JHlS 11 i Overbesteding dreigde al ook zonder loonexplosie Gemeentefonds is nog zorgenkind Hervonden evenwicht opnieuw in gevaar H *1 1 t 1 In oorspronkelijke opzet matige belastingverhoging Miljoenennota komt boven de 30 miljard OMZETBELASTING OP DE EERSTE LEVENSBEHOEFTEN BLIJFT 4 PCT. Macro- economische verkenning 70 SLOTBESCHOUWING VAN MINISTER WITTEVEEN De miljoenennota voor 1971 voor het •erst in de geschiedenis uitmondend in inkom sten en uitgaven die de dertig miljard gulden te boven gaan onderscheidt zich op één essen tieel punt van al zijn voorgangers: het zijn in feite twee begrotingen. De eerste (normale) be groting is opgesteld toen er nog geen haven- en andere stakers waren en er nog geen 400-gul- den-eis op tafel lag toen overzag de minister van Financiën het geheel en gaf hij er blijk van met een gerust gevoel het laatste jaar van dit kabinet-De Jong in te gaan. De structuur van ons nationale huishouden leek redelijk gezond, al waren er ook toen al tekenen die op over spanning duidden. Daarna heeft in de laatste weken de golf van arbeidsonrust en looneisen ons overspoeld, de minister van Financiën moest opnieuw aan het werk want van hem moest het tegenspel komen tegen deze nieuwe dreigende inflatiegolf, en het gevolg is dat er als het ware een tweede begro ting is ontstaan. Een begroting die zich niet zo zeer richt op de structuur van onze volkshuis houding maar op de conjunctuur, op het be strijden van een vloedgolf die de structuur dreigt aan te tasten. Welke de maatregelen zijn die in deze ^wee- de begroting" worden aangekondigd, kan men lezen op de voorpagina. Hoewel het niet mo gelijk is het een en het ander steeds nauwkeurig te scheiden, willen we ons op deze pagina toch grotendeels beperken tot de oorspronkelijke miljoenennota en dus tot het structurele beeld van onze nationale huishouding. 1971 zonder 1971 mèt Boven de 30 miljard a- Lagere dekking Hogere belastingen Rente op schuld ir Financiering DINSDAG 15 SEPTEMBER 1970 WAAR KONT HIT GELD VANDAAN? DIV. BEUSTINGOPBRENGSTENIN1971 (IN MILJ. SLDJ P< ANDERE INKOMSJEN 0 WAAR GW HTT GELD HEEN 7 UTÖAYEN NAAR ONDERWERPEN M STAATSZORG GEHELE DIENST (cijfers in milj. gulden) INFLATIEGOLF MAAKTE EEN „DUBBELE BEGROTING" NODIG Süfflüil JmfiHelSTS l*1'ngVMTVr|oi8 2"9 Verkeer en Waf. 3360 OefersieSi .fcjflifil Onderwijs erWefensch-PSO Getrouw aan de traditie is met de miljoenennota van de minister van financiën ook de macro-economische verkenning van het Centraal Plan bureau verschenen. Natuurlijk is dit meer dan alleen traditie: de minister baseert veel van zijn maatregelen op de prognoses en de anlayses die dit Planbureau verstrekt. Beoordeling van de miljoennenota is praktisch niet mogelijk als men niet de bere keningen in deze m acroeconom isc h e verkenning heeft doorgenomen. Anders dan andere jaren is dit stuk niet helemaal )rbij". Men heeft de bewegingen aan het loonfront nog niet volledig kunnen verwerken afgezien nog van het feit dat het onmogelijkk is nu al de gevolgen daarvan te overzien. Omdat men toch een uitgangspunt moest kiezen zijn de prognoses gebaseerd op de veronderstelling dat de helft van de werknemers uiteindelijk de veelbe sproken 400 gulden uitkering zal krijgen, wat dan neerkomt op een extra loonstijging van omstreeks 1 1/2 pet. De verkenning begint als altijc' met een overzicht van het lopendt jaar. Daaruit blijkt duidelijk dat d( onrust aan het loonfront niet eer onverwachte uithaal is maar slechts een fase in een toch al onevenwichtc ontwikkeling. De spanningen die zich in 1969 in onze economie al voor