Klaagzang van zieken verstomde en
maakte plaats voor grote rust
Eindeloze stoet ellendigen trok
vroeger naar bedevaart plaats
Rhenen en liet bloedzuigers uit
Egelmeer over aan nageslacht
Sf68
iipiir
Ransuil
Sprookje
Veldslagi
en
door
Adriaan
P. de Kleuver
Cuneraweg
Gentianen
Legende
Mooi zijn inlricot
Strakke melk
witte trui,versierd
metlËbraine
Maxivest,
Fully
fashioned,1
100%wol,
losgebreid.-37.75
Veel keus.
/nj kijken.
Vrijjjassen.
WOENSDAG 14 OKTOBER 1970
m
Herfst is geen sterven, maar voorbereiden, herfst is ontgroenen en kaalhoofdig
staan straks de bomen. Nog nooit is de natuur wat betreft het wisselen van de
jaarcyclus tekortgeschoten. De boompjes die klein begonnen zijn staan nu als
woudreuzen. Schemerig en kil beginnen de herfstmorgens en in de middag zal
de zon nog een laatste poging doen om wat nog niet gereed was af te maken.
De avond komt met mist die boven het ven hangt en de bomen rondom omhult
met dichte slierten.
De nacht valt sober en somber; ge
luidloos doorwaden wij het sphagnum-
veld met de verwaaide pluizen van het
wollegras en de paar overgebleven gen
tianen hebben het heldere blauw ineen
gedraaid. Hun fiere blauw ligt besloten
in de groenig bestippelde buitenzijde.
Zo vonden wij het, met bruigeworden
dopheide omkranst, reeds vele malen als
wij onze herfstwandelingen maakten.
Dat vennetje is eindeloos gebleven
voor je als je je gedachten laat gaan op
de vleugelen van de herinnering.
Schoon was het altijd, alle jaargetijden,
alle maanden, alle dagen om van de
ogenblikken nog te zwijgen.
Die werd al werkelijkheid als je de
wildernis in stapte. Zo maar, plompver
loren, of je nu over de Slaperdijk of
via kronkelpaadjes binnendoor van de
Dijkstraat kwam, altijd overviel je dat
mateloze gevoel van rust aan de andere
zijde van de dijk.
Daar laat je Veenendaal met al zijn
besognes achter je, het zenuwpezerige
gedoe van een stad in wording. Daar
suizelt plotseling de wind om je heen
en voel je wat mogelijk de Psalmdich
ter bedoelde toen hij schreef over het
hijgende hert dat aan de jacht ontko
men was.
Heeft u eigenlijk zo'n opgejaagd dier
wel eens gezien als het een vrijplaats
béreikt? Ik wel! Dat vergeet je nooit.
Dat trillen op de ranke lopers en dan
die bange blik uit vochtige diepzwarte
ogen. Dat draaien van de oren in alle
richtingen. En heel ver het geblaf van
honden, die achter een ander slachtof
fer aanrazen.
Ja, en daar sta je dan zelf als een
hert na een dag die tot waanzinnig
wordens toe vervuld was van gejacht
en gejaag, waanzinnig vervuld van
denken, denken, denken.
Dan sta je aan het einde van Veenen
daal midden in de stilte, daar waar dijk
en straat samenkomen en het wild en
bijster heideveld voor je ligt, afgegren
deld aan de einden met het oude. wijd-
staande dennenbos.
ruiters" met prikkeldraad bespannen
dwars over de weg. Ik schoof die opzij
om de fiets er door heen te krijgen en
liet het zaakje zo achter. Wat drommel,
wat vrij is dat blijft vrij.
Evan later had hij mij „bij de klad
den", en ik vroeg hem die hand van
mijn schouder weg te halen. „Bij hier
en bij gunder (om de godslasteringen
maar weg te laten) ik wist best dat dit
verboden terrein was".
Ik stapte af, haalde een brief van de
burgemeester van Amerongen uit de
binnenzak en las hem er een en ander
uit voor. Daar stonden wij dan. Colle
ga's notabene, want ik had toezicht op
alle natuurreservaten van Natuurmo
numenten en de Staat in dit gebied.
