Door
Adriaan P.
de Kleuver
ZELDZAME MEZEN BIJ VEENENDAAL
Roerdomp en wouwaapje: de
koningen van t rietland
Otter in de Hel:
enkel n sprookje
baldadigheid
Tip brengt
thriller
Zuiver water
Programma
Huisvrouwen
Gevonden in Eist
dacht ikzer
APART
BROK
RAADSEL
VERSTOORD
\APJE
AANWINST
POOTLOOS
GESLAAGD
DINSDAG 6 OKTOBER 1970
De vogels komen dus nog steeds onze
kant op en wie het geduld ervoor op
weet te brengen kan de in deze tijd
stille vogels bij plassen en brede sloten
nog wel te zien krijgen. Het is nooit zo
geweest dat je van tientallen broedge-
vallen kon spreken. Ze leiden een te
ruggetrokken en verborgen leven. Voor
de rest zijn het vogels die eerst als het
schemerig wordt echt tot leven komen.
Zoals ik al zei komen de roerdompen
nog wel op bezoek en een enkele maal
hoor je 's avonds dan die allervreemd
ste roep. Dr. Jac. P. Thijsse omschreef
dat geluid eens op zeer humoristische
wijze„of een auto een ongeluk aan
zijn toeter heeft". Maar stel u dan met
een een toeter van Toby Rix voor. En
als u goed luistert is het iets als: „hoe -
hoe - hoe - wroem" en dan heel dof en
hol of de vogel de kop in een emmer
houdt. Een héél, héél apart geluid dus
waardoor de vogel zijn aanwezigheid
verraadt, want te zien krijg je hem of
haar in het rietland zelden of nooit.
Dat was wél prachtig het geval aan
de Blauwe Kamer als die 's zomers van
die slikkerige plekjes had waarop ook
zo veel meerkoeten kwamen. Verscheen
de koning van het rietland, dan ver
dween de hele troep in een wip en
stond hij daar roerloos in zijn gerekte
stand met de snavel recht naar boven.
Zo zag ik hem tientallen malen onbe
wogen staan. Maar ook aan de Blauwe
Kamer is het goed te bemerken dat de
stuw bij Amerongen er is. De oude,
vertrouwde slikplaatsjes zijn er niet
meer. Ze „stuwen" het water als het te
laag wordt direct en dan blijft op de
uiterwaarden ook meer water.
Als het stil om je heen is en het
water rimpeloos dan weerspiegelt zo'n
roerdomp prachtig in het donkere wa
ter van die hoek van de plas waar hoog
werfhout de achtergrond vormt. Er
staat daar altijd overjarig riet en als je
het niet weet, dan zie je de roerdomp
eenvoudig niet staan, 't Is of de vogel
zich dat bewust is, want van een soort
zenuwengedoe is geen spoor te beken
nen.
Het nest van de roerdomp heb ik
maar éénmaal van héél nabij in een
droge zomer gezien. Je kon toen met
laarzen aan tot ver het vingerdikke riet
inlopen, 't Jonge, jonge, wat een riet
was me dat. Je kon er wel wandelstok
jes van maken. We wisten wel waar
het nest zat maar er bijkomen hó maag.
De vogel bleef rotsvast zitten, de hals
met kop en snavel kaarsrecht omhoog
gericht. Wij zagen voor de rest bijna
niets anders dan een soort brok veen
met dor blad er op. Dat was het dan 'en
onze komst was ook wel een beetje on
verhoeds. Wij zagen op die plek de vo
gel even op de wieken komen, liepen zo
stil mogelijk op die plek toe en eer wij
er waren moet ze weer op het nest
teruggekomen zijn. De verrassing was
dus wederzijds. Het zou dom geweest
zijn verder te gaan. want de ogen vol
gen je en een uitval is op je ogen ge
richt. Maar wij waren toen eerst in fei
te van de aanwezigheid van het nest
overtuigd.
Een paar dagen later was ons spoor
in het rietland al volkomen uitgewist.
Het Rijnwater steeg en dan heb je met
een paar dagen door kwelwater al ver
hoging van de waterstand in de plas.