deden kregen in de eerste helft van 1970 nog meer accent. Met een voortgezette, sterke stijging van de buitenlandse waag en een versnelde toeneming van de binnenlandse con- sumptie en bestedingen, ging welis waar nog een aanzienlijke uitbrei ding van de produktie gepaard, maar de schaarste aan arbeid en in enkele sectoren ook de aanwezige produktiecapaciteit stelden toch dui delijk grenzen aan de expansie. Deze knelpunten aan de aanbod zijde hadden des te meer invoer tot gevolg en misten vermoedelijk even min hun invloed op de uitvoer al nam deze in volume nog sterk toe. Een en ander leidde tot een vrij abrupte verslechtering van de han delsbalans en daarin manifesteerde zich een tijdelijke tendentie tot overbesteding. Een belangrijke in vloed ging hierbij tevens uit van de verdere achteruitgang van de ruil voet, want de invoerprijzen stegen ongewoon sterk terwijl de uitvoer- prijzen deze ontwikkeling slechts te dele volgden. De duurdere invoer betekende hogere binnenlandse prij zen en diezelfde invloed hadden ook de loonstijgingen die door de schaart- ste op de arbeidsmarkt en het hui dige systeem van indexering de aan vankelijke verwachting nog overtrof fen. En in deze fase is dan nu de onrust aan het loonfront ingetreden. Drukt men dit alles in cijfers uit dan komt ment, tot de volgende percentages: Stijging van het invoerprijspeil 5 pet. (de hoogste sinds 1957); een loonstijging van 11 pet (tot voor kort werd die nog 9 1/2 pet geschat) stijging van het reëel besteedbare loon met 5 pet (het SER-rapport achtte een percentage van 2 1/2 tot 3 aanvaardbaar); prijsstijging van de comsumptie iets meer dan 4 pet; volumestijging van de consumptie ruim 7 pet; prijsstijging van investeringen 8 tot 9 pet. voornamelijk als gevolg van duurdere invoer en sterk ge stegen bouwkosten; volumeatijging van de mveeterm- gen met 10 pet. De prognoses voor 1971 worden in de verkenningen van het Planbu reau in twee delen gesplitst: de ver wachtingen zonder de voorgestelde maatregelen ter beperking van de bestedingen en de verwachtingen met inbegrip van deze beperkingen. Zonder regeringsingrijpen is dit het beeld: sterke loon- en prijsstijgin gen, een afnemende volumetoene ming van de produktie en een groter tekort op de lopende rekening van de betalingsbalans. De volumestij ging van de uitvoer vertraagt tot 9 pet. de particuliere consumptie neemt in hoeveelheid met bijna 5 1/2 pet toe, bij een verbetering van het reëel besteedbare loon met ongeveer 3 pet en bij een prijsstijging van de consumptie die de 5 pet. ruim over schrijdt een aanmerkelijke ver snelling dus in de prijsbeweging ten opzicht van 1970. En verder: toeneming van de in vesteringen van het bedrijfsleven, voornamelijk in uitillage, een afne mend stijgingstempo van uitvoer en van de produktie (geschat op 5 pet) en een blijvende stijging van de in voer (geschat op 9 pet). Bij dit alles een blijvende spanning op de ar beidsmarkt en een steeds slechter wordende betalingsbalans. De prognose voor 1971 bevat wei nig harde gegevens als de beste- dingsbeperkende maatregelen van de regering daarbij ingecalculeerd worden. In de loonsector gaat men ervan uit dat hantering van artikel 10 van de loonwet zo geinterepre- teerd zal worden dat de 400 gul den-loonstijging worde geneutrali seerd. Voor wat de investeringen be treft verwacht men een vrije sterke teruggang in de overheidssector (2 pet), een vertraging van de bedrijf sinvesteringen en van de particulie re consumptie van 1/2 tot 1 pet, een toeneming van de export en een vermindering van de import. Voor de