
dat Jaweh God ons zal blijven ver
lossen. Zo is het denken bij de Joden:
het verleden tot heden maken en het
heden tot toekomst.
Zo moet ook de Kerk voortdurend
herdenken: de verlossing in woord
en daad nu aan ons voltrekken. Maar
dan in zulke woorden en zulke da
den, dat het „gebeuren" aan de mens
ook door hem wordt verstóan. De
Kerk kan geen taal spreken die de
mens van vandaag niet verstaat; zij
kan geen beelden en symbolen aan
wenden die de hedendaagse mens
niet meer aanspreken. Haar bood
schap van de verlossing is niet die
van een ver verleden maar een van
hel heden. "Nu is het de tijd van
heil". Op deze „verstaanbaarheid"
zal dus de kerk in haar spreken en
handelen herijkt moeten worden.
Fen proces van tasten en zoeken, van
falen en mislukken, van formuleren
en herformuleren, dat waarschijnlijk
niet meer zal eindigen.
Een proces echter dat zuiverend
werkt, omdat het doorstoot naar de
kern van de zaak en dit ontdoet van
alles, wat in de loop der eeuwen
heeft bijgedragen tot de „onver
staanbaarheid". Woorden eens ge
sproken, waarheden eens geformu
leerd, instituties en structuren eens
opgebouwd zijn hier niet van het
eerste en hoogste belang, maar alleen
het woord en de daad waarin en
waardoor het heil aan ons is voltrok
ken Zo is het tevens een kritisch
proces, waar het ware en onware,
het blijvende en voorbijgaande, het
wezenlijke en bijkomstige, vorm en
inhoud op hun juiste waarde worden
geschat.
Op deze wijze is het ook een ont
hullend proces, omdat het ontmas
kert:
hoeveel van wat goddelijk en eeuwig
heet, slechts menselijk en cultuurge
bonden is;
hoeveel wat als geloof wordt gepre
senteerd. slechts culturele erfenis is.
dat zolang stand houdt als de ver
trouwde omgeving er is;
hoeveel geloofsgehoorzaamheid in
feite slechts is: escape voor eigen
verantwoordelijkheid, infantiliteit en
ontstellend gebrek aan persoonlijk
geloven en gewetensvorming:
hoeveel persoonlijk geloof in feite
niets anders is dan een louter ver
standelijk aanvaarden van een stel
waarheden, precies geformuleerd, in
plaats van overgave aan degene die
van zichzelf heeft gezegd Woord en
Waarheid te zijn;
hoeveel onvolwassenheid er in feite
iii de geloofsbelevenis bestaat, zodat
wanneer een woord verandert bv.
transsubstantiatie heel het geloof in
de wezenlijke tegenwoordigheid in
elkaar zakt: wanneer een gebaar in
de liturgie vervalt, men ontredderd
is; wanneer geen duidelijke uitspra
ken van de paus komen men niet
meer verder kan in zijn leven: wan
neer een of ander devotie wordt af
geschaft opeens heel het geloof in
diggels valt;
hoeveel onwaarachtigheden in het
geloven schuilgaat doordat men
trouw is tot in de kleinste jota's van
de wet. maar de grote eisen van de
naastenliefde niet onderhoudt;
hoeveel zelfkoestering in feite in dc
kerk aanwezig is, doordat ze zichzelf
voortdurend koestert en met zichzelf
bezig is, maar geen oog heeft voor de
grote taken in de wereld;
hoeveel onwaarachtigheid in het
kerkelijk oordelen schuilt, waar alles
wordt beoordeeld en gemeten naar
de prestaties van dominicantie en
pasen houden, maar niet naar de
diepte van het engagement met de
mens in nood
hoeveel liefdeloos er in feite in het
kerk-zijn schuilt, waar de persoon
lijke vrijheid onderdrukt wordt
maar de wet, het systeem boven de
mens prevaleert.
