Door Adriaan P. de Kleuver ZELDZAME MEZEN BIJ VEENENDAAL Roerdomp en wouwaapje: de koningen van t rietland Otter in de Hel: enkel n sprookje baldadigheid Tip brengt thriller Zuiver water Programma Huisvrouwen Gevonden in Eist dacht ikzer APART BROK RAADSEL VERSTOORD \APJE AANWINST POOTLOOS GESLAAGD DINSDAG 6 OKTOBER 1970 De vogels komen dus nog steeds onze kant op en wie het geduld ervoor op weet te brengen kan de in deze tijd stille vogels bij plassen en brede sloten nog wel te zien krijgen. Het is nooit zo geweest dat je van tientallen broedge- vallen kon spreken. Ze leiden een te ruggetrokken en verborgen leven. Voor de rest zijn het vogels die eerst als het schemerig wordt echt tot leven komen. Zoals ik al zei komen de roerdompen nog wel op bezoek en een enkele maal hoor je 's avonds dan die allervreemd ste roep. Dr. Jac. P. Thijsse omschreef dat geluid eens op zeer humoristische wijze„of een auto een ongeluk aan zijn toeter heeft". Maar stel u dan met een een toeter van Toby Rix voor. En als u goed luistert is het iets als: „hoe - hoe - hoe - wroem" en dan heel dof en hol of de vogel de kop in een emmer houdt. Een héél, héél apart geluid dus waardoor de vogel zijn aanwezigheid verraadt, want te zien krijg je hem of haar in het rietland zelden of nooit. Dat was wél prachtig het geval aan de Blauwe Kamer als die 's zomers van die slikkerige plekjes had waarop ook zo veel meerkoeten kwamen. Verscheen de koning van het rietland, dan ver dween de hele troep in een wip en stond hij daar roerloos in zijn gerekte stand met de snavel recht naar boven. Zo zag ik hem tientallen malen onbe wogen staan. Maar ook aan de Blauwe Kamer is het goed te bemerken dat de stuw bij Amerongen er is. De oude, vertrouwde slikplaatsjes zijn er niet meer. Ze „stuwen" het water als het te laag wordt direct en dan blijft op de uiterwaarden ook meer water. Als het stil om je heen is en het water rimpeloos dan weerspiegelt zo'n roerdomp prachtig in het donkere wa ter van die hoek van de plas waar hoog werfhout de achtergrond vormt. Er staat daar altijd overjarig riet en als je het niet weet, dan zie je de roerdomp eenvoudig niet staan, 't Is of de vogel zich dat bewust is, want van een soort zenuwengedoe is geen spoor te beken nen. Het nest van de roerdomp heb ik maar éénmaal van héél nabij in een droge zomer gezien. Je kon toen met laarzen aan tot ver het vingerdikke riet inlopen, 't Jonge, jonge, wat een riet was me dat. Je kon er wel wandelstok jes van maken. We wisten wel waar het nest zat maar er bijkomen hó maag. De vogel bleef rotsvast zitten, de hals met kop en snavel kaarsrecht omhoog gericht. Wij zagen voor de rest bijna niets anders dan een soort brok veen met dor blad er op. Dat was het dan 'en onze komst was ook wel een beetje on verhoeds. Wij zagen op die plek de vo gel even op de wieken komen, liepen zo stil mogelijk op die plek toe en eer wij er waren moet ze weer op het nest teruggekomen zijn. De verrassing was dus wederzijds. Het zou dom geweest zijn verder te gaan. want de ogen vol gen je en een uitval is op je ogen ge richt. Maar wij waren toen eerst in fei te van de aanwezigheid van het nest overtuigd. Een paar dagen later was ons spoor in het rietland al volkomen uitgewist. Het Rijnwater steeg en dan heb je met een paar dagen door kwelwater al ver hoging van de waterstand in de plas. Die roerdomp op die stukjes slik was dus inderdaad het op wacht staande mannetje geweest dat daar evenals