Verontrusting om vernieuwing stimulans voor een levende kerk De les van de mieren ,Met 'n kater naar bed' Het concilie vraagt om een vervolg Ontluisterend maar zuiverend proces zal één zekerheid nooit kunnen aantasten f Doorgaa nd proces o Noodzaak Niet passief 15 JAAR KIJKERSPOST VOOR DE NCR V STOF VOOR EEN OPMERKELIJK BOEKJE Een rooms-katholiek „kerkparlement" Instituut Een week als nu achter ons ligt is wel bij uitstek geschikt om de ver ontrusting in de hand te werken. Terreur en vandalisme roepen dwin gend de vraag op of het gezag nog functioneert. Staking en eisen die op afpersing lijken maken duidelijk dat ook in ons economisch leven het verantwoordelijkheidsbesef begint af te nemen. En verontrusting over wat in de kerk. op het geestelijk erf gaande is, is al vele malen uitgesproken. Is er reden voor die verontrusting? Men kan die vraag op twee manieren benaderen: door de verschijnselen die die onrust veroorzaken onder de loep te nemen, maar ook door die verontrusting zelf nader te analyseren en in het grotere verband van de doorgaande vernieuwing te plaatsen. Een (bijzonder goede) poging tot het laatste biedt dit artikel. Onrust niet aan leeftijd gebonden de bureaus van de vicarissen van de zeven rooms-katholieke bis schoppen van Nederland ligt sinds korl een interessant en actueel rapport van een commissie die onder voorzitter schap van prof. dr. P. J. A. M. Steen kamp heeft nagedacht over de follow- up van het dit voorjaar geëindigde pastoraal concilie van de Nederlandse kerkprovincie. Zoals men van prof. Stcenkamp gewend is heeft hij ook nu bijzonder snel gewerkt en binnen enke le maanden zijn rapport naar het aarts bisschoppelijk paleis aan de Utrechtse Maliebaan gezonden; op hun beurt hebben de bisschoppen het rapport ter bestudering aan hun vicarissen gege ven die het episcopaat een voorstel zullen doen ter realisering van de alge meen levende wens, het pastoraal con cilie een duurzaam vervolg te geven. In Utrecht wordt verwacht dat de bis schoppen op korte termijn een besluit zullen nemen, mede omdat ook zij bij zonder dankbaar zijn voor het brede be raad dat in „Leeuwenhorst" te Noord- wijkerhout gedurende enkele jaren in experimentele vorm heeft plaatsgevon den. Belangrijkste conclusie van het rap port van de commissie-Steenkamp is dat de rooms-katholieke kerk in Neder land duidelijk behoefte heeft ean 'n per manent beraad dat als n' soort,, kerk parlement" moet kunnen functioneren. Dit Nationaal Pastoraal Beraad zou sa mengesteld moeten zijn uit bisschoppen, priesters, religieuzen en leken en be paalde bevoegdheden moeten bezitten. Het zou zich moeten richten op het pas toraal beleid in Nederland; „het Natio naal Pastoraal Beraad (NPB) moet de algemene lijnen voor het pastoraal be leid uitwerken en erop toezien dat het wordt uitgevoerd". In het rapport wordt duidelijk van „gezamenlijke verantwoordelijkheid" gesproken, al wordt aan de bisschoppen een „toetsingsrecht" toegekend dat hun de uiteindelijke verantwoordelijkheid laat, in het bijzonder met het oog op Rome en de wereldkerk. Het NPB zelf zou ook bepaalde bevoegdheden moeten hebben met het oog op contacten met de Nederlandse regering en andere overhe den. Wie de situatie in de (internationale) Rooms-katholieke kerk kent weet dat het punt „gemeenschappelijke verant woordelijkheid" in formele zin dan niet zo gemakkelijk ligt. De hiërarchische structuur lijkt zo'n constructie nauwe lijks toe te laten, maar de commissie- Steenkamp voegt hier direct aan toe dat de praktijk van hetjpastoraal concilie leert dat het beraad zoals dit de laatste jaren in Nederland gegroeid is géén af breuk dóet aan hét niërarchisthe begin sel. Integendeel: het overleg in „Leeu wenhorst" heeft de verantwoordelijk heid van de bisschoppen voor de kerk provincie alleen maar verstérkt; hun gezag is zeker binnen de kerk gro ter geworden. En kardinaal Alfrink zei in januari: „Van onze kant willen wij graag verklaren dat het pastoraal be