Vanzelf is dit zo een ontluisterend
proces, omdat het de kerk ontdoet
van veel valse schijn en haar naakt
in haar armoede presenteert. Is het
wonder dat dit proces daarom ook
strijd ontlokt: omdat de één hier een
aantasting van zijn heilige waarden
in vindt, de ander niet meer dan van
historish relicten; de één dat men het
wezenlijke raakt, de ander slechts
bijkomstige dingen.
Om al deze redenen zal dit proces
daarom met verontrusting gepaard
gaan en moeten gaan, al naar gelang
de persoonlijke instelling. Voor de
één omdat dit proces niet snel genoeg
gaat en niet fundamenteel de dingen
aanpakt; omdat het te ongefundeerd
gaat en niet met voldoende kennis
van zaken, te ondoordacht en onkri
tisch, waardoor alles op de helling
gaat en onder kritiek wordt gesteld,
zodat er alle gevaar gaat onstaan
voor vrijzinnigheid. Voor een derde
tenslotte omdat iri zijn ogen onaan
tastbare waarden worden geraakt;
het fundament onder kerk- en gelo-
vig-zijn wordt weggeslagen. De kerk
alleen maar wordt afgebroken en
niet vernieuwd. Waar vernieuwers
per se ketters en dus geen eigenlijke
kerkleden meer zijn, die door de au
toriteit, die veel te slap optreedt,
moeten worden geëxcommuniceerd.
Voor de één zal deze veronrusting
betekenen: de vrijheid om in zoe
kend geloven en stamelend verwoor
den voort te gaan; voor de ander
trouw aan het kerkelijk gezag, dat
onfeilbaar spreekt en veroordeling
van alle anderen.
Maar zowel voor de een als de an
der zal het gepaard gaan met span
ning: Waarnaar toe? Hoe zal het
proces zich voltrekken, waar zal het
uitkomen? Met. een zekere angst
voor eigen identiteit: hoor ik nog wel
in deze kerk? Ben ik hier nog wel op
mijn plaats? Mag ik in geweten lid
blijven van deze gemeenschap? Ten
slotte ook met een gevoel naar vei
ligheid en geborgenheid. Voor de één
bestaande in het feit, dat hij in volle
verantwoordelijkheid risico's mag
nemen en in volle vrijheid aan zijn
christen-zijn gestalte mag geven,
voor de ander in het gevoel dat hij
geleid wordt en dat vaderlijk hetzij
moederlijk over hem wordt gewaakt
zodat niets hem kan bedreigen.
Is de verontrusting zo inherent aan
de vernieuwing. Zij is terzelfdertijd
ook een teken van vitaliteit, omdat
er de kerk-betrokkenheid in naar
voren komt; het bewust-zijn, dat de
kerk een plaats in het persoonlijk
leven heeft en nog iets voor de gelo
vige betekent. Voor een kerk waarin
van veronrusting geen sprake meer
zou zijn, moet men vrezen. Deze is
ten dode opgeschreven. Zolang er
nog gereageerd wordt is er leven.
Het is daarom ook in zich een onzin
nige en zelfs onzindelijke gedachte
om de verontrusting bij de gelovigen
weg te nemen. Nodig is, dacht ik. om
de mensen ermee te laten leven.
Zo wordt de mens voortdurend ge
prikkeld om zich te bezinnen op wat
hij gelooft, hóe hij gelooft en
waaróm hij gelooft. Met als gevolg
dat er zo een blijvende stimulans in
zijn leven is: zich te bekeren, zich te
heroriënteren en op dezë wijze te ver
nieuwen naar het beeld van de niev
wp mens: Jezus Christus
Hiervoor is echter wel nodig, da
nij bereid is met een open houding
voor wat zich in de kerk afspeelt, dc
vernieuwing in de kerk tegemoet te
tieden. Zonder krampachtigheid. De
/.e krampachtigheid kan op twee
fronten naar voren komen: zowel bi.