an dere vogels het eigen territorium ver dedigt. Zijn geroep is niet dat van een roepende in de woestijn. Zijn ..huis" ligt dichtbij. Ik heb eens een vogelboek gelezen en de schrijvers er van doet het voorkomen of alles volgens recept ge beurt. Maar een andere schrijver denkt meer aan paringsdrift, zodat het man netje in de buurt is als b.v. het nest door een roofvogel of bunzing leegge plunderd wordt. Aan dat laatste geef ik de voorkeur. Gedurende de broedperiode mag geen kostbare tijd verloren gaan. Dat is ook wel een oorzaak dat jongen uit te laat gelegde eieren eenvoudig van honger dood moeten gaan omdat eerder uitge komen jongen als de sterksten alles wat moeder roerdomp aanbracht inpik ten. Ik weet dit zeker van het nest dat in de Hel lag, beslist vijf eieren bevatte «n er toch maar drie jonge roerdompen met moeder de omgeving afjaagden. De natuur is hard in die dingen. Wat sterk en vlug is. dat haalt het; wat zwak is verliest de strijd. Op een dag brachten kinderen mij dan ook een broodmagere jonge roer domp die in een weiland gelopen, neen, zeg maar gewaggeld had. Er zaten nog van die lange rode haren rond het li chaampje. Het zal wel een eeuwig raadsel blijven hoe dat jong daar geko men is. Zonder noodzaak verlaten de jongen het nest nooit. Was dit één van de vijf die op het nest achtergebleven was? Ik had toch alleen de moeder met drie al flinke jongen zien vliegen. En daar stonden die kinderen dan met dat dode jong. Ach, ze wilden alleen maar weten hoe 't heette en giechelden maar wat toen ik „roerdomp" zei. Daar had den ze nooit van gehoord. Voor mij een veeg teken aan de natuurhistorische wand. Wat vroeger in de omgeving van Veenendaal nog doodgewone verschij ningen waren, daarvan hebben de jon- gens en meisjes van vandaag niet eens meer weet Maar is er meer. Vroeger waren de sloten en de grift de gebieden waar de oude vogels hun kostje opscharrelden. Nu leeft er praktisch niets meer. Kik kers zie je haast niet meer. De visstand gaat met het jaar achteruit. De oever begroeiing laat in alles te wensen over. Kort gezegd, het leefmilieu is totaal verstoord. En dat geldt ook voor de Blauwe Ka mer, want eer de verlanding daar weer het peil heeft van een kleine tien jaar geleden gaat er minstens twintig a vij fentwintig jaar overheen. En wat de beide Hellen betreft, de verlanding is integendeel versneld, waardoor reeds kostbaar baggerwerk moest worden verricht. En dan nog steeds waterver vuiling. Er wordt aan gewerkt ja, maar eerlijk, beste lezers, voor veel schoons dat eens de vallei sierde is het al te laat... En tóch ben ik blij niet de zeldzame keren dat ik de roerdomp nog hoorde roepen, nou ja brullen meer dan. zodat je nu niet direct behoeft te zeggen dat ze de historie van Veenendaal ingegaan zijn zonder een spoor na te laten. En 's winters zijn ze er doorgaans wel. Dan heb ik ze tegen de schemer nogal eens hun rondjes zien draaien. Het is trouwens helemaal geen wonder dat de schaarse kijkers de vogel niet als een roerdomp herkennen. Ze vlie gen evenals neef reiger met ingetrok ken hals en door de dichte bevedering zie je dat niet. Je weet eerst niet wat voor rare gast daar heen vliegt. Het is evenwel een sprookje dat ze alleen Roerdomp, de geheimzinnige be woner, en koning van het riet land. 