raad bij onze beleidsvoering niet meer weg te denken is". Verwacht mag worden dat het pasto raal concilie min of meer model zal staan voor het Nationaal Pastoraal Be raad; een belangrijk aantal leden van het NPB zal ook nu door de diocesane pastorale raden (per bisdom dus) geko zen worden. Voor de organisatie van dit beraad zal, zo concludeert de commissie-Steen kamp, een nieuw instituut in het leven geroepen moeten worden dat een duide lijke managementfunctie zal krijgen; in dit instituut zou onder meer het huidige Pastoraal Instituut voor de Nederlandse kerkprovincie (PINK) onder leiding van dr. Walter Goddijn opgenomen kunnen worden; het PINK heeft de zittingen van het pastoraal concilie georgani seerd. Verder kan daarin het juridisch secretariaat van het r.k. kerkgenoot schap nu in Den Bosch gevestigd ondergebracht worden en daarnaast eventueel het secretariaat van de Ne derlandse bisschoppenconferentie in Utrecht. Het nieuwe instituut zou vier afdelin gen moéten tellen: een werksecretariaat voor communicatie en coördinatie, een studiecentrum op pastoraal gebied, een departement voor financiën en perso neel en een departement voor informa tie. Een belangrijke factor in dit ver band zou zijn dat er wat meer eenheid organisatorisch in de kerkprovin cie komt; de financiën bijvoorbeeld worden tot dusver per bisdom geregeld en een eigen informatiebureau (met een voorlichtingsman) hebben nu voorzover wij weten, alleen maar de bisdommen Breda en Rotterdam. Terecht schrijft dr. C. P. van Andel Azn., secretaris van het Hervormd Ro me-beraad, over de opzet van de com missie-Steenkamp dat in de hiërarchi sche structuren van de Nederlandse r.k.kerk op deze wijze synodale elemen ten worden ingebouwd. Als geheel is hel rapport een boeiend discussiestuk ge worden dat in de komende maanden een zeer belangrijke rol in het overleg in de Rooms-katholieke kerk kan gaan spe len. Aangenomen wordt dat van de zijde van het Vaticaan op deze constructie weinig aanmerkingen zullen worden ge maakt; men is daar óók met de organi satie van het pastoraal concilie akkoord gegaan. Gehoopt mag worden dat ook in het Nationaal Pastoraa' Beraad het oecume nische element, dat zo duidelijk op hei pastoraal concilie aanwezig was, ge handhaafd zal worden; van protestantse en oud-katholieke, maar ook van huma nistische zijde zal dit erg op prijs ge steld worden. Het ziet ernaar uit dat de bisschopper niet lang met hun beslissing zullen wachten omdat er nu al genoeg punten zijn die op de agenda van het Nationaal Pastoraal Beraad geplaatst zouden kun nen en moeten worden; allerlei belang rijke zaken wachten op een (nieuwe) dialoog tussen bisschoppen, priesters, religieuzen en „leken". Het zal, ver wacht men, niet lang duren vooi „Noordwijkerhout" weer volop in hel nationale en internationale nieuws is! E. J. MATHIES Verontrusting is het tegenovergestelde van „rust, zekerheid, veiligheid". Ze treedt op waar de onaantastbaarheid van deze waarden worden aangetast. Hoe groter deze onaantastbaarheid, hoe groter ook de verontrusting. Kerk nu betekende in het allerlaatste verleden nog zekerheid, veiligheid, rust. Zij had dé waarheid, daarom hét laatste woord, daarom dé zekerheid, daarom dé onveranderlijkheid in leer en structuur. Daarom ook kon ze spreken met een taal, die eeuwig leek, daarom kon ze zich veroorloven zich te presenteren in een kleed, dat onverslijtbaar scheen. Maar de kerk als mensengemeenschap is meegesleurd in de veranderingen van deze tijd, in de cultuuromslag van onze dagen. Zij heeft de invloed ondergaan van het zich vernieuwende denkpatroon en de zich anders aan dienende geesteshouding. Zij is zichzelf bewust geworden van haar histori citeit en dus van haar eindigheid, van haar tijd- en cultuurgebondenheid, van de relativiteit van baar spreken als „nooit laatste maal wel voorlaat ste" woord. Zij is gerukt uit haar zelfverzekerdheid en haar schijnbare autoritaire rust en onaantastbaarheid. Zij is zich