betalingsbalans zou dat een ver betering betegenen van omstreeks 600 miljoen. Voor wat het prijspeil ten slotte betreft verwacht men een benedenwaartse druk van ca. 1/2 pet. Een oordeel over de regerings maatregel geeft het Centraal Plan bureau niet uit het stuk valt ech ter wel te lezen dat men het eens is met de regering dat ingrijpen nood zakelijk is. Het beeld van inkomsten en uitgaven over het lopende jaar en voor 1971 ziet er. als altijd ingedeeld in gewone en buitengewone dienst, als volgt uit (waar bij de laatste kolom de correcties bevat die door de conjunctuur van dit ogen blik noodzakelijk zijn geworden) Omschrijving Vermoedelijke uitkomsten 1970 Ontwerp-begroting Ontwerp-begroting 1971 1971 (inclusief aanvullende posten) (in miljoenen guldens) Gewone dienst Uitgaven 24345 27764 27680 Ontvangsten 25609 29543 29499 Saldo 1264 1779 -|- 1819 Buitengewone dienst Uitgaven 5179 5110 5045 Ontvangsten 1059 1164 1164 Saldo 4120 - 3946 3881 Gehele dienst Uitgaven 29524 32874 32725 Ontvangsten 26668 30707 30663 Saldo 2856 2167 2062 Deze begroting draagt geheel het kenmerk van het beleid dat minister Witteveen van zijn eerste optrden af voor ogen heeft gestaan. Hij is er steeds van uitgegaan dat de jaarlijkse «tijging van de netto-ruitgaven van het Rijk niet mogen uitgaan boven de norm van zes pet., waarmee hij wilde berei ken dat het jaarlijkse tekort geleidelijk zou gaan verminderen. Dat tekort be droeg in 1968, het eerste jaar van dit kabinet, 2 3/4 miljard oftewel 3,3 pet. van het nationale inkomen. In de hui dige begroting is dit tekort terugge bracht tot omstreeks 2 miljard wat ge lijk staat met 1.8 pet. van het nationale inkomen. Zoals uit de staat van inkomsten en uitgaven blijkt heeft de begroting thans de 30 miljard gulden overschreden. Oorzaak hiervan zijn allerlei stijgingen die als volgt kunnen worden gespecifi ceerd. (de opgegeven bedragen geven in miljoenen guldens de stijging aan ten opzichte van het jaar 1970): Onderwijs en wetenschap pen 650 Sociale voorzieningen, volksgezondheid, cultuur en recreatie 350 Nationale schuld 300 Verkeer en waterstaat 250 Volkshuisvesting 200 Ontwikkelingshulp 150 Overige functies 200 2.100 Algem. salarismaatregelen 1.200 3.300 Verschuiving van activitei ten uit het gemeentefonds 450 3.750 Het waarom en hoe va ndeze verho gingen moge hier buiten beschouwing blijven, op andere pagina's vindt men uitvoerig aangegeven hoe de diverse „onderwerpen van staatszorg" zich ont wikkelen. Behalve de hierboven opgesomde stijgingen had de minister rekening te houden met een aantal vaststaande wijzigingen en voorgestelde maatrege len op belastinggebied, die niet behoren tot de dekking. Dat waren: Het- onlangs ingediende wetsont werp dat een aantal (meest vereen voudigende) wijzigingen inhield met betrekking tot loon- en inkom stenbelasting Minder opbrengst30 miljoen. Het wetsontwerp tot verlenging van de tijdelijke verlaging van de suikeraccijns, dat tegelijk met de miljoenennota is ingediend.. De re gering acht die verlaging ook in 1971 noodzakelijk, ten eerste om de gezinsconsumptie niet zwaarder te belasten en ten tweede om de ver schillen in dezen met eBlgië en Luxenburg niet te vergroten. M'nder opbrengst80 miljoen. Het effect voor 1971 van maatrege len die in 1970 zijn getroffen op het terrein van venootschapsbelasting, omzetbelasting, vermogensbelasting en tijdelijke heffing van omzetbe lasting op investeringen. Méér opbrengst58 miljoen. Andere wijzigingen zoals verlaging van invoerrechten in verband met de Kennedy-ronde, het vervallen van de commissarissenbelasting