„Ja, maar als ze jou en nog zo'n paar
natuurhier maar rond zien schar
relen", zo stond hij zich nog te verweren
waar in 's hemelsnaam blijf ik dan.
Met dat al was ik bij de boom met
het boomvalkenhorst aangekomen. Die
jachtschut fietste door en ik ging in een
eikenhakhoutwal op wacht zitten. De
fiets goed weggestopt vanzelf. Dat nik
kel en zo schrikt vogels nog het meest
af. Gek dat die jachtschut helemaal
geen kwaad zei over die „rotkrem"
zoals dat meestal gaat. Blijkbaar kende
hij de gewoonten wel van deze knaap.
Die bezorgde mij een verrassingen
een probleem.
Er moesten kleine roofjonkertjes zijn,
want de restanten van hun vraatzucht
zag ik aan de voet van die stokoude
den. Hoog en open boven mij lag het
horst. En die verrassing? Ik zag niets
dan sprinkanenvleugels en sprinkha-
nenpoten! Waar kwamen die zó veel
voor. Helemaal van een donker soort
sabelsprinkhaan. Ik wist best en dat
weet iedere roofvogelkenner mét mij
dat boomvalken zelf het liefst libellen
en zo, eten. Maar louter en alleen
sprinkhanen, neen, dat letk een
sprookje.
Volgen we de dijk tot achter het
Egelmeer. Een late kievit roept einde
loos droevig. Als een zephyren zucht
glijdt een ransuil langs de sloot. Ze
voert onder zijdezachte vleugels de
dood met zich mee en wee het veld
muisje. dat de moed had nog éven uit
het holletje te komen. Grote, scherp
ziende ogen zagen het reeds en zonder
ook maar iets te laten horen vliegt
de uil verder met haar prooi in de
kromme klauwen.
Die bracht het er slechter af dan het
wilde konijntje dat rrrrrtssszó maar
voor mijn voeten op het paadje over de
dijk wegstoof. Grote grutten, ik schrok
me daar even van. Hij misschien nog
het meest, want zo veel mensen komen
daar nu ook weer niet.
Enfin, ze leven nog en dat is nog een
mooi ding in een tijd waarin naast
luchtvervuiling en waterverpesting af
en toe de myxomatose rondwaart of
ziekte en dood het enige doel in de pu
re schepping aan het worden is.
Wat voor stoffen het ook mogen z|jn.
wij graven ons eigen graf en stomme
lingen die we z|jn zeggen we lachend:
„Wat een lekker groot en diep gat
wordt dat".
Maar nu eerst wat over een zeldzame
gast die daar al een paar jaar broedde.
In de ogen van de jachtschut die daar
maar liep te loeren „op stropers en zo"
(die „en zo" bleken mensen als ik te
zijn) deed ik wel eens stoute dingen,
maar die keer zat hem dat toch niet
glad. Ik wist dat die weg „openbaar"
was, al stonden er een paar „Spaanse
Toch kwam de oplossing van dit pro
bleem. Ik weet dat boomvalken einde
loze voedsel tochten ondernemen. Het
sprookje werd opgelost voor mijn deur.
Een opkoper van oud papier die zijn
pakhuis op de oude vuilnisstortplaats
had staan reed bij mij voor en de laad
bak leefde gewoon van de sprinkhanen.
Grote en griezelige beesten in alle ma
ten.
Er flitste een gedachte door mij heen;
Met de jachtschut 't vrije revier
in.
daar moeten ze bij duizenden, neen bij
tienduizenden zitten.
Dus 's morgens héél vroeg er heen en
ja hoor! Een boomvalk vloog met de
kromme snavel vol in de richting van
de Kerkewijk.
Dus nu op een morgen vroeg naar
het horst. Een rasliefhebber kwam er
zelfs uit Austerlitz voor over, want
daar wist hij ook een boomvalkenpaar
tje. Nu weet ik niet of u ooit een boom
valk gezien hebt. Ik zal trachten de vo
gel voor te stellen.
De rug is egaal blauwgrijs dat, als je
de vogel van boven zou zien, geheel
diezelfde kleur heeft; kop, hals, rug,
vleugels en staart, van onderen: hele
maal lichtgeel met overdwars geelbrui
ne strepen. Een wondermooie vogel.