bewust geworden van haar opdracht om de mens van deze tijd de boodschap in woord en daad zo te verkondigen, dat zij nu kan worden verstaan. De kerk moet opnieuw leren spre ken en dit spreken tot een eigentijds werkwoord maken. Maar dit spreken vergt een heel denkproces. Wie op nieuw wil leren spreken, moet op nieuw leren denken: herdenken. Nu is herdenken een bij uitstek bijbels woord. Het heeft niet zoals bij ons de betekenis van een verleden feit vie ren bv. 40-jarig ambtsjubileum. In het Joodse denken houdt herdenken in: dat het verleden, dat je in woor den verhaalt en in tekenen uitbeeldt, nu geschiedt. De viering van Pasen is: de bevrijding uit Egypte voltrekt zich nu in de maaltijd van het Paas lam en het verhaal van de bevrijding en tevens houdt het de garantie in, dat Jaweh God ons zal blijven ver lossen. Zo is het denken bij de Joden: het verleden tot heden maken en het heden tot toekomst. Zo moet ook de Kerk voortdurend herdenken: de verlossing in woord en daad nu aan ons voltrekken. Maar dan in zulke woorden en zulke da den, dat het „gebeuren" aan de mens ook door hem wordt verstóan. De Kerk kan geen taal spreken die de mens van vandaag niet verstaat; zij kan geen beelden en symbolen aan wenden die de hedendaagse mens niet meer aanspreken. Haar bood schap van de verlossing is niet die van een ver verleden maar een van hel heden. "Nu is het de tijd van heil". Op deze „verstaanbaarheid" zal dus de kerk in haar spreken en handelen herijkt moeten worden. Fen proces van tasten en zoeken, van falen en mislukken, van formuleren en herformuleren, dat waarschijnlijk niet meer zal eindigen. Een proces echter dat zuiverend werkt, omdat het doorstoot naar de kern van de zaak en dit ontdoet van alles, wat in de loop der eeuwen heeft bijgedragen tot de „onver staanbaarheid". Woorden eens ge sproken, waarheden eens geformu leerd, instituties en structuren eens opgebouwd zijn hier niet van het eerste en hoogste belang, maar alleen het woord en de daad waarin en waardoor het heil aan ons is voltrok ken Zo is het tevens een kritisch proces, waar het ware en onware, het blijvende en voorbijgaande, het wezenlijke en bijkomstige, vorm en inhoud op hun juiste waarde worden geschat. Op deze wijze is het ook een ont hullend proces, omdat het ontmas kert: hoeveel van wat goddelijk en eeuwig heet, slechts menselijk en cultuurge bonden is; hoeveel wat als geloof wordt gepre senteerd. slechts culturele erfenis is. dat zolang stand houdt als de ver trouwde omgeving er is; hoeveel geloofsgehoorzaamheid in feite slechts is: escape voor eigen verantwoordelijkheid, infantiliteit en ontstellend gebrek aan persoonlijk geloven en gewetensvorming: hoeveel persoonlijk geloof in feite niets anders is dan een louter ver standelijk aanvaarden van een stel waarheden, precies geformuleerd, in plaats van overgave aan degene die van zichzelf heeft gezegd Woord en Waarheid te zijn; hoeveel onvolwassenheid er in feite iii de geloofsbelevenis bestaat, zodat wanneer een woord verandert bv. transsubstantiatie heel het geloof in de wezenlijke tegenwoordigheid in elkaar zakt: wanneer een gebaar in de liturgie vervalt, men ontredderd is; wanneer geen duidelijke uitspra ken van de paus komen men niet meer verder kan in zijn leven: wan neer een of ander devotie wordt af geschaft opeens heel het geloof in diggels valt; hoeveel onwaarachtigheden in het geloven schuilgaat doordat men trouw is tot in de kleinste jota's van de wet. maar de grote eisen van de naastenliefde niet onderhoudt; hoeveel zelfkoestering in feite in dc kerk aanwezig is, doordat ze zichzelf voortdurend koestert en met zichzelf bezig is, maar geen oog heeft voor de grote taken in de wereld; hoeveel onwaarachtigheid in het kerkelijk oordelen schuilt, waar alles wordt beoordeeld en gemeten naar de prestaties van dominicantie en pasen houden, maar niet naar de diepte van het engagement met de mens in nood hoeveel liefdeloos er in feite in het kerk-zijn