en dergelijke. Minder opbrengt110 miljoen. Dat Dat resulteert dan al in 'n verlaging van de belastingontvangsten van 162 mil joen gulden. Voeg daarbij nog wat an dere zaken zoals het grote tekort van het Gemeentefonds voor 1971 van 181 miljoen (men vindt er elders op deze pagina meer over), dan komt men aan deze inkomstensector op een strop voor de schatkist van 430 miljoen. Om deze „strop" op te vangen heeft de regering twee maatregelen genomen, de eerste liggende in de sfeer van de directe belastingen. Ingediend is een wetsontwerp dat de zogenaamde autokostenfictie van 10 naar 15 pet. brengt. Het gaat hierbij om de fixering van een stukje inkomen, tot uitdrukking komend op het belastingbiljet, dat ontstaat door het privé-gebruik van een auto die eigendom is van een onderneming. Tot dusverre werd dat stukje inkomen gesteld op 10 pet. van de catalogusprijs van de auto (met inbegrip van de BTW). De bewindslieden van financiën achten het billijk dit percentage thans op te trekken tot 15, „wani zeggen zij het percentage van 10 dat sedert de invoering in 1951 onveranderd heeft gegolden, beant woordt niet meer aan de oorspron kelijke doelstelling van de regeling, te weten het fixeren van de waarde van het privé-gebruik van perso nenauto's in een zodanig percenta ge van de catalogusprijs, dat die waarde in overeenstemming is met de aan dat privé-gebruik toe te re kenen werkelijke kosten." Volgens dezelfde lijn redenerend acht men het ook niet meer billijk de autokostenfictie voor bezitters van tweedehandsauto's op 6 pet. te hou den. Deze wordt thans rigoreus op getrokken en eveneens gebracht op 15 pet. Dit autokostenfixeerwetje brengt het Rijk omstreeks 80 mil joen gulden op. De tarieven van de omzetbelasting zullen worden gewijzigd maar an ders dan oorspronkelijk was vast gelegd en ook anders dan algemeen werd verwacht. Met ingang van 1 januari 1971 wordt het normale tarief gesteld op 14 pet. (en niet op 13 zoals in de bestaande wet was vastgelegd) en het verlaagde tarief wordt gehandhaafd op 4 pet (en dus niet verhoogd tot 4,3 pet. zoals de bedoeling was). De regering heeft gemeend dat er on der de huidige economische om standigheden aanleiding is de in de wet vastgelegde verhoging naar 4,3 pet. ongedaan te maken, om daar mee de kosten van levensonder houd te drukken „hetgeen voor de groepen met lage inkomens van groot belang is". "2 wijziging van de omzetbelasting zal de schatkist omstreeks 390 mil joen gulden opleveren. Gevoegd bij de voorgaande 80 miljoen is ruim schoots dekking verkregen door de hierboven aangegeven derving van inkomsten. De minister heeft uitgerekend dat door al deze maatregelen het prijsin dexcijfer van de particuliere consump tie met plm. 1/2 pet. zal stijgen daar stelt hij tegenover dat de tariefbijstel ling van de inkomsten- en loonbelas ting (de belastingverlaging dus die we per 1 januari '71 nog te goed hadden) dat indexcijfer met 12 pet. zal doen dalen. Conclusie: de fisèus zal in 1971 ons leven niet duurder maken. (NB. Bij dit alles zijn, als in de aanhef gezegd, de bestedingsperkende maatregelen uit de „tweede begroting" niet inbegre pen!). In de miljoenennota wordt verder uitvoerig ingegaan op de financiële ge volgen van al die ontwikkelingen die „onderwerp van staatszorg" zijn, als onderwijs, defensie, landbouw, etc. en ook op de te verwachten opbrengst der diverse belastingen. Daaruit blijkt, dat het de staat als ondernemer niet slecht gaat. de niet-belasting-ontvangsten. zoals de winsten en andere baten uit bedrijven, uit de aardgaswinning enz. worden