JHlS
11 i
Overbesteding dreigde al
ook zonder loonexplosie
Gemeentefonds is
nog zorgenkind
Hervonden evenwicht opnieuw in gevaar
H *1 1 t 1
In oorspronkelijke opzet
matige belastingverhoging
Miljoenennota komt
boven de 30 miljard
OMZETBELASTING OP DE EERSTE
LEVENSBEHOEFTEN BLIJFT 4 PCT.
Macro-
economische
verkenning 70
SLOTBESCHOUWING VAN MINISTER WITTEVEEN
De miljoenennota voor 1971 voor het
•erst in de geschiedenis uitmondend in inkom
sten en uitgaven die de dertig miljard gulden te
boven gaan onderscheidt zich op één essen
tieel punt van al zijn voorgangers: het zijn in
feite twee begrotingen. De eerste (normale) be
groting is opgesteld toen er nog geen haven- en
andere stakers waren en er nog geen 400-gul-
den-eis op tafel lag toen overzag de minister
van Financiën het geheel en gaf hij er blijk van
met een gerust gevoel het laatste jaar van dit
kabinet-De Jong in te gaan. De structuur van
ons nationale huishouden leek redelijk gezond,
al waren er ook toen al tekenen die op over
spanning duidden.
Daarna heeft in de laatste weken de golf van
arbeidsonrust en looneisen ons overspoeld, de
minister van Financiën moest opnieuw aan het
werk want van hem moest het tegenspel komen
tegen deze nieuwe dreigende inflatiegolf, en het
gevolg is dat er als het ware een tweede begro
ting is ontstaan. Een begroting die zich niet zo
zeer richt op de structuur van onze volkshuis
houding maar op de conjunctuur, op het be
strijden van een vloedgolf die de structuur
dreigt aan te tasten.
Welke de maatregelen zijn die in deze ^wee-
de begroting" worden aangekondigd, kan men
lezen op de voorpagina. Hoewel het niet mo
gelijk is het een en het ander steeds nauwkeurig
te scheiden, willen we ons op deze pagina toch
grotendeels beperken tot de oorspronkelijke
miljoenennota en dus tot het structurele beeld
van onze nationale huishouding.
1971 zonder
1971 mèt
Boven de 30 miljard
a- Lagere dekking
Hogere belastingen
Rente op schuld
ir Financiering
DINSDAG 15 SEPTEMBER 1970
WAAR KONT HIT GELD VANDAAN?
DIV. BEUSTINGOPBRENGSTENIN1971 (IN MILJ. SLDJ
P< ANDERE INKOMSJEN 0
WAAR GW HTT GELD HEEN 7
UTÖAYEN NAAR ONDERWERPEN M STAATSZORG
GEHELE DIENST (cijfers in milj. gulden)
INFLATIEGOLF MAAKTE EEN
„DUBBELE BEGROTING" NODIG
Süfflüil
JmfiHelSTS
l*1'ngVMTVr|oi8 2"9
Verkeer en Waf. 3360
OefersieSi
.fcjflifil Onderwijs erWefensch-PSO
Getrouw aan de traditie is met de
miljoenennota van de minister van
financiën ook de macro-economische
verkenning van het Centraal Plan
bureau verschenen. Natuurlijk is dit
meer dan alleen traditie: de minister
baseert veel van zijn maatregelen op
de prognoses en de anlayses die dit
Planbureau verstrekt. Beoordeling
van de miljoennenota is praktisch
niet mogelijk als men niet de bere
keningen in deze m acroeconom isc h e
verkenning heeft doorgenomen.
Anders dan andere jaren is dit
stuk niet helemaal )rbij". Men heeft
de bewegingen aan het loonfront
nog niet volledig kunnen verwerken
afgezien nog van het feit dat het
onmogelijkk is nu al de gevolgen
daarvan te overzien. Omdat men
toch een uitgangspunt moest kiezen
zijn de prognoses gebaseerd op de
veronderstelling dat de helft van de
werknemers uiteindelijk de veelbe
sproken 400 gulden uitkering zal
krijgen, wat dan neerkomt op een
extra loonstijging van omstreeks 1
1/2 pet.