schuilt, waar de persoon lijke vrijheid onderdrukt wordt maar de wet, het systeem boven de mens prevaleert. Vanzelf is dit zo een ontluisterend proces, omdat het de kerk ontdoet van veel valse schijn en haar naakt in haar armoede presenteert. Is het wonder dat dit proces daarom ook strijd ontlokt: omdat de één hier een aantasting van zijn heilige waarden in vindt, de ander niet meer dan van historish relicten; de één dat men het wezenlijke raakt, de ander slechts bijkomstige dingen. Om al deze redenen zal dit proces daarom met verontrusting gepaard gaan en moeten gaan, al naar gelang de persoonlijke instelling. Voor de één omdat dit proces niet snel genoeg gaat en niet fundamenteel de dingen aanpakt; omdat het te ongefundeerd gaat en niet met voldoende kennis van zaken, te ondoordacht en onkri tisch, waardoor alles op de helling gaat en onder kritiek wordt gesteld, zodat er alle gevaar gaat onstaan voor vrijzinnigheid. Voor een derde tenslotte omdat iri zijn ogen onaan tastbare waarden worden geraakt; het fundament onder kerk- en gelo- vig-zijn wordt weggeslagen. De kerk alleen maar wordt afgebroken en niet vernieuwd. Waar vernieuwers per se ketters en dus geen eigenlijke kerkleden meer zijn, die door de au toriteit, die veel te slap optreedt, moeten worden geëxcommuniceerd. Voor de één zal deze veronrusting betekenen: de vrijheid om in zoe kend geloven en stamelend verwoor den voort te gaan; voor de ander trouw aan het kerkelijk gezag, dat onfeilbaar spreekt en veroordeling van alle anderen. Maar zowel voor de een als de an der zal het gepaard gaan met span ning: Waarnaar toe? Hoe zal het proces zich voltrekken, waar zal het uitkomen? Met. een zekere angst voor eigen identiteit: hoor ik nog wel in deze kerk? Ben ik hier nog wel op mijn plaats? Mag ik in geweten lid blijven van deze gemeenschap? Ten slotte ook met een gevoel naar vei ligheid en geborgenheid. Voor de één bestaande in het feit, dat hij in volle verantwoordelijkheid risico's mag nemen en in volle vrijheid aan zijn christen-zijn gestalte mag geven, voor de ander in het gevoel dat hij geleid wordt en dat vaderlijk hetzij moederlijk over hem wordt gewaakt zodat niets hem kan bedreigen. Is de verontrusting zo inherent aan de vernieuwing. Zij is terzelfdertijd ook een teken van vitaliteit, omdat er de kerk-betrokkenheid in naar voren komt; het bewust-zijn, dat de kerk een plaats in het persoonlijk leven heeft en nog iets voor de gelo vige betekent. Voor een kerk waarin van veronrusting geen sprake meer zou zijn, moet men vrezen. Deze is ten dode opgeschreven. Zolang er nog gereageerd wordt is er leven. Het is daarom ook in zich een onzin nige en zelfs onzindelijke gedachte om de verontrusting bij de gelovigen weg te nemen. Nodig is, dacht ik. om de mensen ermee te laten leven. Zo wordt de mens voortdurend ge prikkeld om zich te bezinnen op wat hij gelooft, hóe hij gelooft en waaróm hij gelooft. Met als gevolg dat er zo een blijvende stimulans in zijn leven is: zich te bekeren, zich te heroriënteren en op dezë wijze te ver nieuwen naar het beeld van de niev wp mens: Jezus Christus Hiervoor is echter wel nodig, da nij bereid is met een open houding voor wat zich in de kerk afspeelt, dc vernieuwing in de kerk tegemoet te tieden. Zonder krampachtigheid. De /.e krampachtigheid kan op twee fronten naar voren komen: zowel bi. degenen die zeggen wèl voor ver r.ieuwing te zijn, maar alleen in d' geest van Vaticanum II overeen komstig de uitspraken van het leer gezag. Dit is een krampachtigheid die zich verschuilt achter autoritaire structuren uit vrees zelf in vrijheid en eigen verantwoordelijkheid op te treden. Als ook bij degenen die in een vernieuwingsdrang alles ovei boord dreigen te gooien: dit is een krampachtigheid, die zich baseert op een vals begrip van de vrijheid, als ware dit ongebondenheid en teugel looi recht om maar te doen wat je wilt Dit vraagt echter een op\ocdings proces: noem het voor mijn part Mgr. L. A. Th. Rooyackers, vicaris