degenen die zeggen wèl voor ver
r.ieuwing te zijn, maar alleen in d'
geest van Vaticanum II overeen
komstig de uitspraken van het leer
gezag. Dit is een krampachtigheid die
zich verschuilt achter autoritaire
structuren uit vrees zelf in vrijheid
en eigen verantwoordelijkheid op te
treden. Als ook bij degenen die in
een vernieuwingsdrang alles ovei
boord dreigen te gooien: dit is een
krampachtigheid, die zich baseert op
een vals begrip van de vrijheid, als
ware dit ongebondenheid en teugel
looi recht om maar te doen wat je
wilt
Dit vraagt echter een op\ocdings
proces: noem het voor mijn part
Mgr. L. A. Th.
Rooyackers, vicaris
cpiscopalis van hét
bisdom 's-Hertogen-
bosch, was een van
de sprekers op de
Gemertse Studieda
gen, dit jaar voor de
24e maal georgani
seerd door 't provin
ciaal centrum van 't
Nederlands Katho
liek Vakverbond The
ma van dit als altijd
bijzonder goed gedo
cumenteerde) stu-
diecangres was dit
maal ,,De positie
van de oudere werk
nemer" en in dit ka
der sprak vicaris
Rooyackers over
,,De oudere mens en
de verontrusting in
de kerk".
Nu had hij het
met dat eerste deel
van de titel niet erg
moeilijk. „Veront
rusting om vernieu
wing zo stelde hij
is niet gebonden
aan een bepaalde
leeflijd noch aan een
bepaalde groep. Er
zijn oudere mensen
die zich krampach
tig vasthouden aan
het oude; er zijn an
deren die het maar
gelaten over zich
heen laten gaan en
het alles met een ze
kere humor bekij
ken; er zijn er die
mee willen doen,
modern willen zijn,
maar omdat ze in
hun hari conserva
tief zijn leidt dit tót
spanningen; er zijn
er als de 72-jarige
man die zei: Heer
lijke tijd. Ik heb niet
voor niets geleefd.
Ik ben blij dit te mo
gen meemaken!"
Aanzienlijk meer
aandacht besteedde
mgr. Rooyackers in
zijn redevoering aan
het verschijnsel van
de verontrusting zelf
en het is dit deel van
zijn analyse dat we
hisrnaast vrijwel on
verkort weergeven.
,adulteducation" of pastorale bege
leiding. Zonder met stenen naar wie
dan ook te gooien zullen we moeten
bekennen, dat de kerk en haar ver
kondigers en leiders hierin in het
verleden tekort zijn geschoten. De
vernieuwing heeft de mensen over
vallen. Niet alleen de gelovigen,
maar ook veel priesters. In deze be
slissende fase heeft men weieens het
gevoel, dat de gelovigen teveel door
hun herders in de steek zijn gelaten.
Zij waren niet voorbereid op wat ko
men ging. Zij hadden de dijkbreuk
niet voorzien. Anderzijds moet men
ook oog hebben voor het feit, dat veel
herders, ondanks al hun goede wil,
door hun opvoeding niet in staat
waren dit vernieuwingsproces zo
te begeleiden als dat nodig was.
Eerder dan schuldigen aan te wijzen,
zoals dat door sommigen zo graag
.vordt^ gedaan, moet worden erkend,
dat dé menselijke onmacht hierin de
gi'ootste rol heeft gespeeld. Een stuk
verharding in de Nederlandse kerk
zou wegvallen, wanneer men dit zou
willen erkennen.