voor 1971 aanzienlijk hoger ge raamd dan voor het lopende jaar: in het totaal 671 miljoen meer. In dit verband dient vermeld dat de minister van financiën van plan is op korte termijn een wetsontwerp in te dienen voor rente op belastingschulden. De opbrengst hiervan wordt voor 1971 geraamd op het niet geringe bedray van 80 miljoen gulden. Veel moeilijkheden bij de financie ring van het tekort, zowel voor dit lo pende jaar als voor 1971, ziet de minis ter niet. Voor 1970 is er een financie ringsbehoefte van omstreeks 2500 mil joen, inclusief het te verwachten tekort van het gemeentefonds. Voor ruim 1600 miljoen zal in deze behoefte kunnen worden voorzien uit de voorinschrijfre- keningen en uit staatsleningen is in middels al een opbrengst verkregen van 775 miljoen. Nog eenvoudiger ligt het voor 1971. De te verwachten behoefte van 2150 miljoen wordt al voor 1750 miljoen gedekt uit de voorinschrijfrekening. Resteert dus een bedrag van 400 mil joen. Met nadruk wtfst minister Witteveen er op dat dit alles los staat van zijn „tweede begroting", de bestedingsbe perking die het te financiren bedrag met omstreeks 600 miljoen zal ver kleinen. „Hef ligt niet in het voorne men zo schrijft jij het beroep van het Rijk op de kapitaalmarkt te beper ken ten opzichte van de hierboven ge noemde bedragen". Begrijpelijk want een bestedingsbeperking heeft geen zin als het Rijk de bespaarde gelden toch weer in de circulatie zou brengen. Gemeentefonds blijft, zo blijkt uit de Miljoenennota, 'n zorgenkind. Zoals men weet worden de lopende uitgaven van de gemeenten voor 'n belangrijk deel gefinancierd uit 't gemeentelijke aandeel van de rijksbelastingen; dit aandeel wordt via 't Gemeentefonds verdeeld, 'n Belangrijke factor bij de ontwikkeling van de gemeentefinanciën is de zeer sterke stijging van de ge meentelijke uitgaven voor soc. zorg; als de groei van andere gemeentelijke uitgaven niet of onvoldoende kan worden afgeremd noopt de stijging van de uitgaven voor soc. zorg tot 'n regelmatige verhoging van 't aandeelpercentage van *t Gem.fonds. Zo ontstaat 'n dekkingsprobleem voor de rijksbegroting. Minister Witteveen schrijft in de mil joenennota dat voor 1970 ondanks de getroffen dekkingsmaatregelen opnieuw een tekort van het Gemeentefonds van ongeveer 180 miljoen moet worden verwacht; voor 50 miljoen is deze te genvaller toe te schrijven aan een ster kere nominale ontwikkeling en voor het overige deel aan een sterkere stij ging van de uitgaven voor sociale zorg dan waarmee rekening was gehouden. Als geen specifieke maatregelen waren genomen en geen rekening gehouden zou zijn met de hogere opbrengsten van het Gemeentefonds als gevolg van de belastingmaatregelen 1971 zou er in 1971 een tekort ontstaan zijn van 326 miljoen dat opnieuw een verhoging van het aandeelpercentage zou vergen. Van dit bedrag wordt 105 miljoen veroorzaakt door algemene salarismaat regelen: als gevolg van de uitbreiding van de. werkingssfeer van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) wordt het tekort met 40 miljoen ver der teruggebracht zodat het relevante tekort nog 181 miljoen bedraagt. De uitbreiding van de werkingssfeer van de AWBZ houdt in: vantoepassing verklaring op enkele nieuwe catego rieën van inrichtingen en het maken van een begin met toegezegde toepas sing van deze wet op extra-sociale voorzieningen. Verder heeft de regering o.m. besloten dat met ingang van 1971 de gemeenten ten laste van de rijksbe groting een toegemoetkoming krijgen van 50 pet. van de kosten van verleen de bijstand in geld aan thuiswonenden. Uiteraard