cpiscopalis van hét bisdom 's-Hertogen- bosch, was een van de sprekers op de Gemertse Studieda gen, dit jaar voor de 24e maal georgani seerd door 't provin ciaal centrum van 't Nederlands Katho liek Vakverbond The ma van dit als altijd bijzonder goed gedo cumenteerde) stu- diecangres was dit maal ,,De positie van de oudere werk nemer" en in dit ka der sprak vicaris Rooyackers over ,,De oudere mens en de verontrusting in de kerk". Nu had hij het met dat eerste deel van de titel niet erg moeilijk. „Veront rusting om vernieu wing zo stelde hij is niet gebonden aan een bepaalde leeflijd noch aan een bepaalde groep. Er zijn oudere mensen die zich krampach tig vasthouden aan het oude; er zijn an deren die het maar gelaten over zich heen laten gaan en het alles met een ze kere humor bekij ken; er zijn er die mee willen doen, modern willen zijn, maar omdat ze in hun hari conserva tief zijn leidt dit tót spanningen; er zijn er als de 72-jarige man die zei: Heer lijke tijd. Ik heb niet voor niets geleefd. Ik ben blij dit te mo gen meemaken!" Aanzienlijk meer aandacht besteedde mgr. Rooyackers in zijn redevoering aan het verschijnsel van de verontrusting zelf en het is dit deel van zijn analyse dat we hisrnaast vrijwel on verkort weergeven. ,adulteducation" of pastorale bege leiding. Zonder met stenen naar wie dan ook te gooien zullen we moeten bekennen, dat de kerk en haar ver kondigers en leiders hierin in het verleden tekort zijn geschoten. De vernieuwing heeft de mensen over vallen. Niet alleen de gelovigen, maar ook veel priesters. In deze be slissende fase heeft men weieens het gevoel, dat de gelovigen teveel door hun herders in de steek zijn gelaten. Zij waren niet voorbereid op wat ko men ging. Zij hadden de dijkbreuk niet voorzien. Anderzijds moet men ook oog hebben voor het feit, dat veel herders, ondanks al hun goede wil, door hun opvoeding niet in staat waren dit vernieuwingsproces zo te begeleiden als dat nodig was. Eerder dan schuldigen aan te wijzen, zoals dat door sommigen zo graag .vordt^ gedaan, moet worden erkend, dat dé menselijke onmacht hierin de gi'ootste rol heeft gespeeld. Een stuk verharding in de Nederlandse kerk zou wegvallen, wanneer men dit zou willen erkennen. Dit opvoedingsproces zou moeten inhouden, dat de mensen weten: wat er in de kerk gaande is, waarom dit zo is, waarom zij niet behoeven te rezen dat alles uit hun handen wordt geslagen wat hen tot nu toe dierbaar was. Ik zou hier een citaat willen aanhalen van wijlen prof Fortmann. In een naschrift op zijn boekje Hoogtijd schrijft hij: „De Ne derlandse Bisschoppen hebben in hun recente pastorale brief een deel der gelovigen gerustgesteld door het gevaar van te grote vrijzinnigheid te signaleren. Hopenlijk vinden zij aan leiding om in een volgend schrijven nog eens uiteen te zetten hoe de hui dige discussies in de kerk zijn ont staan, welke de waarde ervan is, wat de gelovige in dit tijdperk redelij kerwijs aan uitspraken mag ver wachten, welke de draagwijdte en het gezag daarvan is en vooral dat het evangelisch geloof in God en zijn Zoon Jezus niet behoefde te lijden onder dogmatische controversen. Maar het is wèl moeilijk om zoiets goed te formuleren en ik moet be kennen, dat ik blij ben geen bisschop te zijn". Behartenswaardig in dit verband is wat hij vervolgens in hetzelfde naschrift schrijft: Overigens, er kan nog zó veel worden gezegd dat in het geheel geen moeilijkheden oproept. Èen kerk in onzekerheid kan putten uit zekerheden die er wél zijn. Zij kan voedzame spijzen uitdelen aan ieder die honger heeft. De inhoud der beide testamenten is veel rijker dan wat gewoonlijk in de prediking ver schijnt. Er zijn thema's die tot wa- lens toe terugkeren en andere die cooit aan bod komen. De aandacht der verontruste gelovigen moet wor den afgeleid van het discussiabele en worden gevoed met datgene waaraan iedereen acute en chronische behoef te heeft. Zij heeft t weeduizend jaar ervaring in