De verkenning begint als altijc'
met een overzicht van het lopendt
jaar. Daaruit blijkt duidelijk dat d(
onrust aan het loonfront niet eer
onverwachte uithaal is maar slechts
een fase in een toch al onevenwichtc
ontwikkeling. De spanningen die zich
in 1969 in onze economie al voor
deden kregen in de eerste helft van
1970 nog meer accent. Met een
voortgezette, sterke stijging van de
buitenlandse waag en een versnelde
toeneming van de binnenlandse con-
sumptie en bestedingen, ging welis
waar nog een aanzienlijke uitbrei
ding van de produktie gepaard,
maar de schaarste aan arbeid en in
enkele sectoren ook de aanwezige
produktiecapaciteit stelden toch dui
delijk grenzen aan de expansie.
Deze knelpunten aan de aanbod
zijde hadden des te meer invoer tot
gevolg en misten vermoedelijk even
min hun invloed op de uitvoer al
nam deze in volume nog sterk toe.
Een en ander leidde tot een vrij
abrupte verslechtering van de han
delsbalans en daarin manifesteerde
zich een tijdelijke tendentie tot
overbesteding. Een belangrijke in
vloed ging hierbij tevens uit van de
verdere achteruitgang van de ruil
voet, want de invoerprijzen stegen
ongewoon sterk terwijl de uitvoer-
prijzen deze ontwikkeling slechts
te dele volgden. De duurdere invoer
betekende hogere binnenlandse prij
zen en diezelfde invloed hadden ook
de loonstijgingen die door de schaart-
ste op de arbeidsmarkt en het hui
dige systeem van indexering de aan
vankelijke verwachting nog overtrof
fen. En in deze fase is dan nu de
onrust aan het loonfront ingetreden.
Drukt men dit alles in cijfers uit
dan komt ment, tot de volgende
percentages:
Stijging van het invoerprijspeil 5
pet. (de hoogste sinds 1957);
een loonstijging van 11 pet (tot
voor kort werd die nog 9 1/2 pet
geschat)
stijging van het reëel besteedbare
loon met 5 pet (het SER-rapport
achtte een percentage van 2 1/2 tot
3 aanvaardbaar);
prijsstijging van de comsumptie
iets meer dan 4 pet;
volumestijging van de consumptie
ruim 7 pet;
prijsstijging van investeringen 8
tot 9 pet. voornamelijk als gevolg
van duurdere invoer en sterk ge
stegen bouwkosten;
volumeatijging van de mveeterm-
gen met 10 pet.
De prognoses voor 1971 worden in
de verkenningen van het Planbu
reau in twee delen gesplitst: de ver
wachtingen zonder de voorgestelde
maatregelen ter beperking van de
bestedingen en de verwachtingen
met inbegrip van deze beperkingen.
Zonder regeringsingrijpen is dit het
beeld: sterke loon- en prijsstijgin
gen, een afnemende volumetoene
ming van de produktie en een groter
tekort op de lopende rekening van
de betalingsbalans. De volumestij
ging van de uitvoer vertraagt tot 9
pet. de particuliere consumptie
neemt in hoeveelheid met bijna 5 1/2
pet toe, bij een verbetering van het
reëel besteedbare loon met ongeveer
3 pet en bij een prijsstijging van de
consumptie die de 5 pet. ruim over
schrijdt een aanmerkelijke ver
snelling dus in de prijsbeweging ten
opzicht van 1970.
En verder: toeneming van de in
vesteringen van het bedrijfsleven,
voornamelijk in uitillage, een afne
mend stijgingstempo van uitvoer en
van de produktie (geschat op 5 pet)
en een blijvende stijging van de in
voer (geschat op 9 pet). Bij dit alles
een blijvende spanning op de ar
beidsmarkt en een steeds slechter
wordende betalingsbalans.