's nachts op voedsel uitgaan. Als er jongen zijn is het wijfje heel de dag óók in de weer. Er bestaan geen grotere schrokoppen dan jonge roerdompen. Als de familie helemaal op eigen houtje de omgeving af gaat stropen, zie je ze nóg telkens alleen. In 1957. na die enorm strenge winter, vond ik drie do de roerdompen in de weilanden rond de Hel. Zo zie je maar dat ze hun broed gebied en in dit geval ook het gebied waar ze groot gebracht waren niet zo gemakkelijk verlaten. Met het waarnemen van de kleine roerdomp die ze wouwaapje noemen had ik het niet zo moeilijk. Iemand kwam met een grote doos bij mij, zette die op tafel en zei: „Wat voor vreemde vogel is dat nou?" Een wouwaapje! Hij had het gevonden in de kant van de spoorsloot van .de „zeven heuvelenweg" naar Overberg. We begrijpen elkaar wel. De vleugel was wat beschadigd maar toch gaf ik haar (het was een wijfje) een kans. Eén dag wachtte ik het nog af en ging er mee naar de Hel. Even keek de vogel beduusd naar zó veel vrijheid. Toen stapte ze het paadje over en waar het riet dicht de kant raakte omklemde ze een paar stengels met de lange groene tenen, deed dat ook met die van de andere poot en in een minimum van tijd klauterde de vo gel als een aapje al verder en op een Het komt nogal eens voor dat onze medewerker Adriaan P. de Kleuver de vraag te beantwoorden krijgt: „Zit er in de Hel nog een otter?" Altijd luidt het antwoord dan beslist: „nee". En waarom dan niet, is doorgaans de volgende vraag. Daarvoor zijn vele redenen aan te voeren, zoals het milieu, de oppervlakte, de drukte, de water verontreiniging en nog veel meer. Als eerste deugt het milieu er niet meer voor, zegt De Kleuver. Waar zou het dier via een onder watergang in een hoge walkant moeten komen om er het nest te maken? En hoe zou het dier tel kens van de plas in de grift moe ten geraken nu alle verbindingen met de grift verbroken zijn? Ge lukkig zou ik menen, want de wa terverontreiniging van de plas zou funest voor de flora zijn. Hoe zou het dier trouwens aan voldoende voedsel voor zich en de jongen moeten komen, n.l. vis? De oppervlakte! Veel te gering voor een dier dat van de ruimte houdt. Zelfs grotere plassen trekken he' dier niet meer aan en dan volgt vanzelf het derde punt: de drukte. Op de recreatiepiassen wordt he', dier verjaagd door speedboten, etc.; bij ons door het drukke ver keer over de regen rond de Hel. Ik merkte al op dat het dier voor voedsel grote tochten maakt. Een vijftien jaar geleden zagen profes sor Dr. D. M. de Vries, diens echt genote en ik er nog een in de toen nog niet gekanaliseerde Lunterse beek vanaf het bruggetje in fort Engelaar onder Renswoude. Er huisde toen op de Bennekomse meent een otter. Zelf heb ik steeds gedacht van een oud, rondzwervend mannetje. Jonge otters heb ik nooit gezien. Mijn vader vertelde dat ze vroeger in hotel de Korenbeurs op de Markt altijd jonge otters hadden. De oude heer De Haas hield ze als huisdiertjes. Dit verhaal werd van vele zijden bevestigd. De laatste waarneming zijn ot- terprenten in de sneeuw op een toegevroren sloot geweest in de on vergetelijk strenge winter 1956/1957. Die kan van de Blauwe Kamer gekomen zijn. Daar was er in 1956 wél een. Nadien is de wa terverontreiniging zo groot gewor den dat in de grift tussen Veenen daal en de Kruisponder bij het Wa- geningense kanaal alle leven wel uitgestorven schijnt te zijn. Ook de altijd in groot aantal aanwezige wintergasten als b.vde Noordeen den zie je er maar schaars. Wel grauw, smerig, van Bennekom ko mend water. Gedurende een wandeling in 1969 ontmoetten wij geen enkele vogel. Het jaar daarvoor was berucht door de