Wat nog het meeste opvalt is de over-
slanke bouw met de spitse vleugels en
een haast overdreven waakzaamheid.
Nu zult u mij mogelijk niet geloven,
maar het eerste voedsel dat die morgen
aan de jongen werd gebracht, was een
jong vogeltje. En die sprinkhanen dan?
Wat later kwam de terzei met een bek
vol, deponeerde die op de grond en het
Wijfje van boomvalk broedend op
het nest.
vrouwtje kwam die aanstonds verslin
den.
Ja, verslinden gewoon. Een paar
sprinkanen probeerde de doden
dans nog te ontspringen, maar geen
schijn van kans. Je hóórde de poten
en vliezerige vleugels er afkraken. Nu
begrepen wij waarom die afvalpro-
dukten zo verspreid lagen. Die sprin
gers probeérden nog weg te komen
Met een luid kli-kli-kli waarschuw
de ze de terzei dat ze zelf op voedsel
uitging. Wij maar wachten en ja, daar
kwam ze weer. Nu met een huismus bij
zich. Onmiddellijk vloog de terzei wéér
richting vuilnisbelt en was met tien
minuten terug met louter sprinkhanen.
Toch hield dat spelletje tegen een uur
of zeven op. Tegen zeven uur 's avonds
kwam het vrouwtje opdagen, vrat zich
lekker dik en verdween. Bij navraag
kreeg ik te horen dat overdag bijna
nooit anders dan kraaien kwamen op
dagen.
Ik had er evenwel een rijke vind
plaats van insekten b|j om op de inven
tarisatielijst te zetten: 1.000.000 sabel
sprinkhanen.
Dat het mannetje va de boomvalk
gehéél alleen voor al het voedsel zorgt
is beslist niet waar. Ook het vrouwtje
jaagt wel mee. Alléén overdag is het
mannetje druk in de weer en past moe
der op het jonge grut. later heb ik om
dat voedsel hele veldslagen gezien tus
sen de ouders en de jongen. Het ging
een paar keer om een jonge van het
nest gepikte tortelduif. Dat was notabe
ne een tweede broedsel van die duifjes.
Kan je nagaan hoe laat de boomvalken
met broeden aanvangen. Beslist niet
eerder of er moeten jonge vogels in
overvloed uit de nesten te roven zijn.
Als men de vlucht van de boomvalken
gezien heeft, vergeet je dat nóóit. Zó
sierlijk en elegant, ja édel is dat. dat
geen vogelvlucht ermee te vergelijken
De beroemde „Caarte van den 81aperd|jek" uit circa
1705 heeft nog een extra verrassing in petto. Uit het
slot van dit artikel valt te lezen waar aan het einde
van de Slaperdijk de Cunera-bedevaartweg In de 15e
en 16e eeuw een bocht om het Egelmeer maakte. Waar
die boeht de aanzet van de Slaperdijk b|j Prattenburg
achter het Egelmeer de hoge stuifduinen raakte, daar
tekende de cartograaf een kapelletje met het bijschrift
„heeft hier gestaan".
Ik vermoed, dat die landmeter de funderingen ervan
nog gezien heeft. Sindsdien z|jn bjjna tweeeneenhalve
eeuw voorbij gegaan. Wie de werking van de wind
kent weet dat stuifduinen uit wandelen gaan. Ook dat
een steentje of takje in staat is een sikkelduintje in het
leven te roepen. Laat staan dan de resten van een
kapelletje. Vraag is nu maar. onder welke heuvel zit
dat kapelletje en waarvoor diende het.
Op de kaart staat het ca. 200 a 300 meter vanaf de
Slaperdijk in westelijke richting. Dat het er gestaan
heeft daarop durf ik vergif in te nemen. Die cartograaf
was zo akelig precies in het lokaliseren dat je er iedere
boerderij zelfs op terug kunt vinden, ja zelfs iedere
sloot. Tussen het einde van het Panhuis en de Mun-
nikenweg was nog geen verbinding van de grift. Die
kapel moet een veldkapelletje geweest z|jn aan de
Cuneraweg en bevestigt mede het oude verloop van de
bedevaartweg.