Dit opvoedingsproces zou moeten
inhouden, dat de mensen weten: wat
er in de kerk gaande is, waarom dit
zo is, waarom zij niet behoeven te
rezen dat alles uit hun handen
wordt geslagen wat hen tot nu toe
dierbaar was. Ik zou hier een citaat
willen aanhalen van wijlen prof
Fortmann. In een naschrift op zijn
boekje Hoogtijd schrijft hij: „De Ne
derlandse Bisschoppen hebben in
hun recente pastorale brief een deel
der gelovigen gerustgesteld door het
gevaar van te grote vrijzinnigheid te
signaleren. Hopenlijk vinden zij aan
leiding om in een volgend schrijven
nog eens uiteen te zetten hoe de hui
dige discussies in de kerk zijn ont
staan, welke de waarde ervan is, wat
de gelovige in dit tijdperk redelij
kerwijs aan uitspraken mag ver
wachten, welke de draagwijdte en
het gezag daarvan is en vooral dat
het evangelisch geloof in God en zijn
Zoon Jezus niet behoefde te lijden
onder dogmatische controversen.
Maar het is wèl moeilijk om zoiets
goed te formuleren en ik moet be
kennen, dat ik blij ben geen bisschop
te zijn".
Behartenswaardig in dit verband
is wat hij vervolgens in hetzelfde
naschrift schrijft: Overigens, er kan
nog zó veel worden gezegd dat in het
geheel geen moeilijkheden oproept.
Èen kerk in onzekerheid kan putten
uit zekerheden die er wél zijn. Zij
kan voedzame spijzen uitdelen aan
ieder die honger heeft. De inhoud der
beide testamenten is veel rijker dan
wat gewoonlijk in de prediking ver
schijnt. Er zijn thema's die tot wa-
lens toe terugkeren en andere die
cooit aan bod komen. De aandacht
der verontruste gelovigen moet wor
den afgeleid van het discussiabele en
worden gevoed met datgene waaraan
iedereen acute en chronische behoef
te heeft. Zij heeft t weeduizend jaar
ervaring in de omgang met God en
zou zij nu opeens niets meer te zeg
gen hebben in de bestaansnood der
mensen, die nog even groot is als in
alle eeuwen?"
Het komt er dus op aan, de gelovi
gen te laten zien, dat er vernieuwd
moet worden, omdat dit nu eenmaal
bij ieder levens- en groeiprocs
hoort, maar tevens duidelijk aan te
totnen dat juist vanwege Gods eigen
woord en daad in Jezus Christus niet
alles kan vernieuwd worden. Dat in
alle vernieuwing en onzekerheid het
woord van God onveranderd blijft.
Vervolgens zal in dat opvoedings
proces duidelijk gemaakt moeten
worden, dat het vernieuwingsproces
niet alleen naar hem overkomt, maar
dat hijzelf dit meevoltrekt; dat hij
niet passief moet wachten op wat
van hogerhand hem wordt aange
zegd, maar ,dat hij in samenspraak
met al zijn. mede-gelovigen moet
zoeken; dat hij overtuigd wordt, dat
de Geest van God niet exclusief het
deel is van de leiding van de Kerk,
maar inclusief van heel de kerk. Na
tuurlijk onder leiding van de Paus,
maar inverbondenheidmetheelde
wereldkerk. Tot deze actieve deelna
me zal hij moeten worden aange
spoord.
Ook hoort wezenlijk bij dit proces
dat men iedereen de kans geeft zich
zelf in de kerk te zijn zoals hij is, dat
men ieder de ruimte geeft waar hij
recht op h eeft. Zoals in een gezin: de
een zal vrij zelfstandig binnen de
algemene regels van het gezin zijn
weg zoeken; de ander zal dit eerder
cioen door voortdurend zijn ouders te
raadplegen. De een zal meer vrij
heidslievend dan de ander zijn, meer
experimenteel ingesteld Wat echter
geenszins wil zeggen, dat de een nu
persé beter is dan de ander. Niemand
heeft het recht de ander te verkette
ren of te veroordelen. Wie dat wel
doet, trekt het gelijk aan zijn kant
en gaat in feite zitten op Gods rech
terstoel. Lezing van Paulus btieven
zou een mens hiervoor al huiverig
moeten maken' Het komt er op aan,
dat wij de spanningenaanvaarden,
aat er nu eenmaal verschillende
soorten mensen zijn.