de omgang met God en zou zij nu opeens niets meer te zeg gen hebben in de bestaansnood der mensen, die nog even groot is als in alle eeuwen?" Het komt er dus op aan, de gelovi gen te laten zien, dat er vernieuwd moet worden, omdat dit nu eenmaal bij ieder levens- en groeiprocs hoort, maar tevens duidelijk aan te totnen dat juist vanwege Gods eigen woord en daad in Jezus Christus niet alles kan vernieuwd worden. Dat in alle vernieuwing en onzekerheid het woord van God onveranderd blijft. Vervolgens zal in dat opvoedings proces duidelijk gemaakt moeten worden, dat het vernieuwingsproces niet alleen naar hem overkomt, maar dat hijzelf dit meevoltrekt; dat hij niet passief moet wachten op wat van hogerhand hem wordt aange zegd, maar ,dat hij in samenspraak met al zijn. mede-gelovigen moet zoeken; dat hij overtuigd wordt, dat de Geest van God niet exclusief het deel is van de leiding van de Kerk, maar inclusief van heel de kerk. Na tuurlijk onder leiding van de Paus, maar inverbondenheidmetheelde wereldkerk. Tot deze actieve deelna me zal hij moeten worden aange spoord. Ook hoort wezenlijk bij dit proces dat men iedereen de kans geeft zich zelf in de kerk te zijn zoals hij is, dat men ieder de ruimte geeft waar hij recht op h eeft. Zoals in een gezin: de een zal vrij zelfstandig binnen de algemene regels van het gezin zijn weg zoeken; de ander zal dit eerder cioen door voortdurend zijn ouders te raadplegen. De een zal meer vrij heidslievend dan de ander zijn, meer experimenteel ingesteld Wat echter geenszins wil zeggen, dat de een nu persé beter is dan de ander. Niemand heeft het recht de ander te verkette ren of te veroordelen. Wie dat wel doet, trekt het gelijk aan zijn kant en gaat in feite zitten op Gods rech terstoel. Lezing van Paulus btieven zou een mens hiervoor al huiverig moeten maken' Het komt er op aan, dat wij de spanningenaanvaarden, aat er nu eenmaal verschillende soorten mensen zijn. In feite betekent het, dat we min der en zelfs niet in eerste instantie o\ er de ander verontrust moeten zijn en heel onze energie aanwenden om hem her op te voeden en naar onze hand te zetten, maar om deze scala van anders-zijn, van anders-denken in een geordend streven te bundelen: de Kerk van Jezus Christus naar zijn Geestevernieuwen.Eenheel Geest te vernieuwen. Een heel wat zinniger bezigheid dan elkaar te ver ketteren, te belasteren, elkaar tot in het buitenland na te lopen om te ont kennen wat de ander zegt. Wllicht zou dit proces ons ook moeten leren: inclusief in plaats van exclusief te denken. Daarom zou ik van harte wensen, dat eern goed ge leed en geleid gesprek tussen allen die op een of andere wijze van uit het evangelie verontrust zijn, op gang zou komen. Waar het Pastoraal Concilie nis schien hierin niet volledig is geslaagd, zou het nieuwe permanent Nationaal Pastoraal Be raad dit forum kunnen zijn. Op voorwaarde, dan dat waar bij de voorbereiding aller medewerking wordt gevraagd, ook ieder daaraan gehoor geeft en zich niet afzijdig houdt om— als de zaken niet naar zijn zin gaan heftig te gaan pro testeren. Hetgeen in het evrleden he laas is geschied. Op deze wijze zal de verontrusting im heel veel menselijks in de kerk: wijze van spreken, formuleren, han- deien, gezangsuitoefening en wijze van gehoorzamen verdwijnen voor een Verontrusting die ons gezamen lijk en ie^r afzonderlijk ten dienste moet be7-» houden: hoe kan en moet het woorc» van God vandaag tot heil worden voor de mens en de wereld waarin hij leeft? Door de naar onze begrippen meest gewone dingen wil de Bijbel ons de meest wijze lessen leren. Boven staand woord spreekt ons van de mieren. Met name wanneer we bij een wandeling door het bos er rustig de tijd voor nemen, kunnen we deze kleine diertjes overal aan het werk zien.... rusteloos en zonder ophouden lopen ze af en aan af en aan. Als echte kleine zwoegers zijn ze aan het slepen en sjouwen met alles wat voor hen maar eetbaar is. Dikwijls gaan we er geheel