wordt de voeding van het Gemeentefonds aan de nieuwe situatie aangepast. De regering verwacht wat de finan ciering van de kapitaaluitgaven van de gemeenten betreft dat het aanzienlijk geringere beroep van het rijk op de kapitaalmarkt (dan in 1970) de gemeen telijke inveteringen ten goede zal ko men. I Zoals te doen gebruikelijk heeft minister Witteveen aan het slot van zijn miljoenennota nog eens duide lijk op een rij gezet welke de uit gangspunten zijn geweest bij het op stellen van zijn begroting, welke de moeilijkheden waren en zijn die over wonnen moeten worden en welke de doeleinden op langere termijn zijn die hij met zijn begroting heeft willen verwezenlijken. Deze traditionele slotbeschouwing is ditmaal des te in teressanter, omdat de minister, in het laatste jaar van zijn ambtsperiode (al is de mogelijkheid niet uitgesloten dat er opnieuw vier jaar zullen vol gen!) zijn visie heeft neergeschreven op wat hij ziet als een goed finan cieel beleid voor de komende jaren. De beschouwing is helaas te groot om hier in haar geheel te worden afgedrukt we menen echter dat deze minister er recht op heeft dat wij het eerste deel ervan aan de lezer voorleggen. Hij overziet daar in zijn werk van de laatste vier ja ren, het gevaar is dat wij nu, in deze laatste maanden van 1970, on der het oog moeten zien. Zijn con clusie: de mogelijkheid is aanwezig om terug te keren in veiliger vaar water. Hier volgt dit deel van zijn beschou wing: Toen het huidige kabinet m 1967 voor het eerst optrad zag het zich ge steld tegen over een moeilijke econo mische situatie. Conjuctureel was er een lichte recessie. Meer fundamen- tel was de verstoring van het extreme evenwicht: na 1963 werd op de lopen de rekening van dè betalingsbalans geen overschot van betekenis meer bereikt. De som van dit saldo en van de voorraadvorming was in 1963 en 1967 met rond 1/2 pet. van het natio nale inkomen wel zeer ver naar bene den het daarvoor op langere een op handen zijnde verbetering door het verdwijnen van storende factoren van tijdelijke aard ontbraken. Te zelf der tijd waren er ook in de overheids-fi- nanciën problemen. Het begrotings tekort van het Rijk was structureel gezien te groot geworden. Ook bij het Gemeentefonds was een groot tekort ontstaan met als achtergrond de krachtige stijging van de gemeentelij ke lopende uitgaven. De begroting voor 1968 droeg nog de sporen van de moeilijke uitgangs situatie. De begrotingsruimte hoe wel enigszins verruimd doordat deze op het gemiddelde van vier jaar was gesteld werd overschreden. Het bleek voorts niet mogelijk, de sane ring van het Gemeentefonds dat jaar voor meer dan een kwart ten laste van die ruimte te brengen. Te dringender was de taakstelling in de volgende drie jaar van de kabi netsperiode tot een duidelijke structu rele verbetering van de begrotingssi tuatie te komen en daarmede ook een bijdrage te leveren tot een herstel van het fundamentele evenwicht van onze economie. Daartoe moesten de over schrijding van het Gemeentefonds binnen het structurele kader van de jaren 1969 l m 1971 worden opgevan gen. Ook nieuwe tekorten van het Gemeentefonds moesten worden ge dekt. De begrotingen voor 1969 en 1970 hebben hun bijdrage tot de ver wezenlijking van deze doelstelling ge leverd. Belangrijk is daarbij dat ook de realisatie van deze begrotingen door het gevoerde stringente begro tingsbeleid binnen de gestelde ruimte is gebleven. Bij het opstellen van de begroting 1971 was deze algemene doelstelling richtsnoer. Zoals uit de miljoenennota blijkt is het mogelijk geweest, aan