In feite betekent het, dat we min
der en zelfs niet in eerste instantie
o\ er de ander verontrust moeten zijn
en heel onze energie aanwenden om
hem her op te voeden en naar onze
hand te zetten, maar om deze scala
van anders-zijn, van anders-denken
in een geordend streven te bundelen:
de Kerk van Jezus Christus naar zijn
Geestevernieuwen.Eenheel
Geest te vernieuwen. Een heel wat
zinniger bezigheid dan elkaar te ver
ketteren, te belasteren, elkaar tot in
het buitenland na te lopen om te ont
kennen wat de ander zegt.
Wllicht zou dit proces ons ook
moeten leren: inclusief in plaats van
exclusief te denken. Daarom zou ik
van harte wensen, dat eern goed ge
leed en geleid gesprek tussen allen
die op een of andere wijze van uit
het evangelie verontrust zijn, op
gang zou komen. Waar het Pastoraal
Concilie nis schien hierin niet
volledig is geslaagd, zou het nieuwe
permanent Nationaal Pastoraal Be
raad dit forum kunnen zijn. Op
voorwaarde, dan dat waar bij de
voorbereiding aller medewerking
wordt gevraagd, ook ieder daaraan
gehoor geeft en zich niet afzijdig
houdt om— als de zaken niet naar
zijn zin gaan heftig te gaan pro
testeren. Hetgeen in het evrleden he
laas is geschied.
Op deze wijze zal de verontrusting
im heel veel menselijks in de kerk:
wijze van spreken, formuleren, han-
deien, gezangsuitoefening en wijze
van gehoorzamen verdwijnen voor
een Verontrusting die ons gezamen
lijk en ie^r afzonderlijk ten dienste
moet be7-» houden: hoe kan en moet
het woorc» van God vandaag tot heil
worden voor de mens en de wereld
waarin hij leeft?
Door de naar onze begrippen meest
gewone dingen wil de Bijbel ons de
meest wijze lessen leren. Boven
staand woord spreekt ons van de
mieren. Met name wanneer we bij
een wandeling door het bos er rustig
de tijd voor nemen, kunnen we deze
kleine diertjes overal aan het werk
zien.... rusteloos en zonder ophouden
lopen ze af en aan af en aan. Als
echte kleine zwoegers zijn ze aan het
slepen en sjouwen met alles wat
voor hen maar eetbaar is. Dikwijls
gaan we er geheel achteloos aan
voorbij. De Bijbel echter ziet er wat
in, nl. de wondere wijsheid waarmee
God deze diertjes heeft toegerust.
Als een volk zonder kracht zijn ze
met een bijzondere nauwgezetheid
bezig om te zorgen voor de toekomst.
Nooit zullen ze straks de strenge
winter kunnen overleven, wanneer
ze nu niet zorgen voor een voorraad,
waarvan ze alsdan kunnen profite
ren. En daarom de zomertijd, wan
neer er overvloed is nemen zij te
baat, om met inspanning van alle
krachten hun voedsel voor de winter
in te slaan.
En dat nu zegt de Bijbel, moeten
wij mensen ook doen. Ook wij moe
ten voor de toekomst zorgen. Voor
welke toekomst? Zeker, dat is ook
voor onze aardse toekomst. Vooral in
onze tijd, met al zijn sociale voorzie
ningen en verzekeringen, dwingt de
noodzaak om b.v. voor de ouderdom,
en in het algemeen voor kwade da
gen te zorgen, lang niet zo sterk als
dit vroeger wel het geval was. In
plaats van zelf te zorgen, wordt er
immers voor ons gezorgd. Toch mag
ons dit beslist niet zorgeloos doer,
zijn. Vanuit de les der mieren ver
oordeelt de Bijbel alle luiheid en
laksheid, en vraagt van ons dat we
de kansen en de mogelijkheden, die
God in het heden, in de zomertijd
ons biedt, wel zullen benutten, om zo
doelbewust voor de toekomst van ons
en de onzen zorg te dragen.