De prognose voor 1971 bevat wei
nig harde gegevens als de beste-
dingsbeperkende maatregelen van
de regering daarbij ingecalculeerd
worden. In de loonsector gaat men
ervan uit dat hantering van artikel
10 van de loonwet zo geinterepre-
teerd zal worden dat de 400 gul
den-loonstijging worde geneutrali
seerd. Voor wat de investeringen be
treft verwacht men een vrije sterke
teruggang in de overheidssector (2
pet), een vertraging van de bedrijf
sinvesteringen en van de particulie
re consumptie van 1/2 tot 1 pet, een
toeneming van de export en een
vermindering van de import. Voor
de betalingsbalans zou dat een ver
betering betegenen van omstreeks
600 miljoen. Voor wat het prijspeil
ten slotte betreft verwacht men een
benedenwaartse druk van ca. 1/2
pet. Een oordeel over de regerings
maatregel geeft het Centraal Plan
bureau niet uit het stuk valt ech
ter wel te lezen dat men het eens is
met de regering dat ingrijpen nood
zakelijk is.
Het beeld van inkomsten en uitgaven over het lopende jaar en voor 1971 ziet
er. als altijd ingedeeld in gewone en buitengewone dienst, als volgt uit (waar
bij de laatste kolom de correcties bevat die door de conjunctuur van dit ogen
blik noodzakelijk zijn geworden)
Omschrijving
Vermoedelijke
uitkomsten 1970
Ontwerp-begroting Ontwerp-begroting
1971 1971 (inclusief
aanvullende posten)
(in miljoenen guldens)
Gewone dienst
Uitgaven
24345
27764
27680
Ontvangsten
25609
29543
29499
Saldo
1264
1779
-|- 1819
Buitengewone dienst
Uitgaven
5179
5110
5045
Ontvangsten
1059
1164
1164
Saldo
4120
- 3946
3881
Gehele dienst
Uitgaven
29524
32874
32725
Ontvangsten
26668
30707
30663
Saldo
2856
2167
2062
Deze begroting draagt geheel het
kenmerk van het beleid dat minister
Witteveen van zijn eerste optrden af
voor ogen heeft gestaan. Hij is er
steeds van uitgegaan dat de jaarlijkse
«tijging van de netto-ruitgaven van het
Rijk niet mogen uitgaan boven de norm
van zes pet., waarmee hij wilde berei
ken dat het jaarlijkse tekort geleidelijk
zou gaan verminderen. Dat tekort be
droeg in 1968, het eerste jaar van dit
kabinet, 2 3/4 miljard oftewel 3,3 pet.
van het nationale inkomen. In de hui
dige begroting is dit tekort terugge
bracht tot omstreeks 2 miljard wat ge
lijk staat met 1.8 pet. van het nationale
inkomen.
Zoals uit de staat van inkomsten en
uitgaven blijkt heeft de begroting thans
de 30 miljard gulden overschreden.
Oorzaak hiervan zijn allerlei stijgingen
die als volgt kunnen worden gespecifi
ceerd. (de opgegeven bedragen geven
in miljoenen guldens de stijging aan
ten opzichte van het jaar 1970):
Onderwijs en wetenschap
pen 650
Sociale voorzieningen,
volksgezondheid, cultuur
en recreatie 350
Nationale schuld 300
Verkeer en waterstaat 250
Volkshuisvesting 200
Ontwikkelingshulp 150
Overige functies 200
2.100
Algem. salarismaatregelen 1.200
3.300
Verschuiving van activitei
ten uit het gemeentefonds 450
3.750
Het waarom en hoe va ndeze verho
gingen moge hier buiten beschouwing
blijven, op andere pagina's vindt men
uitvoerig aangegeven hoe de diverse
„onderwerpen van staatszorg" zich ont
wikkelen.
Behalve de hierboven opgesomde
stijgingen had de minister rekening te
houden met een aantal vaststaande
wijzigingen en voorgestelde maatrege
len op belastinggebied, die niet behoren
tot de dekking. Dat waren:
Het- onlangs ingediende wetsont
werp dat een aantal (meest vereen
voudigende) wijzigingen inhield
met betrekking tot loon- en inkom
stenbelasting
Minder opbrengst30 miljoen.
Het wetsontwerp tot verlenging
van de tijdelijke verlaging van de
suikeraccijns, dat tegelijk met de
miljoenennota is ingediend.. De re
gering acht die verlaging ook in
1971 noodzakelijk, ten eerste om de
gezinsconsumptie niet zwaarder te
belasten en ten tweede om de ver
schillen in dezen met eBlgië en
Luxenburg niet te vergroten.
M'nder opbrengst80 miljoen.