enorme chara-aanwas, een soort wier dat slierten van wel 5 a 6 meter vormt. Het veroorzaakte zulk een opstoppingen dat de Pro vinciale Waterstaat een kapitaal voor de verwijdering moest uitge ven. De stank van die dode chara was onverdraaglijk. In 1967 ken merkte het griftwater zich door „giftigheid" met als gevolg grote xnssterfte in de omgeving van die- Bennekomse open riool die in de grift (Valeikanaal) uitmondt. Vol gens mij is juist vanaf dat punt het valleiwater bezwangerd met ^■en té hoon gehalte aan koolzuur. De vis stikt daardoor en juist de nliara vormt dit jaar weer meters lange slierten in het water en nu al tot voorbij het Raadhuis. Kijk u zelf maar. En in zulk smerig wa ter behoef je zeker geen otter te verwachten. Wij zullen aan de miljoenen die aan de waterzuiveringsinstallaties worden uitgegeven mede neten betalen dat het zo komt. Is wij dan schoon water hebben, laten wij dan hopen dat men een be perkte groei van waterplanten toe staat. als hoornblad, waterpest, fontijnkruid. kikkerbeet, etc., want zonder dat zal er geen gezonde vis stand komen. Witvis bv. is overwe gend plantenetend. Zo men de vij vers van het stadspark compleet leeg blijft halen gaat daar even goed de aardige visstand kwijnen. Wij kunnen al bewijzen dat er grote teruggang is. Die vijvers zijn dan weer de 'kweekplaatsen, voor veel vis in het schone valleikanaal. Dit zeg ik in mijn kwaliteit van veldbioloog en ieder die goed na denkt moet het met mij eens zijn. Vis kan in gezond zuurstofrijk wa ter niet gedijen zonder planten. moment was van de hele vogel geen snars meer te zien. Ja, daar stonden wij dan. Ze zou zich best kunnen redden. Daar niet van. Maar hoe kwamen wij nou aan een mannetje. En daar behoefden wij een paar dagen later ons ook al weer geen zorgen over te maken. Het vloog ons bij wijze van spreken rond de oren toen wij eens op onderzoek uitgingen. Er was al een vrijer op komen dagen en die cirkelde over één bepaalde plek. Het was zaak ons schuil te houden on der de elzen want mag de roerdomp dan de naam hebben een geheimzinnige vogel te zijn. de wouwaapjes zijn nog schuwer. Zodra ze iets zien bewegen zijn ze al door het rietland verdwenen. Dat jaar bemerkten wij niet veel van dat paartje. Dat was eerst het jaar daarop. Op een goede dag kwam ie mand met een kleine boot, op een wa gentje achter z'n auto. Een hele hoge piet van de Straat en ik moest mee om te inventariseren. Er zou gebaggerd moeten worden en dat mocht niet op plekken waar vogelnesten bijeen zaten of lagen. Dat bootje had een platte bo dem en je duwde het gemakkelijk voort. Dat was wat anders dan die loodzware werkboot. Van dat baggeren kwam eerst vier jaar later iets. Maar zo mooi als wij toen het nest met jongen van 't wouw- aapje gezien hebben kr^g ik het nooit meer te zien. Pal voor mij in het riet en helemaal gevlochten van biezen. Wij vergaten er alles om en voelden opeens dikke regendroppels in onze nek spatten. En daar zat me een onweer achter zoals ik het zelden meegemaakt had. Weg dus van dat nest en snel naar de kant en schuilen in de auto. We wachtten de bui af en een half uur later scheen de zon weer. Eerst met een blikje wat water hozen en nu wij het wisten nóg een keer héél. héél rustig aan proberen. Filmcamera gereed en ja! De wouw aap zat in paalstand op het nest. Maar toen ze het gesnor van de camera hoorde nam ze de benen. „Dat' is het mooiste stukje film dat ik heb", zei die meneer, „dat lukt van de