achteloos aan voorbij. De Bijbel echter ziet er wat in, nl. de wondere wijsheid waarmee God deze diertjes heeft toegerust. Als een volk zonder kracht zijn ze met een bijzondere nauwgezetheid bezig om te zorgen voor de toekomst. Nooit zullen ze straks de strenge winter kunnen overleven, wanneer ze nu niet zorgen voor een voorraad, waarvan ze alsdan kunnen profite ren. En daarom de zomertijd, wan neer er overvloed is nemen zij te baat, om met inspanning van alle krachten hun voedsel voor de winter in te slaan. En dat nu zegt de Bijbel, moeten wij mensen ook doen. Ook wij moe ten voor de toekomst zorgen. Voor welke toekomst? Zeker, dat is ook voor onze aardse toekomst. Vooral in onze tijd, met al zijn sociale voorzie ningen en verzekeringen, dwingt de noodzaak om b.v. voor de ouderdom, en in het algemeen voor kwade da gen te zorgen, lang niet zo sterk als dit vroeger wel het geval was. In plaats van zelf te zorgen, wordt er immers voor ons gezorgd. Toch mag ons dit beslist niet zorgeloos doer, zijn. Vanuit de les der mieren ver oordeelt de Bijbel alle luiheid en laksheid, en vraagt van ons dat we de kansen en de mogelijkheden, die God in het heden, in de zomertijd ons biedt, wel zullen benutten, om zo doelbewust voor de toekomst van ons en de onzen zorg te dragen. De Bijbel spreekt ons echter nog van een andere toekomst dan alleen van onze toekomst in dit tijdelijke leven, nl. van de toekomst der eeu wigheid. Vooral voor deze toekomst moeten nu in het heden de voorbe reidingen worden getroffen. Zomin de mieren de wintertijd door komen, wanneer ze niet de nodige voorberei dingen hebben getroffen, zo min ko men wij de eeuwigheid door. Zijn wij in dit opzicht zelfs niet nog veel zwakker en krachtelozér dan de mie ren! Wat toch4s voor ons de eeuwig- beid? Wel aan het begin van de eeu wigheid staat voor ons het gericht van God, die oordelen zal over ons leven en alsdan aan ons leven zijn eeuwige bestemming wijzen zal. En wie onzer zal in dit gericht van God kunnen bestaan, wanneer hij hier Gods genade niet heeft leren kennen, waardoor hij weet dat zijn zonden hem vergeven zijn en de verzo^g^g met God zijn doel is. Die genade van God is dan ook voor alles het voedsel, dat nu door ons voor de komende wintertijd moet worden verzameld. Welk een rijke gedachte ligt hierin besloten, nl. dat het nu de zomertijd is, waarin deze genade voor ons te verkrijgen is. In derdaad het is nu wat Paulus noemt: de welaangename tijd, de dag der za ligheid, de dag, waarop het Brood uit de hemel als het ware volop, aan alle kanten om ons heen ligt, waarop het voedsel van het Evangelie volop kan en mag worden verzameld, waarop zondaren volop met de genade van God zich kunnen en mogen verrij ken. Wat doen wij? Zijn we als de mie ren reeds bezig om nu in de zomer tijd dit voedsel in te zamelen om straks wanneer de wintertijd komi, voorraad in de schuren van onze ziel te bezitten? Zorgeloosheid ten aan zien van onze aardse toekomst kan funeste gevolgen hebben, zorgeloos heid ten aanzien van deze toekomst, heeft dit zeker en gewis. De zomertijd die God ons nu doet beleven is niet blijvend. Er komt een eind aan. God kan het Evangelie van ons wegnemen. God kan ook ons van het Evangelie wegnemen. Geheel on verwacht kan de zomertijd voor ons beëindigd worden. Wat ontzettend, wanneer dan de wintertijd aan breekt. Zonder dat we in de zomer tijd het voedsel hebben ingezameld. Laten de mieren u dar. deze wijsheid leren om de zomertijd van Gods ge nade niet langer ongebruikt aan u voorbij te doen laten gaan, maar om deze wel te besteden; door nu voor de komende wintertijd het zo nodige bij een te brengen. Veenendaal ds. J. Brons. „Ik kijk in de omroepgids en lees •at er zondagavond, de dag des He en dus, een stuk te kijk wordt gezet vaarin gedanst wordt. Waar gaat da iaat toe met de N.C.R.V." Ziehiei ;en van de talloze uitspraken die dr H. van Gorkum, socioloog, heef tevonden in brieven die televisekij .ers naar de