Het effect voor 1971 van maatrege
len die in 1970 zijn getroffen op het
terrein van venootschapsbelasting,
omzetbelasting, vermogensbelasting
en tijdelijke heffing van omzetbe
lasting op investeringen.
Méér opbrengst58 miljoen.
Andere wijzigingen zoals verlaging
van invoerrechten in verband met
de Kennedy-ronde, het vervallen
van de commissarissenbelasting en
dergelijke.
Minder opbrengt110 miljoen. Dat
Dat resulteert dan al in 'n verlaging van
de belastingontvangsten van 162 mil
joen gulden. Voeg daarbij nog wat an
dere zaken zoals het grote tekort van
het Gemeentefonds voor 1971 van 181
miljoen (men vindt er elders op deze
pagina meer over), dan komt men aan
deze inkomstensector op een strop voor
de schatkist van 430 miljoen.
Om deze „strop" op te vangen heeft
de regering twee maatregelen genomen,
de eerste liggende in de sfeer van de
directe belastingen.
Ingediend is een wetsontwerp dat
de zogenaamde autokostenfictie van
10 naar 15 pet. brengt. Het gaat
hierbij om de fixering van een
stukje inkomen, tot uitdrukking
komend op het belastingbiljet, dat
ontstaat door het privé-gebruik van
een auto die eigendom is van een
onderneming. Tot dusverre werd
dat stukje inkomen gesteld op 10
pet. van de catalogusprijs van de
auto (met inbegrip van de BTW).
De bewindslieden van financiën
achten het billijk dit percentage
thans op te trekken tot 15, „wani
zeggen zij het percentage van
10 dat sedert de invoering in 1951
onveranderd heeft gegolden, beant
woordt niet meer aan de oorspron
kelijke doelstelling van de regeling,
te weten het fixeren van de waarde
van het privé-gebruik van perso
nenauto's in een zodanig percenta
ge van de catalogusprijs, dat die
waarde in overeenstemming is met
de aan dat privé-gebruik toe te re
kenen werkelijke kosten."
Volgens dezelfde lijn redenerend acht
men het ook niet meer billijk de
autokostenfictie voor bezitters van
tweedehandsauto's op 6 pet. te hou
den. Deze wordt thans rigoreus op
getrokken en eveneens gebracht op
15 pet. Dit autokostenfixeerwetje
brengt het Rijk omstreeks 80 mil
joen gulden op.
De tarieven van de omzetbelasting
zullen worden gewijzigd maar an
ders dan oorspronkelijk was vast
gelegd en ook anders dan algemeen
werd verwacht. Met ingang van 1
januari 1971 wordt het normale
tarief gesteld op 14 pet. (en niet op
13 zoals in de bestaande wet was
vastgelegd) en het verlaagde tarief
wordt gehandhaafd op 4 pet (en
dus niet verhoogd tot 4,3 pet. zoals
de bedoeling was).
De regering heeft gemeend dat er on
der de huidige economische om
standigheden aanleiding is de in de
wet vastgelegde verhoging naar 4,3
pet. ongedaan te maken, om daar
mee de kosten van levensonder
houd te drukken „hetgeen voor de
groepen met lage inkomens van
groot belang is".
"2 wijziging van de omzetbelasting
zal de schatkist omstreeks 390 mil
joen gulden opleveren. Gevoegd bij
de voorgaande 80 miljoen is ruim
schoots dekking verkregen door de
hierboven aangegeven derving van
inkomsten.
De minister heeft uitgerekend dat
door al deze maatregelen het prijsin
dexcijfer van de particuliere consump
tie met plm. 1/2 pet. zal stijgen daar
stelt hij tegenover dat de tariefbijstel
ling van de inkomsten- en loonbelas
ting (de belastingverlaging dus die we
per 1 januari '71 nog te goed hadden)
dat indexcijfer met 12 pet. zal doen
dalen. Conclusie: de fisèus zal in 1971
ons leven niet duurder maken. (NB. Bij
dit alles zijn, als in de aanhef gezegd,
de bestedingsperkende maatregelen uit
de „tweede begroting" niet inbegre
pen!).