honderd ke ren misschien één keer". Ik zei maar niets, want ik had juist een film van Nol Binsbergen gezien. Een heel wouw- aapjesleven lang! En tóch was die momentopname iets geweldigs. Een paar jaar later heb ik welhaast iedere dag een wouaapjesge- zinnetje kunnen observeren. Die felgele ogen vergeet je nooit. Het was er zó stil dat je ieder geluidje kon horen. Tot het „knorren" van de jonge wouwaapjes toe. Alles wat maar „natuur" is brengt zo'n vogel niet in verwarring. En omdat ik helemaal omsloten zat in het riet en met de hand maar een paar rietstengels opzij behoefde te schuiven is dit toch wel het einde geweest. Het jaar daarop vond een vriend van mij die wouwaap weer broedend en dat is tot nu toe mee dan de laatste keer geweest. Je weet het nooit zeker. Ik meende eens de roep van het goudgeel met zwarte mannetje te horen en het bleek toch hondegeblaf te zijn. Het vrouwtje ziet er veel meer roerdomp achtig uit. Toch gaat daar alles in nauwe samenwerking met elkaar. Trouw staat het mannetje het wijfje bij waar het nestbouw en broedverzorging betreft. En wat een geweldig mooie er varingen deed ik op toen moeder de vrouw met de jongen achter zich aan als apen in een oerwoud van rietsten gels aan het „rondwandelen" gingen. Ze moesten aich snel in het riet leren ver plaatsen en kregen daarin gedegen les. Tot de herfstvlagen komen en het riet geel kleurt. Dan trekken ze weg. Dus héél anders dan de roerdomp die nogal eens overwintert. Soms worden wij verrast met een nieuwigheidje. *t Is al heel wat jaartjes geleden dat ik op een zondagavond een waterrietzanger ontdekte. Dat was iets om over naar huis te schrijven, dus schreef ik naar het huis van dr. N. Kluijver. toen nog hoogleraar te Wage- ningen. Ik herkende het vogeltje aan de lich te streep over de kruin en de veel le vendiger tekening. Een broedgeval zou een sensatie zijn. Maar van dat laatste was geen spoor te bekennen en later ook geen jonge waterrietzangertjes. Dus concludeeden wij: een over-zomeraar. Ze trekken n.l. vaak over. Dat werd wél het geval toen we meer en meer baardmeesjes op bezoek kre gen. Als er zo nu en dan een exemplaar op komt dagen denk, je: „nou, nou, 't zal me benieuwen". Maar als er. een stuk of tien regelmatig zich laten zien, ja, dan behoren broedgevallen niet lan ger tot de onmogelijkheden. Dat is toch óók een zeldzame broed- vogel en voor Zuidoost-Utrecht een grote aanwinst, 't Is nou ook weer niet allemaal negatief. Deze zeldzame Wouwaapje: hier het mannetje in paalstand. broedvogel komt vrij veel voor in het Naardermeer. 't Ja, maar daar noem je me dan ook vast wat, zult u zeggen. Het toch vrij toegankelijke Kampereiland heeft evenwel ook heel wat plekjes! Het vreemde is dat dat baardmannetje of baardmeesje bij ons nooit voorgeko men is en nu wel. Zo hier en daar heb ik geïnformeerd naar vroeger. Neen, van baardmanne tjes hadden ze nooit gehoord. Wel van bouwmannetjes. Maar die kent iedereen wel: de witte kwikstaart die de ploe gende boer al spoedig gezelschap komt houden. Zo hebben wij dan de baard mannetjes in de rietstengels zien klau teren op zoek naar insekten, precies zoals de staartmezen dat doen in het takkengewriemel van de berkebomen, 't Jonge, wat een mooie vogel is het mannetje. Ook een met een lange rood bruine staart met witte zomen en ook witte zomen aan de vleugels. De rug is roestbruin en de kop geheel blauwach tig grijs met onder de schitterend, gele ogen van kop tot vleugeltoppen