de hieruit voortvloeiende normen te vol doen. Bovendien kon korden bereikt, dat ook ditmaal de toeneming van de netto uitgaven van het rijk de 6 pet. niet te boven gaat. Het beleid ten aanzien van de begrotingsruimte heefl er op die wijze toe geleid, dat het financieringstekort van het Rijk dat is globaal genomen het bedrag waarvoor een netto beroep op de ka pitaalmarkt moet worden gedaan daalt van 2300 min. in 1968, via 2200 en 1950 min. in 1969 en 1970, tot glo baal 1.5 mld. in 1971. In procenten van het nationale inkomen is dit resp. 2,7. 2,3, 1.9 en 1,3 Dit resultaat mag op zichzelf vol doening schenken. Het heeft stellig bijgedragen tot het herstel van de ex terne positie die na 1967 is opgetre den. Gelijktijdig met de conjucturele opleving steeg de som van betalings balanssaldo en voorraadvorming van de eerder genoemde 1/2 pet. van het nationale inkomen tot bijna 3 in 1969 en 2,2 pet. in 1970. Met de 3 pet. in 1969 is op zichzelf gezien ruimschoots aan de in dit opzicht te stellen eisen voldaan. Hierbij moet echter de kant tekening worden gemaakt dat de rem mende werking van de krachtige prijsstijging op de volumegroei van de bestedingen en de door inflatie ge voede buitenlandse vraag mede een rol hebben gespeeld. D« verwachtingen voor 1970 en 1971, zoals deze zijn opgesteld door het Centraal Planbureau en neerge legd in de Macro-Economische Ver kenning 1971, geven echter weer een omkering van de beweging te zien, namelijk tot 2,2 en 1.6 pet. Helaas hoogconjuctuur en inflatie en door de sterke tendens tot loonstijging weer uit het spoor te worden getrokken. De oorzaak van deze conjuncturele ver storing ligt duidelijk bij de particu liere bestedingen; met name de be drijfsinvesteringen profiteren van het ook internationaal gunstige klimaat. Zij zijn daardoor op een historisch gezien bijzonder hoog peil gekomen. Daarnaast nemen ook de reële inko mens en het consumptievolume ver sneld toe. Het op een duidelijke reële inkomensverbetering gerichte kabi netsbeleid leidde niet tot het in het 14e halfjaarlijkse rapport van de SER voorziene matiging in de nominale loonstijging. De loonstijging was in de eerste cao's in het begin van het jaar al groter dan door de SER was be doeld; daarna nam de stijging gelei delijk verder toe, terwijl de nu uitge broken arbeidsonrust nog tot belang rijke extra stijgingen blijkt te leiden. Daardoor nemen de spanningen verder toe en blijft de opwaartse druk van de prijzen groot. Het kabinet heeft hieruit de gevolg trekking gemaakt dat de bestedingen als door een matiging van de toonbe weging. In de miljoenennota is toege licht, met welk complex van maatre gelen het hoopt een evenwichtiger groei van de economie te bereiken. Deze maatregelen liggen voor een aanzienlijk deel op het budgettaire vlak. Het beeld van de rijksfinanciën in 1971 zullen zij niet onbelangrijk wijzigen: temporisering van uitgaven, hogere belastingopbrengsten, baten uit de nieuwbouwheffing en door dit alles een aanzienlijke vermindering van het financieringstekort. De maat regelen zijn duidelijk van tijdelijke, conjucturele aard, en kunnen geschei den blijven van de begroting 1971 zoals deze op grond van structurele overwegingen gestalte heeft gekregen en in de voorgaande hoofdstukken uit tal van gezichtshoeken is belicht. Het kabinet vertrouwt dat het mogelijk zal zijn door een krachtig bijsturen terug te keren naar een rustiger groei waarbij het structurele patroon weer een voldoende grondslag zal kunnen zijn.

Digitale periodieken - Gemeentearchief Veenendaal

De Vallei | 1970 | | pagina 12