Het kan ook één van de staties geweest z|jn waar de
bedevaartgangers speciale gebeden uitspraken. Dat het
iets met de oude Cunera-cultus van doen had staat
voor m|j beslist vast. Evengoed als het voor m|j vast
staat dat het er werkelijk gestaan heeft. Alléén is de
plaats m|j niet bekend. Het zit daar nu onder meters
dik overgewaaid stuifzand verborgen
Om te beginnen neem ik u mee naar
wat men nu de Cuneraweg noemt.
Neen. niet daar bij het Julianazieken-
huis of in Achterberg, maar die mooie
weg die om het huis Prattenburg heen
buigt. En vervolgens tot aan het laatste
huisje aan die weg waar een paar hon
derd meter verder dat mooie fietspad
naar Amerongen begint. Langs dat
laatste huis gaat een weg die op de
Dijkstraat uitkomt. Halverwege staat
links dat zo piekfijn opgeknapte huisje
van wijlen Jannes Versteeg. Daar
wordt deze niet al te beste weg ge
kruist door een brede landweg. Naar
links gaat die naar het einde van de
Slaperdijk en die weg heetCunera
weg. Dat was in de Middeleeuwen in
derdaad een stukje van de ieder jaar
op 12 juni zo druk belopen bedevaart-
weg. En naar rechts? Vanzelf zou die
moeten doorlopen tot waar ze de Cune
raweg van nu raakt. En dat is bij de
Ursula-hoeve naast de boswachterswo
ning van Prattenburg.
Dat is ook wat vreemd. Het is in feite
een openbare weg, maar door perm-
nente afsluiting wil men na 31 jaar dat
servituut van openbare weg ongedaan
zien te krijgen. Maar dan moet zo'n
weg ook nimmer betreden zijn. Dat
grapje is in het verleden vele malen
gelukt
Op oude kaarten staat die weg nu
eens aangegeven als Hoogweg en loopt
van La Montagne af rechtdoor naar
Amerongen en op andere staat weer
Cuneraweg en gaat die omt he
Egelmeer heen. Dat laatste is dan de
juiste en in de Middeleeuwen bestaan
hebbende toestand.
Dat Egelmeer is vroeger wel tien
maal zo groot geweest als het plekje
dat nu als zodanig bekend staat. Het
strekte zich uit dat afgesloten
landgoed in. Er is daar nog een kleine
eendenschietkooi die ik vorig jaar be
zocht en waar ik bijzonder zldzaam
pluimgras vond. Er ligt ook nog een nat
valleitje vol dopheide.
Wie om het Egelmeer heen gaat vindt
achter het mastbos nog een. ruig stuk
moerassige grond met dode dennen, ge
volg van een paar enorm natte zomers
die het Egelmeer herschiepen in een per
manente plas vol welig groeiend veen-
mos (Sphagnum) waar zich dus doodge
moedereerd hoogveen begon te ontwik
kelen.
Er was door de verlaging van het
Valleikanaal een drogere toestand ont
staan met een weelde aan gentianen en
nu het drogere zomers zijn in het voor
jaar dat prachtige zilverwitte veld van
veenpluis..
Rond dat grote Egelmeer dan ging de
Cunera-bedevaartweg en waar de aan
zet van de Slaperdijk aan de Pratten-
burgse zijde is, daar is de kromming
van die oeroude weg nog in het land
schap aanwezig.
Zou je de oude Cuneraweg rechtuit
volgen dan kwam je op de Dwarsweg
sjHirli
Alleen komt de boomvalk de laatste
jaren bij ons haast niet meer voor.
Velen kennen mogelijk dat prachtige
gebied daar waar dijk en weg samen
komen nog niet. Men moet daar toch
eens gaan wandelen. Zet de auto maar
aan het einde van de Dijkstraat en dan
volgt de rest vanzelf. Met die vouw-
fietsjes van nu raakt fietsen echt weer
„in". Je komt er overal mee komen
Alleen zijn er nog van die vervelende
bordjes die je het gebruik van de fiets
belemmeren. Wil je écht genieten, dèn
beveel ik mijn omschreven tochtje aller
eerst als wandeling' aan.