aan weerszijden een naar beneden spitstoe- lopende zwarte streep. Voeg daarbij een witte bef onder de oranjegele sna vel en een rossig getinte buikzijde en kunt u zich dan iets mooiers voorstel len? En dat leeft daar maar frank en vrij aan de waterkanten zonder dat er een mens ooit bij kan komen. Maar wij hebben gelukkig verlengstukken voor onze ogen en zo verschalken wij ze toch wel. Toen er ijs was zijn ze in te genstelling tot andere'vogels rustig ge bleven en kwam wel eens iemand met een verhaal over een vogeltje met van allerlei kleuren dan wist ik het wel: een baardmannetje. Alleen weet ik niet of die naam komt door die gitzwarte „bakkebaarden" dan wel door de witte sik... En nu ik het toch over mezen heb iets over de zwartkopmeesjes. Neen, ik bedoel niet de nogal zeldzame zwarte mees. maar die met alleen maar een zwart kapje op de kop. De laatste jaren komen ze wel met de koolmees en het pimpelmeesje mee naar de voertafels. Vooral als je in de buurt van de Berg weg woont. Nu ontdekte men dat er twee soorten zijn; een met glanzende kop en een met matte kop en zo werd het glanskapmees en matkopmees. Die met het glimmende kopje mint. meer de droge streken en is algemeen aan de valleizijde van de Stichtse stuwwal. En omdat de matte vochtminnend is. verwonderde het mij niets dat langs de Oude t.rambaanweg (onderlangs) bij de Grebbeberg louter matkopmezen zaten. Toch aardig dit op te merken. Ik verwonderde mij helemaal niet over een broedgeval van een matkopmees dicht bij de Hel. Maar wel over een broedgeval op het Oude Kerkhof aan de Achterkerkstraat (rotjongens ..haalden" het uit). Maar ook trof ik er een in mijn tuin. Mogelijk heb ik voor dat kerkhofge- val een verklaring. De „vaart" is dicht bij en dan levert het opslagterrein van De Ruiter een massa voedsel op, maar toch is die milieuverandering voor vo gels iets vreemds, al zijn ze dan nóg zó verwant aan elkaar. Er is een avond lang op allereharmantste wijze over ge discussieerd. Maar we vinden het maar vreemd op de keper beschouwd. Dit jaar heeft een uitstekend vogel kenner bij hel Egelmeer de échte zwar te mees ontdekt en zelfs het nestje ge vonden in een wal vol eikestompen'. Dat is een fijn berichtje en het vermel den waard! Wij komen hoe langer hoe meer in de zeldzaamheden te zitten! Komende winter nu maar eens goed opgelet, of met de kool- en pimpelme zen ook die zwartgekopte meesjes met hun onopvallend bruine rugzijde en rossige buik op de voertafel komen. Tien tegen één zijn het dan glanskopjes. Maar wie weet krijgen de bewo ners langs de Tinneweide wel eens een matkopje te bewonderen. Die doen het mogelijk niet voor minder. Ik krijg soms aardige meldingen door van het gemeente personeel dat op 'het kerkhof aan de Munnikenweg werkt. Jan Roelof sen kwam deze week met een pracht van een hazelworm. Die zie je óók haast niet meer. Deze kwam niet van het kerkhof, maar Roelofsen heeft het diertje er wel rustig losgelaten, 't Is daar wel ongeveer het milieu en ze zijn erg honkvast. Ik had er een paar jaar een in mijn rotstuin. Dat is ook de goe de manier om met dieren om te gaan. Ze hadden het diertje dood willen ma ken, maar Roelofsen wilde wel eens we ten wat dat nu voor een ding was. Het is een pootloze hagedis met een goudglanzende streep in de gehele lengte over rug en staart. Omdat het dier geen poten heeft denkt men met een slangetje van doen te hebben. Niet zodra kwam het kopje boven het doosje uit of je zag