Die roerdomp op die stukjes slik was
dus inderdaad het op wacht staande
mannetje geweest dat daar evenals an
dere vogels het eigen territorium ver
dedigt. Zijn geroep is niet dat van een
roepende in de woestijn. Zijn ..huis"
ligt dichtbij. Ik heb eens een vogelboek
gelezen en de schrijvers er van doet het
voorkomen of alles volgens recept ge
beurt. Maar een andere schrijver denkt
meer aan paringsdrift, zodat het man
netje in de buurt is als b.v. het nest
door een roofvogel of bunzing leegge
plunderd wordt. Aan dat laatste geef ik
de voorkeur.
Gedurende de broedperiode mag geen
kostbare tijd verloren gaan. Dat is ook
wel een oorzaak dat jongen uit te laat
gelegde eieren eenvoudig van honger
dood moeten gaan omdat eerder uitge
komen jongen als de sterksten alles
wat moeder roerdomp aanbracht inpik
ten. Ik weet dit zeker van het nest dat
in de Hel lag, beslist vijf eieren bevatte
«n er toch maar drie jonge roerdompen
met moeder de omgeving afjaagden. De
natuur is hard in die dingen. Wat sterk
en vlug is. dat haalt het; wat zwak is
verliest de strijd.
Op een dag brachten kinderen mij
dan ook een broodmagere jonge roer
domp die in een weiland gelopen, neen,
zeg maar gewaggeld had. Er zaten nog
van die lange rode haren rond het li
chaampje. Het zal wel een eeuwig
raadsel blijven hoe dat jong daar geko
men is. Zonder noodzaak verlaten de
jongen het nest nooit. Was dit één van
de vijf die op het nest achtergebleven
was? Ik had toch alleen de moeder met
drie al flinke jongen zien vliegen. En
daar stonden die kinderen dan met dat
dode jong. Ach, ze wilden alleen maar
weten hoe 't heette en giechelden maar
wat toen ik „roerdomp" zei. Daar had
den ze nooit van gehoord. Voor mij een
veeg teken aan de natuurhistorische
wand. Wat vroeger in de omgeving van
Veenendaal nog doodgewone verschij
ningen waren, daarvan hebben de jon-
gens en meisjes van vandaag niet eens
meer weet
Maar is er meer. Vroeger waren de
sloten en de grift de gebieden waar de
oude vogels hun kostje opscharrelden.
Nu leeft er praktisch niets meer. Kik
kers zie je haast niet meer. De visstand
gaat met het jaar achteruit. De oever
begroeiing laat in alles te wensen over.
Kort gezegd, het leefmilieu is totaal
verstoord.
En dat geldt ook voor de Blauwe Ka
mer, want eer de verlanding daar weer
het peil heeft van een kleine tien jaar
geleden gaat er minstens twintig a vij
fentwintig jaar overheen. En wat de
beide Hellen betreft, de verlanding is
integendeel versneld, waardoor reeds
kostbaar baggerwerk moest worden
verricht. En dan nog steeds waterver
vuiling. Er wordt aan gewerkt ja, maar
eerlijk, beste lezers, voor veel schoons
dat eens de vallei sierde is het al te
laat...
En tóch ben ik blij niet de zeldzame
keren dat ik de roerdomp nog hoorde
roepen, nou ja brullen meer dan. zodat
je nu niet direct behoeft te zeggen dat
ze de historie van Veenendaal ingegaan
zijn zonder een spoor na te laten.
En 's winters zijn ze er doorgaans
wel. Dan heb ik ze tegen de schemer
nogal eens hun rondjes zien draaien.
Het is trouwens helemaal geen wonder
dat de schaarse kijkers de vogel niet
als een roerdomp herkennen. Ze vlie
gen evenals neef reiger met ingetrok
ken hals en door de dichte bevedering
zie je dat niet. Je weet eerst niet wat
voor rare gast daar heen vliegt. Het is
evenwel een sprookje dat ze alleen
Roerdomp, de geheimzinnige be
woner, en koning van het riet
land.
's nachts op voedsel uitgaan. Als er
jongen zijn is het wijfje heel de dag
óók in de weer. Er bestaan geen grotere
schrokoppen dan jonge roerdompen.