N.C.R.V. hebben ge tuurd. Uittreksels uit tal van dez >rieven, enigermate rubrieksgewijs ge wdend. plus de conclusies die eruit etrokken kunnen worden, zijn verza neld in een boekje dat de titel „Me *en kater naar bed" kreeg en dat ei ;ele weken geleden bij J. H. Kok N.V i Kampen is verschenen. Voor het werk van dr. Van Gorkui. noet men respect hebben- hij heeft er '.o'n 40 00 even voot :en door werken! Dt NCRV heeft namelijk in naar kluizen vrijwel alle reacties van kijkers bewaard, van de eerste dag af dat de televisie in de huiskamer kon ontvangen worden. Een bijzonder rijke schat voor een socioloog en van groot belang ook voor de vraag welke invloed ie te'evisie heeft en gehad heeft op de kijkers en (omgekeerd) welke invloed ie kijkerspost gehad heeft op de televi sie. Een vraag waarvoor ook het minis erie van cultuur, recreatie en maat schappelijk werk zoveel belangstelling tad dat er voor het werk van dr. Van Gorkum een financiële bijdrage be h'kh verd gesteld. Dr. Van Gorkum heeft veel hqmor in .ijn boekje gelegd, vooral in dat deel •aarin de vnindr principiële zaker. •orden behandeld (veruit het grootste aantal brieven van deze kijkerspost) Hi' c. 'ert uil de brief van iemand die een televisiespel aanbiedt: „De inspira tie voor dit stuk heb ik van een hoger- zu't h me' mij eens zijn. da Ti. Hp - "Hhc-ogen zijn. d opvoering vun di4 stuk tot heil de- mensheid zal kunnen dienen." Dr. Van Gorkum: „Gelukkig houdt de schrijver zich gaarne beschikbaar voor eventuele wijzigingen; het vertrouwen in de ho gere macht is kennelijk niet ongelimi- /«erd!" Uit de beantwoording van de brieven ioor de NCRV is dr. Van Gorkum ge bleken dat de doelstelling van deze om roep door de leiding wordt samengevat in twee hoofdpunten van beleid: a. het verkondigen van het evangelie, zowel in eigen kring als naar buiten; b. het verzorgen van ontspanningsprogram ma's, rekening houdend met de „eigen sfeer" van het orthodox-protestantse volksdeel. Over beide doelstellingen blijkt in de loop van die vijftien jaren (het boekje beslaat de periode tussen 1951 en 1966) heel wat te doen geweest te zijn'. Ove; de dagsluiting: „Bah. wat een evange- everkondiging, wat een flauw praat je!" En een ander: „Waar moet hel teen als een dominee zo durft spreken Denk alleen maar eens aan de jeugd, lie d uit de mond van een dienaar de; Heren moet horen." Al even on vriendelijk zijn dikwijls de brieven van de buitenkerkelijken: „Nu vraag ik u, kan dat gezalf met die dominee nu niet afgelopen zijn?" Of: „Ik zou u willen adviseren, behandel in 't vervolg de geestelijke verzorging in de kerk; daar zijn die voor!" Bij deze voorbeelden gaat het dan nog over de directe evangelieverkon diging veel heftiger wordt de kritiek als er ook bijbels toneel op het scherm komt. En daarmee komt men dan tot het wezenlijke karakter van dit boekje: te laten zien welk een enorme invloed de televisie heeft gehad op het denken in de protestants-christelijke kring. De radio liet ieder nog vrij zijn eigen voorstelling te hebben van het geeste lijke gebeuren de tv haalde door die voorstellngsvorm dkwijls radcaal een streep. En heel velen hebben dat heel ep. moeilijk verwerkt! Dat zich dit alles nog eens herhaalt in de volgende hoofdstukken waar het gaat over ontspanningsprogramma's en over de protestantse tradities, laat zich hoon. til n denk? '«■'echts aan de weerzin in protestantse kring tegen ballet en aan de moeilijkheden rond de zondagssport. Dr. Van Gorkum heeft met dit alles een opmerkelijk boekje geschreven, een boekje dat. als een spiegel is waarin vele protestanten zichzelf zullen her- cennen. Misschien zullen ze nu wel eens om zichzelf lachen dat is dan 'e verd enste van de schrijver. Want zonder er een lachspiegel van te maken leeft hij in zijn conclusies precies die dosis humor gelegd die nodig is om ook ernstige zaken te kunnen beoordelen En dat is een kunst!

Digitale periodieken - Gemeentearchief Veenendaal

De Vallei | 1970 | | pagina 15