duidelijk het gespleten ha- gedissetongetje. Het is een onschuldig diertje dat vliegjes en kleine bodem diertjes vangt. Ze vonden het maar griezelig dat ik het zó maar in m'n hand nam. En nu kronkelt het veilig op het kerkhof, zal deze winter wel ergens onder een steen overwinteren en wie weet krijgt het nog eens gezelschap. Daar zouden we Jan Roelofsen dan maar eens een pluim voor op de pet moeten zetten. En ik houd mij aanbe volen hoor! Vat dat nu niet verkeerd op: voor meldingen van pestvogels of notenkrakers, beflijsters of koperwie ken of wat op dat „park" (want voor iets anders zien de vogels zo'n plek niet aan) te zien is, natuurlijk ook! t°£>Ui/kye/z£g<i We krijgen hier tot heil der natie. Een waterzuiveringsinstallatie. Zo worden we van 't vuil verlost. Doch, reken maar dat 't centen kost. Men vraagt, tot delging van de schulden Ons zo maar vierenvijftig gulden, Wout Blauwkous vindt het niet eens veel, En dat nog wel voor elk perceel. Of je er dpi zend kunt verteren, Of, 't allemodigst moet ontberen, Of je nog jong bent of bepaard. Niemand en niets wordt er gespaard. Al moet je er desnoods voor vasten, Kfom je maar weer onder die lasten. Men raakt in deez moderne tijd, We! heel royaal zijn centen kwijt. Ik denk, bij die moderne plagen. Nog vaak terug aan vroeger dagen. Was hij misschien wat. ruw en lomp, Heil!, onze oude northonpompü J. V. (Naam en adres bij redactie bekend). VEENENDAAL De Ned. Ver. van Huisvrouwen afd. Veenendaal heeft voor de maand oktober de volgende ac tiviteiten: woensdag is er een koffie ochtend bij hotel De Korenbeurs. Deze wordt verzorgd door de firma Hootsen. Aanvang 10 uur. Woensdag 21 oktober houdt mevroów Blaas uit Amerongen een lezing met platenconcert over Beethoven. Deze lezing wordt eveneens gehouden in hotel De Korenbeurs. Aan vang 8 uur. Donderdag 29 oktober is er 's middags om 2 uur een excursie naar de Firetfabriek aan het Verlaat. ELST Gevonden blauwe regenjas. Inlichtingen Rijkspolitie te Eist. SCHERPENZEEL De heer J. A. van den Ham slaagde aan de rijksuni versiteit te Utrecht voor het kandidaats examen geografie. O VEENENDAAL Zondagavond wer den aan de Sandbrinkstraat zes auto's door vermoedelijk jonge baldadige van dalen beschadigd. De schade bestaat voornamelijk uit krassen en deuken. Da politie stelt een onderzoek in. RENSWOUDE Zaterdag 10 oktober geeft de Toneelvereniging „Tip" een uitvoering in gebouw „Rehoboth". Het wordt een thriller in drie bedrijven ..Flat te huur", een verhaal van Agatha Christie. De regie is in handen van de heer Piet v&n Manen. Kaarten zijn verkrijgbaar bjj de heer T. v. Kooten (slagerij), Dorpsstraat te Renswoude. door Adriaan P. de Kleuver „Wat mij opvalt", zo zeggen veel mensen, „is dat je haast nooit meer een roer domp hoort". Nu is dat wat de Hel betreft wel waar, maar toch komen ze er nog vrij regelmatig op bezoek en een paar jaar geleden broedden ze nog prins heerlijk in de Blauwe Hel. En van het wouwaapje vond ik een nest zó piekfijn verborgen in de rietstengels hangen dat geen hond het ooif'had gevonden, laat staan een toevallige bezoeker. Maar het is waar dat roerdomp en wouwaapje wijken voor de steeds meer opdringende bebouwing. Alléén in de rietlanden van de Blauwe Kamer bij de Grebbe is de roerdomp regelmatig gesignaleerd. Dus neem ik aan dat daar een paartje gebroed heeft. En zéker in de kleiputten bij Lienden.

Digitale periodieken - Gemeentearchief Veenendaal

De Vallei | 1970 | | pagina 13