Als de familie helemaal op eigen houtje
de omgeving af gaat stropen, zie je ze
nóg telkens alleen. In 1957. na die
enorm strenge winter, vond ik drie do
de roerdompen in de weilanden rond de
Hel. Zo zie je maar dat ze hun broed
gebied en in dit geval ook het gebied
waar ze groot gebracht waren niet
zo gemakkelijk verlaten.
Met het waarnemen van de kleine
roerdomp die ze wouwaapje noemen
had ik het niet zo moeilijk. Iemand
kwam met een grote doos bij mij, zette
die op tafel en zei: „Wat voor vreemde
vogel is dat nou?" Een wouwaapje! Hij
had het gevonden in de kant van de
spoorsloot van .de „zeven heuvelenweg"
naar Overberg. We begrijpen elkaar
wel. De vleugel was wat beschadigd
maar toch gaf ik haar (het was een
wijfje) een kans. Eén dag wachtte ik
het nog af en ging er mee naar de Hel.
Even keek de vogel beduusd naar zó
veel vrijheid. Toen stapte ze het paadje
over en waar het riet dicht de kant
raakte omklemde ze een paar stengels
met de lange groene tenen, deed dat
ook met die van de andere poot en in
een minimum van tijd klauterde de vo
gel als een aapje al verder en op een
Het komt nogal eens voor dat
onze medewerker Adriaan P. de
Kleuver de vraag te beantwoorden
krijgt: „Zit er in de Hel nog een
otter?" Altijd luidt het antwoord
dan beslist: „nee". En waarom
dan niet, is doorgaans de volgende
vraag. Daarvoor zijn vele redenen
aan te voeren, zoals het milieu, de
oppervlakte, de drukte, de water
verontreiniging en nog veel meer.
Als eerste deugt het milieu er
niet meer voor, zegt De Kleuver.
Waar zou het dier via een onder
watergang in een hoge walkant
moeten komen om er het nest te
maken? En hoe zou het dier tel
kens van de plas in de grift moe
ten geraken nu alle verbindingen
met de grift verbroken zijn? Ge
lukkig zou ik menen, want de wa
terverontreiniging van de plas zou
funest voor de flora zijn.
Hoe zou het dier trouwens aan
voldoende voedsel voor zich en de
jongen moeten komen, n.l. vis? De
oppervlakte! Veel te gering voor
een dier dat van de ruimte houdt.
Zelfs grotere plassen trekken he'
dier niet meer aan en dan volgt
vanzelf het derde punt: de drukte.
Op de recreatiepiassen wordt he',
dier verjaagd door speedboten,
etc.; bij ons door het drukke ver
keer over de regen rond de Hel.
Ik merkte al op dat het dier voor
voedsel grote tochten maakt. Een
vijftien jaar geleden zagen profes
sor Dr. D. M. de Vries, diens echt
genote en ik er nog een in de toen
nog niet gekanaliseerde Lunterse
beek vanaf het bruggetje in fort
Engelaar onder Renswoude. Er
huisde toen op de Bennekomse
meent een otter.
Zelf heb ik steeds gedacht van
een oud, rondzwervend mannetje.
Jonge otters heb ik nooit gezien.
Mijn vader vertelde dat ze vroeger
in hotel de Korenbeurs op de
Markt altijd jonge otters hadden.
De oude heer De Haas hield ze als
huisdiertjes. Dit verhaal werd van
vele zijden bevestigd.
De laatste waarneming zijn ot-
terprenten in de sneeuw op een
toegevroren sloot geweest in de on
vergetelijk strenge winter
1956/1957. Die kan van de Blauwe
Kamer gekomen zijn. Daar was er
in 1956 wél een. Nadien is de wa
terverontreiniging zo groot gewor
den dat in de grift tussen Veenen
daal en de Kruisponder bij het Wa-
geningense kanaal alle leven wel
uitgestorven schijnt te zijn. Ook de
altijd in groot aantal aanwezige
wintergasten als b.vde Noordeen
den zie je er maar schaars. Wel
grauw, smerig, van Bennekom ko
mend water.
Gedurende een wandeling in 1969
ontmoetten wij geen enkele vogel.