In de miljoenennota wordt verder
uitvoerig ingegaan op de financiële ge
volgen van al die ontwikkelingen die
„onderwerp van staatszorg" zijn, als
onderwijs, defensie, landbouw, etc. en
ook op de te verwachten opbrengst der
diverse belastingen. Daaruit blijkt, dat
het de staat als ondernemer niet slecht
gaat. de niet-belasting-ontvangsten.
zoals de winsten en andere baten uit
bedrijven, uit de aardgaswinning enz.
worden voor 1971 aanzienlijk hoger ge
raamd dan voor het lopende jaar: in
het totaal 671 miljoen meer.
In dit verband dient vermeld dat de
minister van financiën van plan is op
korte termijn een wetsontwerp in te
dienen voor rente op belastingschulden.
De opbrengst hiervan wordt voor 1971
geraamd op het niet geringe bedray
van 80 miljoen gulden.
Veel moeilijkheden bij de financie
ring van het tekort, zowel voor dit lo
pende jaar als voor 1971, ziet de minis
ter niet. Voor 1970 is er een financie
ringsbehoefte van omstreeks 2500 mil
joen, inclusief het te verwachten tekort
van het gemeentefonds. Voor ruim 1600
miljoen zal in deze behoefte kunnen
worden voorzien uit de voorinschrijfre-
keningen en uit staatsleningen is in
middels al een opbrengst verkregen
van 775 miljoen.
Nog eenvoudiger ligt het voor 1971.
De te verwachten behoefte van 2150
miljoen wordt al voor 1750 miljoen
gedekt uit de voorinschrijfrekening.
Resteert dus een bedrag van 400 mil
joen.
Met nadruk wtfst minister Witteveen
er op dat dit alles los staat van zijn
„tweede begroting", de bestedingsbe
perking die het te financiren bedrag
met omstreeks 600 miljoen zal ver
kleinen. „Hef ligt niet in het voorne
men zo schrijft jij het beroep van
het Rijk op de kapitaalmarkt te beper
ken ten opzichte van de hierboven ge
noemde bedragen". Begrijpelijk want
een bestedingsbeperking heeft geen zin
als het Rijk de bespaarde gelden toch
weer in de circulatie zou brengen.
Gemeentefonds blijft, zo blijkt uit de Miljoenennota, 'n zorgenkind. Zoals
men weet worden de lopende uitgaven van de gemeenten voor 'n belangrijk
deel gefinancierd uit 't gemeentelijke aandeel van de rijksbelastingen; dit
aandeel wordt via 't Gemeentefonds verdeeld, 'n Belangrijke factor bij de
ontwikkeling van de gemeentefinanciën is de zeer sterke stijging van de ge
meentelijke uitgaven voor soc. zorg; als de groei van andere gemeentelijke
uitgaven niet of onvoldoende kan worden afgeremd noopt de stijging van de
uitgaven voor soc. zorg tot 'n regelmatige verhoging van 't aandeelpercentage
van *t Gem.fonds. Zo ontstaat 'n dekkingsprobleem voor de rijksbegroting.
Minister Witteveen schrijft in de mil
joenennota dat voor 1970 ondanks de
getroffen dekkingsmaatregelen opnieuw
een tekort van het Gemeentefonds van
ongeveer 180 miljoen moet worden
verwacht; voor 50 miljoen is deze te
genvaller toe te schrijven aan een ster
kere nominale ontwikkeling en voor
het overige deel aan een sterkere stij
ging van de uitgaven voor sociale zorg
dan waarmee rekening was gehouden.
Als geen specifieke maatregelen waren
genomen en geen rekening gehouden
zou zijn met de hogere opbrengsten van
het Gemeentefonds als gevolg van de
belastingmaatregelen 1971 zou er in
1971 een tekort ontstaan zijn van 326
miljoen dat opnieuw een verhoging van
het aandeelpercentage zou vergen.
Van dit bedrag wordt 105 miljoen
veroorzaakt door algemene salarismaat
regelen: als gevolg van de uitbreiding
van de. werkingssfeer van de Algemene
Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ)
wordt het tekort met 40 miljoen ver
der teruggebracht zodat het relevante
tekort nog 181 miljoen bedraagt.