Dan dringt zich mogelijk in de eerste
plaats de gedachte op: „Wat betekent
die naam Egelmeer nu eigenlijk?" Het
lijkt zo mysterieus. Kwamen daar zo
veel egels voor en dan denkt u moge
lijk aan dat pinnige zoogdiertje dat
haast iedere automobilist kent omdat er
dagelijks wel een tot matje uitgeplet op
's heren wegen doodgereden ligt. Die
naam is al zo oud dat ze op de aller
oudste kaarten al voorkomt. Die naam
moet dus uit de Middeleeuwen stam
men. Met wat ik nu ga vertellen duik
ik die verre middeleeuwen in.
jft -
-ïiJAJI*-»
De Slaperdijk bij Prattenburg.
naast de camping de Hoge Linde uit.
Dat was al jaar en dag de openbare
weg naar Cuneraweg en Slaperdijk.
Van de Slaperdijk af gaat een breed
zandspoor dat om het Egelmeer gaat en
op de Defensieweg uitkomt en óók een
openbare weg is. Dat heb ik zwart op
wit.
De oude Hooiweg in het verlengde
van de Defensieweg richting Ameron
gen is óók een openbare weg. Evenzo
de oude hessenweg van de Opslag te
Eist aan de Rijn via het Prinsenveld
naar de Bergweg waarop de Dwarsweg
uitkomt en zo verder naar Scherpenzeel
is een openbare weg. Ze heet niet voor
niets Oude Scherpenzeelseweg. Waar
deze bij Achterveld op de van de Velu-
we komende hessenweg aansloot kon
men in die ver vergleden tijden naar
Arnhem en Apeldoorn, of naar Amers
foort. Zo u ziet hebben wij hier van
doen met het alleroudst bekende we
genverloop.
De bedevaartgangers van de Cunera-
processie gingen over de berg rich
ting Eist en via Remmerden naar
Rhenens heiligdom terug. Stel het u
voor: mensen met ongeneeslijke keel
ziekten vooral, blinden en kreupelen,
een eindeloze stoet ellendigen. Rhe
nens kerk werd er zó rijk van dat die
verrukkelijke Cuneratoren gebouwd
kon worden. Gedenk ze daar bij het
Egelmeer even. Daar is veel leed aan
voorbij gegaan.
Tot de reformatie in 1585 er in Rhe
nen abrupt een einde aan maakte. Dan
is er altijd nog de legende van de witte
joffer die er rond waarde. En het ver
haal van Perrol met de ode hand, de
achtervolger van Jan van Schaffelaar
uit Barneveld die hier met paard en al
in het moeras wegzonk. En dat roman
tische verhaal over de knappe jonge
David van Bourgondië die de mooie
dochter van de schaapherder die bij het
Egelmeer woonde verleidde
Dan de naam „Egel-meer". Ook daar
over is al heel wat gefantaseerd, van
Agil-mari tot weet Ik veel toe. Er is oen
heel simpele verklaring. In het Mid-
denederlands, dat is de taal die in de
Middeleeuwen in de Nederlanden ge
sproken werd, betekent „egel" niet het
ons welbekende stekeltje maar doodge
woon een bloedzuiger.
Geloof mij dat die bij duizenden in
die enorme plas zaten. Men kende er
een heilzame werking aan toe. In oude
apotheken had men altijd een pot vol
en in Veenendaal leverde Mie-pissebed
ze voor een paar cent om ze op zieke
plekken het „vuile bloed" (venijn) op te
laten zuigen.
Zo zal die plek aan haar naam ko
men zijn. Het staat wel geleerdek om
een betoog over dat mysterieuze
Agil-mari op te zetten. Maar waar de
oplossing in veel gevallen zo dóódsim
pel en helder als klaar water is, daar
kies ik steeds het meest voor de hand
liggende. Zo geloof ik wél in mijn
bloedzuigers maar niet aan een plek die
nog nooit door iemand met zekerheid
gelokaliseerd werd.
Ransuil op jacht langs de bot-
rand.
ADVERTENTIE