Het jaar daarvoor was berucht
door de enorme chara-aanwas, een
soort wier dat slierten van wel 5 a
6 meter vormt. Het veroorzaakte
zulk een opstoppingen dat de Pro
vinciale Waterstaat een kapitaal
voor de verwijdering moest uitge
ven. De stank van die dode chara
was onverdraaglijk. In 1967 ken
merkte het griftwater zich door
„giftigheid" met als gevolg grote
xnssterfte in de omgeving van die-
Bennekomse open riool die in de
grift (Valeikanaal) uitmondt. Vol
gens mij is juist vanaf dat punt
het valleiwater bezwangerd met
^■en té hoon gehalte aan koolzuur.
De vis stikt daardoor en juist de
nliara vormt dit jaar weer meters
lange slierten in het water en nu
al tot voorbij het Raadhuis. Kijk u
zelf maar. En in zulk smerig wa
ter behoef je zeker geen otter te
verwachten.
Wij zullen aan de miljoenen die
aan de waterzuiveringsinstallaties
worden uitgegeven mede neten
betalen dat het zo komt. Is wij
dan schoon water hebben, laten
wij dan hopen dat men een be
perkte groei van waterplanten toe
staat. als hoornblad, waterpest,
fontijnkruid. kikkerbeet, etc., want
zonder dat zal er geen gezonde vis
stand komen. Witvis bv. is overwe
gend plantenetend. Zo men de vij
vers van het stadspark compleet
leeg blijft halen gaat daar even
goed de aardige visstand kwijnen.
Wij kunnen al bewijzen dat er
grote teruggang is. Die vijvers zijn
dan weer de 'kweekplaatsen, voor
veel vis in het schone valleikanaal.
Dit zeg ik in mijn kwaliteit van
veldbioloog en ieder die goed na
denkt moet het met mij eens zijn.
Vis kan in gezond zuurstofrijk wa
ter niet gedijen zonder planten.
moment was van de hele vogel geen
snars meer te zien.
Ja, daar stonden wij dan. Ze zou zich
best kunnen redden. Daar niet van.
Maar hoe kwamen wij nou aan een
mannetje. En daar behoefden wij een
paar dagen later ons ook al weer geen
zorgen over te maken. Het vloog ons
bij wijze van spreken rond de oren
toen wij eens op onderzoek uitgingen.
Er was al een vrijer op komen dagen
en die cirkelde over één bepaalde plek.
Het was zaak ons schuil te houden on
der de elzen want mag de roerdomp
dan de naam hebben een geheimzinnige
vogel te zijn. de wouwaapjes zijn nog
schuwer. Zodra ze iets zien bewegen
zijn ze al door het rietland verdwenen.
Dat jaar bemerkten wij niet veel van
dat paartje. Dat was eerst het jaar
daarop. Op een goede dag kwam ie
mand met een kleine boot, op een wa
gentje achter z'n auto. Een hele hoge
piet van de Straat en ik moest mee om
te inventariseren. Er zou gebaggerd
moeten worden en dat mocht niet op
plekken waar vogelnesten bijeen zaten
of lagen. Dat bootje had een platte bo
dem en je duwde het gemakkelijk
voort. Dat was wat anders dan die
loodzware werkboot.
Van dat baggeren kwam eerst vier
jaar later iets. Maar zo mooi als wij
toen het nest met jongen van 't wouw-
aapje gezien hebben kr^g ik het nooit
meer te zien. Pal voor mij in het riet
en helemaal gevlochten van biezen.
Wij vergaten er alles om en voelden
opeens dikke regendroppels in onze nek
spatten. En daar zat me een onweer
achter zoals ik het zelden meegemaakt
had. Weg dus van dat nest en snel naar
de kant en schuilen in de auto. We
wachtten de bui af en een half uur
later scheen de zon weer.
Eerst met een blikje wat water hozen
en nu wij het wisten nóg een keer héél.
héél rustig aan proberen.
Filmcamera gereed en ja! De wouw
aap zat in paalstand op het nest.
Maar toen ze het gesnor van de camera
hoorde nam ze de benen. „Dat' is het
mooiste stukje film dat ik heb", zei die
meneer, „dat lukt van de honderd ke
ren misschien één keer". Ik zei maar
niets, want ik had juist een film van
Nol Binsbergen gezien. Een heel wouw-
aapjesleven lang!