De uitbreiding van de werkingssfeer
van de AWBZ houdt in: vantoepassing
verklaring op enkele nieuwe catego
rieën van inrichtingen en het maken
van een begin met toegezegde toepas
sing van deze wet op extra-sociale
voorzieningen. Verder heeft de regering
o.m. besloten dat met ingang van 1971
de gemeenten ten laste van de rijksbe
groting een toegemoetkoming krijgen
van 50 pet. van de kosten van verleen
de bijstand in geld aan thuiswonenden.
Uiteraard wordt de voeding van het
Gemeentefonds aan de nieuwe situatie
aangepast.
De regering verwacht wat de finan
ciering van de kapitaaluitgaven van de
gemeenten betreft dat het aanzienlijk
geringere beroep van het rijk op de
kapitaalmarkt (dan in 1970) de gemeen
telijke inveteringen ten goede zal ko
men.
I
Zoals te doen gebruikelijk heeft
minister Witteveen aan het slot van
zijn miljoenennota nog eens duide
lijk op een rij gezet welke de uit
gangspunten zijn geweest bij het op
stellen van zijn begroting, welke de
moeilijkheden waren en zijn die over
wonnen moeten worden en welke de
doeleinden op langere termijn zijn die
hij met zijn begroting heeft willen
verwezenlijken. Deze traditionele
slotbeschouwing is ditmaal des te in
teressanter, omdat de minister, in het
laatste jaar van zijn ambtsperiode (al
is de mogelijkheid niet uitgesloten
dat er opnieuw vier jaar zullen vol
gen!) zijn visie heeft neergeschreven
op wat hij ziet als een goed finan
cieel beleid voor de komende jaren.
De beschouwing is helaas te groot
om hier in haar geheel te worden
afgedrukt we menen echter dat
deze minister er recht op heeft dat
wij het eerste deel ervan aan de
lezer voorleggen. Hij overziet daar
in zijn werk van de laatste vier ja
ren, het gevaar is dat wij nu, in
deze laatste maanden van 1970, on
der het oog moeten zien. Zijn con
clusie: de mogelijkheid is aanwezig
om terug te keren in veiliger vaar
water.
Hier volgt dit deel van zijn beschou
wing:
Toen het huidige kabinet m 1967
voor het eerst optrad zag het zich ge
steld tegen over een moeilijke econo
mische situatie. Conjuctureel was er
een lichte recessie. Meer fundamen-
tel was de verstoring van het extreme
evenwicht: na 1963 werd op de lopen
de rekening van dè betalingsbalans
geen overschot van betekenis meer
bereikt. De som van dit saldo en van
de voorraadvorming was in 1963 en
1967 met rond 1/2 pet. van het natio
nale inkomen wel zeer ver naar bene
den het daarvoor op langere een op
handen zijnde verbetering door het
verdwijnen van storende factoren van
tijdelijke aard ontbraken. Te zelf der
tijd waren er ook in de overheids-fi-
nanciën problemen. Het begrotings
tekort van het Rijk was structureel
gezien te groot geworden. Ook bij het
Gemeentefonds was een groot tekort
ontstaan met als achtergrond de
krachtige stijging van de gemeentelij
ke lopende uitgaven.
De begroting voor 1968 droeg nog
de sporen van de moeilijke uitgangs
situatie. De begrotingsruimte hoe
wel enigszins verruimd doordat deze
op het gemiddelde van vier jaar was
gesteld werd overschreden. Het
bleek voorts niet mogelijk, de sane
ring van het Gemeentefonds dat jaar
voor meer dan een kwart ten laste
van die ruimte te brengen.
Te dringender was de taakstelling
in de volgende drie jaar van de kabi
netsperiode tot een duidelijke structu
rele verbetering van de begrotingssi
tuatie te komen en daarmede ook een
bijdrage te leveren tot een herstel van
het fundamentele evenwicht van onze
economie. Daartoe moesten de over
schrijding van het Gemeentefonds
binnen het structurele kader van de
jaren 1969 l m 1971 worden opgevan
gen. Ook nieuwe tekorten van het
Gemeentefonds moesten worden ge
dekt. De begrotingen voor 1969 en
1970 hebben hun bijdrage tot de ver
wezenlijking van deze doelstelling ge
leverd. Belangrijk is daarbij dat ook
de realisatie van deze begrotingen
door het gevoerde stringente begro
tingsbeleid binnen de gestelde ruimte
is gebleven.