De Bijbel spreekt ons echter nog
van een andere toekomst dan alleen
van onze toekomst in dit tijdelijke
leven, nl. van de toekomst der eeu
wigheid. Vooral voor deze toekomst
moeten nu in het heden de voorbe
reidingen worden getroffen. Zomin
de mieren de wintertijd door komen,
wanneer ze niet de nodige voorberei
dingen hebben getroffen, zo min ko
men wij de eeuwigheid door. Zijn
wij in dit opzicht zelfs niet nog veel
zwakker en krachtelozér dan de mie
ren! Wat toch4s voor ons de eeuwig-
beid? Wel aan het begin van de eeu
wigheid staat voor ons het gericht
van God, die oordelen zal over ons
leven en alsdan aan ons leven zijn
eeuwige bestemming wijzen zal. En
wie onzer zal in dit gericht van God
kunnen bestaan, wanneer hij hier
Gods genade niet heeft leren kennen,
waardoor hij weet dat zijn zonden
hem vergeven zijn en de verzo^g^g
met God zijn doel is.
Die genade van God is dan ook
voor alles het voedsel, dat nu door
ons voor de komende wintertijd moet
worden verzameld. Welk een rijke
gedachte ligt hierin besloten, nl. dat
het nu de zomertijd is, waarin deze
genade voor ons te verkrijgen is. In
derdaad het is nu wat Paulus noemt:
de welaangename tijd, de dag der za
ligheid, de dag, waarop het Brood uit
de hemel als het ware volop, aan alle
kanten om ons heen ligt, waarop het
voedsel van het Evangelie volop kan
en mag worden verzameld, waarop
zondaren volop met de genade van
God zich kunnen en mogen verrij
ken.
Wat doen wij? Zijn we als de mie
ren reeds bezig om nu in de zomer
tijd dit voedsel in te zamelen om
straks wanneer de wintertijd komi,
voorraad in de schuren van onze ziel
te bezitten? Zorgeloosheid ten aan
zien van onze aardse toekomst kan
funeste gevolgen hebben, zorgeloos
heid ten aanzien van deze toekomst,
heeft dit zeker en gewis.
De zomertijd die God ons nu doet
beleven is niet blijvend. Er komt een
eind aan. God kan het Evangelie van
ons wegnemen. God kan ook ons van
het Evangelie wegnemen. Geheel on
verwacht kan de zomertijd voor ons
beëindigd worden. Wat ontzettend,
wanneer dan de wintertijd aan
breekt. Zonder dat we in de zomer
tijd het voedsel hebben ingezameld.
Laten de mieren u dar. deze wijsheid
leren om de zomertijd van Gods ge
nade niet langer ongebruikt aan u
voorbij te doen laten gaan, maar om
deze wel te besteden; door nu voor
de komende wintertijd het zo nodige
bij een te brengen.
Veenendaal
ds. J. Brons.
„Ik kijk in de omroepgids en lees
•at er zondagavond, de dag des He
en dus, een stuk te kijk wordt gezet
vaarin gedanst wordt. Waar gaat da
iaat toe met de N.C.R.V." Ziehiei
;en van de talloze uitspraken die dr
H. van Gorkum, socioloog, heef
tevonden in brieven die televisekij
.ers naar de N.C.R.V. hebben ge
tuurd. Uittreksels uit tal van dez
>rieven, enigermate rubrieksgewijs ge
wdend. plus de conclusies die eruit
etrokken kunnen worden, zijn verza
neld in een boekje dat de titel „Me
*en kater naar bed" kreeg en dat ei
;ele weken geleden bij J. H. Kok N.V
i Kampen is verschenen.