En tóch was die momentopname iets
geweldigs. Een paar jaar later heb ik
welhaast iedere dag een wouaapjesge-
zinnetje kunnen observeren. Die felgele
ogen vergeet je nooit. Het was er zó stil
dat je ieder geluidje kon horen. Tot het
„knorren" van de jonge wouwaapjes
toe. Alles wat maar „natuur" is brengt
zo'n vogel niet in verwarring. En omdat
ik helemaal omsloten zat in het riet en
met de hand maar een paar rietstengels
opzij behoefde te schuiven is dit toch
wel het einde geweest.
Het jaar daarop vond een vriend van
mij die wouwaap weer broedend en dat
is tot nu toe mee dan de laatste keer
geweest. Je weet het nooit zeker. Ik
meende eens de roep van het goudgeel
met zwarte mannetje te horen en het
bleek toch hondegeblaf te zijn. Het
vrouwtje ziet er veel meer roerdomp
achtig uit. Toch gaat daar alles in
nauwe samenwerking met elkaar.
Trouw staat het mannetje het wijfje bij
waar het nestbouw en broedverzorging
betreft. En wat een geweldig mooie er
varingen deed ik op toen moeder de
vrouw met de jongen achter zich aan
als apen in een oerwoud van rietsten
gels aan het „rondwandelen" gingen. Ze
moesten aich snel in het riet leren ver
plaatsen en kregen daarin gedegen les.
Tot de herfstvlagen komen en het riet
geel kleurt. Dan trekken ze weg. Dus
héél anders dan de roerdomp die nogal
eens overwintert.
Soms worden wij verrast met een
nieuwigheidje. *t Is al heel wat jaartjes
geleden dat ik op een zondagavond een
waterrietzanger ontdekte. Dat was iets
om over naar huis te schrijven, dus
schreef ik naar het huis van dr. N.
Kluijver. toen nog hoogleraar te Wage-
ningen.
Ik herkende het vogeltje aan de lich
te streep over de kruin en de veel le
vendiger tekening. Een broedgeval zou
een sensatie zijn. Maar van dat laatste
was geen spoor te bekennen en later
ook geen jonge waterrietzangertjes. Dus
concludeeden wij: een over-zomeraar.
Ze trekken n.l. vaak over.
Dat werd wél het geval toen we meer
en meer baardmeesjes op bezoek kre
gen. Als er zo nu en dan een exemplaar
op komt dagen denk, je: „nou, nou, 't
zal me benieuwen". Maar als er. een
stuk of tien regelmatig zich laten zien,
ja, dan behoren broedgevallen niet lan
ger tot de onmogelijkheden.
Dat is toch óók een zeldzame broed-
vogel en voor Zuidoost-Utrecht een
grote aanwinst, 't Is nou ook weer niet
allemaal negatief. Deze zeldzame
Wouwaapje: hier het mannetje in
paalstand.
broedvogel komt vrij veel voor in het
Naardermeer. 't Ja, maar daar noem je
me dan ook vast wat, zult u zeggen. Het
toch vrij toegankelijke Kampereiland
heeft evenwel ook heel wat plekjes!
Het vreemde is dat dat baardmannetje
of baardmeesje bij ons nooit voorgeko
men is en nu wel.
Zo hier en daar heb ik geïnformeerd
naar vroeger. Neen, van baardmanne
tjes hadden ze nooit gehoord. Wel van
bouwmannetjes. Maar die kent iedereen
wel: de witte kwikstaart die de ploe
gende boer al spoedig gezelschap komt
houden. Zo hebben wij dan de baard
mannetjes in de rietstengels zien klau
teren op zoek naar insekten, precies
zoals de staartmezen dat doen in het
takkengewriemel van de berkebomen,
't Jonge, wat een mooie vogel is het
mannetje. Ook een met een lange rood
bruine staart met witte zomen en ook
witte zomen aan de vleugels. De rug is
roestbruin en de kop geheel blauwach
tig grijs met onder de schitterend, gele
ogen van kop tot vleugeltoppen aan
weerszijden een naar beneden spitstoe-
lopende zwarte streep. Voeg daarbij
een witte bef onder de oranjegele sna
vel en een rossig getinte buikzijde en
kunt u zich dan iets mooiers voorstel
len?