Bij het opstellen van de begroting
1971 was deze algemene doelstelling
richtsnoer. Zoals uit de miljoenennota
blijkt is het mogelijk geweest, aan de
hieruit voortvloeiende normen te vol
doen. Bovendien kon korden bereikt,
dat ook ditmaal de toeneming van de
netto uitgaven van het rijk de 6 pet.
niet te boven gaat. Het beleid ten
aanzien van de begrotingsruimte heefl
er op die wijze toe geleid, dat het
financieringstekort van het Rijk
dat is globaal genomen het bedrag
waarvoor een netto beroep op de ka
pitaalmarkt moet worden gedaan
daalt van 2300 min. in 1968, via 2200
en 1950 min. in 1969 en 1970, tot glo
baal 1.5 mld. in 1971. In procenten
van het nationale inkomen is dit resp.
2,7. 2,3, 1.9 en 1,3
Dit resultaat mag op zichzelf vol
doening schenken. Het heeft stellig
bijgedragen tot het herstel van de ex
terne positie die na 1967 is opgetre
den. Gelijktijdig met de conjucturele
opleving steeg de som van betalings
balanssaldo en voorraadvorming van
de eerder genoemde 1/2 pet. van het
nationale inkomen tot bijna 3 in 1969
en 2,2 pet. in 1970. Met de 3 pet. in
1969 is op zichzelf gezien ruimschoots
aan de in dit opzicht te stellen eisen
voldaan. Hierbij moet echter de kant
tekening worden gemaakt dat de rem
mende werking van de krachtige
prijsstijging op de volumegroei van
de bestedingen en de door inflatie ge
voede buitenlandse vraag mede een
rol hebben gespeeld.
D« verwachtingen voor 1970 en
1971, zoals deze zijn opgesteld door
het Centraal Planbureau en neerge
legd in de Macro-Economische Ver
kenning 1971, geven echter weer een
omkering van de beweging te zien,
namelijk tot 2,2 en 1.6 pet. Helaas
hoogconjuctuur en inflatie en door de
sterke tendens tot loonstijging weer
uit het spoor te worden getrokken. De
oorzaak van deze conjuncturele ver
storing ligt duidelijk bij de particu
liere bestedingen; met name de be
drijfsinvesteringen profiteren van het
ook internationaal gunstige klimaat.
Zij zijn daardoor op een historisch
gezien bijzonder hoog peil gekomen.
Daarnaast nemen ook de reële inko
mens en het consumptievolume ver
sneld toe. Het op een duidelijke reële
inkomensverbetering gerichte kabi
netsbeleid leidde niet tot het in het
14e halfjaarlijkse rapport van de SER
voorziene matiging in de nominale
loonstijging. De loonstijging was in de
eerste cao's in het begin van het jaar
al groter dan door de SER was be
doeld; daarna nam de stijging gelei
delijk verder toe, terwijl de nu uitge
broken arbeidsonrust nog tot belang
rijke extra stijgingen blijkt te leiden.
Daardoor nemen de spanningen verder
toe en blijft de opwaartse druk van
de prijzen groot.
Het kabinet heeft hieruit de gevolg
trekking gemaakt dat de bestedingen
als door een matiging van de toonbe
weging. In de miljoenennota is toege
licht, met welk complex van maatre
gelen het hoopt een evenwichtiger
groei van de economie te bereiken.
Deze maatregelen liggen voor een
aanzienlijk deel op het budgettaire
vlak. Het beeld van de rijksfinanciën
in 1971 zullen zij niet onbelangrijk
wijzigen: temporisering van uitgaven,
hogere belastingopbrengsten, baten
uit de nieuwbouwheffing en door dit
alles een aanzienlijke vermindering
van het financieringstekort. De maat
regelen zijn duidelijk van tijdelijke,
conjucturele aard, en kunnen geschei
den blijven van de begroting 1971
zoals deze op grond van structurele
overwegingen gestalte heeft gekregen
en in de voorgaande hoofdstukken uit
tal van gezichtshoeken is belicht. Het
kabinet vertrouwt dat het mogelijk
zal zijn door een krachtig bijsturen
terug te keren naar een rustiger groei
waarbij het structurele patroon weer
een voldoende grondslag zal kunnen
zijn.