Voor het werk van dr. Van Gorkui.
noet men respect hebben- hij heeft er
'.o'n 40 00 even voot :en door
werken! Dt NCRV heeft namelijk in
naar kluizen vrijwel alle reacties van
kijkers bewaard, van de eerste dag af
dat de televisie in de huiskamer kon
ontvangen worden. Een bijzonder rijke
schat voor een socioloog en van groot
belang ook voor de vraag welke invloed
ie te'evisie heeft en gehad heeft op de
kijkers en (omgekeerd) welke invloed
ie kijkerspost gehad heeft op de televi
sie. Een vraag waarvoor ook het minis
erie van cultuur, recreatie en maat
schappelijk werk zoveel belangstelling
tad dat er voor het werk van dr. Van
Gorkum een financiële bijdrage be
h'kh verd gesteld.
Dr. Van Gorkum heeft veel hqmor in
.ijn boekje gelegd, vooral in dat deel
•aarin de vnindr principiële zaker.
•orden behandeld (veruit het grootste
aantal brieven van deze kijkerspost)
Hi' c. 'ert uil de brief van iemand die
een televisiespel aanbiedt: „De inspira
tie voor dit stuk heb ik van een hoger-
zu't h me' mij eens zijn. da
Ti. Hp - "Hhc-ogen zijn. d
opvoering vun di4 stuk tot heil de-
mensheid zal kunnen dienen." Dr. Van
Gorkum: „Gelukkig houdt de schrijver
zich gaarne beschikbaar voor eventuele
wijzigingen; het vertrouwen in de ho
gere macht is kennelijk niet ongelimi-
/«erd!"
Uit de beantwoording van de brieven
ioor de NCRV is dr. Van Gorkum ge
bleken dat de doelstelling van deze om
roep door de leiding wordt samengevat
in twee hoofdpunten van beleid: a. het
verkondigen van het evangelie, zowel
in eigen kring als naar buiten; b. het
verzorgen van ontspanningsprogram
ma's, rekening houdend met de „eigen
sfeer" van het orthodox-protestantse
volksdeel.
Over beide doelstellingen blijkt in de
loop van die vijftien jaren (het boekje
beslaat de periode tussen 1951 en 1966)
heel wat te doen geweest te zijn'. Ove;
de dagsluiting: „Bah. wat een evange-
everkondiging, wat een flauw praat
je!" En een ander: „Waar moet hel
teen als een dominee zo durft spreken
Denk alleen maar eens aan de jeugd,
lie d uit de mond van een dienaar de;
Heren moet horen." Al even on
vriendelijk zijn dikwijls de brieven van
de buitenkerkelijken: „Nu vraag ik u,
kan dat gezalf met die dominee nu niet
afgelopen zijn?" Of: „Ik zou u willen
adviseren, behandel in 't vervolg de
geestelijke verzorging in de kerk; daar
zijn die voor!"
Bij deze voorbeelden gaat het dan
nog over de directe evangelieverkon
diging veel heftiger wordt de kritiek
als er ook bijbels toneel op het scherm
komt. En daarmee komt men dan tot
het wezenlijke karakter van dit boekje:
te laten zien welk een enorme invloed
de televisie heeft gehad op het denken
in de protestants-christelijke kring. De
radio liet ieder nog vrij zijn eigen
voorstelling te hebben van het geeste
lijke gebeuren de tv haalde door die
voorstellngsvorm dkwijls radcaal een
streep. En heel velen hebben dat heel
ep.
moeilijk verwerkt!
Dat zich dit alles nog eens herhaalt
in de volgende hoofdstukken waar het
gaat over ontspanningsprogramma's en
over de protestantse tradities, laat zich
hoon. til n denk? '«■'echts aan de
weerzin in protestantse kring tegen
ballet en aan de moeilijkheden rond de
zondagssport.
Dr. Van Gorkum heeft met dit alles
een opmerkelijk boekje geschreven, een
boekje dat. als een spiegel is waarin
vele protestanten zichzelf zullen her-
cennen. Misschien zullen ze nu wel
eens om zichzelf lachen dat is dan
'e verd enste van de schrijver. Want
zonder er een lachspiegel van te maken
leeft hij in zijn conclusies precies die
dosis humor gelegd die nodig is om ook
ernstige zaken te kunnen beoordelen
En dat is een kunst!