En dat leeft daar maar frank en vrij
aan de waterkanten zonder dat er een
mens ooit bij kan komen. Maar wij
hebben gelukkig verlengstukken voor
onze ogen en zo verschalken wij ze
toch wel. Toen er ijs was zijn ze in te
genstelling tot andere'vogels rustig ge
bleven en kwam wel eens iemand met
een verhaal over een vogeltje met van
allerlei kleuren dan wist ik het wel:
een baardmannetje. Alleen weet ik niet
of die naam komt door die gitzwarte
„bakkebaarden" dan wel door de witte
sik...
En nu ik het toch over mezen heb
iets over de zwartkopmeesjes. Neen, ik
bedoel niet de nogal zeldzame zwarte
mees. maar die met alleen maar een
zwart kapje op de kop. De laatste jaren
komen ze wel met de koolmees en het
pimpelmeesje mee naar de voertafels.
Vooral als je in de buurt van de Berg
weg woont. Nu ontdekte men dat er
twee soorten zijn; een met glanzende
kop en een met matte kop en zo werd
het glanskapmees en matkopmees. Die
met het glimmende kopje mint. meer de
droge streken en is algemeen aan de
valleizijde van de Stichtse stuwwal. En
omdat de matte vochtminnend is.
verwonderde het mij niets dat langs de
Oude t.rambaanweg (onderlangs) bij de
Grebbeberg louter matkopmezen zaten.
Toch aardig dit op te merken.
Ik verwonderde mij helemaal niet over
een broedgeval van een matkopmees
dicht bij de Hel. Maar wel over een
broedgeval op het Oude Kerkhof aan de
Achterkerkstraat (rotjongens ..haalden"
het uit). Maar ook trof ik er een in mijn
tuin.
Mogelijk heb ik voor dat kerkhofge-
val een verklaring. De „vaart" is dicht
bij en dan levert het opslagterrein van
De Ruiter een massa voedsel op, maar
toch is die milieuverandering voor vo
gels iets vreemds, al zijn ze dan nóg zó
verwant aan elkaar. Er is een avond
lang op allereharmantste wijze over ge
discussieerd. Maar we vinden het maar
vreemd op de keper beschouwd.
Dit jaar heeft een uitstekend vogel
kenner bij hel Egelmeer de échte zwar
te mees ontdekt en zelfs het nestje ge
vonden in een wal vol eikestompen'.
Dat is een fijn berichtje en het vermel
den waard! Wij komen hoe langer hoe
meer in de zeldzaamheden te zitten!
Komende winter nu maar eens goed
opgelet, of met de kool- en pimpelme
zen ook die zwartgekopte meesjes met
hun onopvallend bruine rugzijde en
rossige buik op de voertafel komen.
Tien tegen één zijn het dan glanskopjes.
Maar wie weet krijgen de bewo
ners langs de Tinneweide wel eens een
matkopje te bewonderen. Die doen het
mogelijk niet voor minder.
Ik krijg soms aardige meldingen door
van het gemeente personeel dat op 'het
kerkhof aan de Munnikenweg werkt.
Jan Roelof sen kwam deze week met
een pracht van een hazelworm. Die zie
je óók haast niet meer. Deze kwam niet
van het kerkhof, maar Roelofsen heeft
het diertje er wel rustig losgelaten, 't Is
daar wel ongeveer het milieu en ze zijn
erg honkvast. Ik had er een paar jaar
een in mijn rotstuin. Dat is ook de goe
de manier om met dieren om te gaan.
Ze hadden het diertje dood willen ma
ken, maar Roelofsen wilde wel eens we
ten wat dat nu voor een ding was.
Het is een pootloze hagedis met een
goudglanzende streep in de gehele
lengte over rug en staart. Omdat het
dier geen poten heeft denkt men met
een slangetje van doen te hebben. Niet
zodra kwam het kopje boven het doosje
uit of je zag duidelijk het gespleten ha-
gedissetongetje. Het is een onschuldig
diertje dat vliegjes en kleine bodem
diertjes vangt. Ze vonden het maar
griezelig dat ik het zó maar in m'n
hand nam. En nu kronkelt het veilig op
het kerkhof, zal deze winter wel ergens
onder een steen overwinteren en wie
weet krijgt het nog eens gezelschap.
Daar zouden we Jan Roelofsen dan
maar eens een pluim voor op de pet
moeten zetten. En ik houd mij aanbe
volen hoor! Vat dat nu niet verkeerd
op: voor meldingen van pestvogels of
notenkrakers, beflijsters of koperwie
ken of wat op dat „park" (want voor
iets anders zien de vogels zo'n plek niet
aan) te zien is, natuurlijk ook!
t°£>Ui/kye/z£g<i
We krijgen hier tot heil der natie.
Een waterzuiveringsinstallatie.
Zo worden we van 't vuil verlost.
Doch, reken maar dat 't centen kost.
Men vraagt, tot delging van de schulden
Ons zo maar vierenvijftig gulden,
Wout Blauwkous vindt het niet eens
veel,
En dat nog wel voor elk perceel.
Of je er dpi zend kunt verteren,
Of, 't allemodigst moet ontberen,
Of je nog jong bent of bepaard.
Niemand en niets wordt er gespaard.
Al moet je er desnoods voor vasten,
Kfom je maar weer onder die lasten.
Men raakt in deez moderne tijd,
We! heel royaal zijn centen kwijt.
Ik denk, bij die moderne plagen.
Nog vaak terug aan vroeger dagen.
Was hij misschien wat. ruw en lomp,
Heil!, onze oude northonpompü
J. V.
(Naam en adres bij redactie bekend).
VEENENDAAL De Ned. Ver. van
Huisvrouwen afd. Veenendaal heeft
voor de maand oktober de volgende ac
tiviteiten: woensdag is er een koffie
ochtend bij hotel De Korenbeurs. Deze
wordt verzorgd door de firma Hootsen.
Aanvang 10 uur. Woensdag 21 oktober
houdt mevroów Blaas uit Amerongen
een lezing met platenconcert over
Beethoven. Deze lezing wordt eveneens
gehouden in hotel De Korenbeurs. Aan
vang 8 uur. Donderdag 29 oktober is er
's middags om 2 uur een excursie naar
de Firetfabriek aan het Verlaat.
ELST Gevonden blauwe regenjas.
Inlichtingen Rijkspolitie te Eist.
SCHERPENZEEL De heer J. A.
van den Ham slaagde aan de rijksuni
versiteit te Utrecht voor het kandidaats
examen geografie.
O
VEENENDAAL Zondagavond wer
den aan de Sandbrinkstraat zes auto's
door vermoedelijk jonge baldadige van
dalen beschadigd. De schade bestaat
voornamelijk uit krassen en deuken. Da
politie stelt een onderzoek in.
RENSWOUDE Zaterdag 10 oktober
geeft de Toneelvereniging „Tip" een
uitvoering in gebouw „Rehoboth".
Het wordt een thriller in drie bedrijven
..Flat te huur", een verhaal van Agatha
Christie.
De regie is in handen van de heer Piet
v&n Manen.
Kaarten zijn verkrijgbaar bjj de heer
T. v. Kooten (slagerij), Dorpsstraat te
Renswoude.
door Adriaan P. de Kleuver
„Wat mij opvalt", zo zeggen veel mensen, „is dat je haast nooit meer een roer
domp hoort". Nu is dat wat de Hel betreft wel waar, maar toch komen ze er
nog vrij regelmatig op bezoek en een paar jaar geleden broedden ze nog prins
heerlijk in de Blauwe Hel. En van het wouwaapje vond ik een nest zó piekfijn
verborgen in de rietstengels hangen dat geen hond het ooif'had gevonden, laat
staan een toevallige bezoeker. Maar het is waar dat roerdomp en wouwaapje
wijken voor de steeds meer opdringende bebouwing. Alléén in de rietlanden
van de Blauwe Kamer bij de Grebbe is de roerdomp regelmatig gesignaleerd.
Dus neem ik aan dat daar een paartje gebroed heeft. En zéker in de kleiputten
bij Lienden.