Vogels van diverse pluimage Trekeenden verlevendigen winters rivierenlandschap Spanning in hoofdklasse Eerste prijs voor brandweer Rhenen Zwemmers en duikers voor leek moeilijk van elkaar te onderscheiden Eendenkooien maken vroeger exportartikel DAMMEN door Adri riaan P. de Kleuver SCHUILPLEKJES VUIL WATER BRÏLDUIKER VOGELLATIJN GAST VERSCHILLEN NONNETJES fi DINSDAG 20 OKTOBER 1970 SLOBEEND Haast rimpelloos lag de rivier voor mij in de schemering van de avond. Het was een zonnige herfstdag geweest en over de uiterwaarden spon de nevel een web zó fijn als kantwerk. Nog stiller was het dan die keer op een zomeravond met een laaiende zonnedag achter de rug. Als een poes op zachte tenen zouden wij de plek waar wij al een paar weken de Noordeenden in de gaten gehouden hadden moeten naderen. Bij het minste gerucht konden ze op de wieken gaan en was alle moeite tevergeefs geweest. Tegen het middaguur waren wij de wandeling door het brede uiterwaard ten westen van Amerongen begonnen. Doel was wat plaatjes te schieten van de toppers en de kuifeenden, de smienten en de pijlstaarten. Het moefcame en ge duldige spel tussen fotograaf, de elementen... en de mens. Het kan je schoon overkomen dat lawaaierige jeugd die voor de eerste keer gaat „hengelen" de boel in het honderd gooit als die keer bij de oude Waal- strang tussen Zennewijnen en Ophemert. Wij zaten fantastisch en inééns gingen de honderden eenden op de vlucht. Nou ja, die jongens wisten van niets af en je kunt je spijt beter niet met schel den gaan afreageren. Je kunt dan béter het boeltje bij elkaar pakken en het el ders gaan proberen. Wij wisten bij voorbaat dat het wat dat betrof deze keer geen mislukking zou worden. Op een paar slikplaatsjes niet ver van de stuw bij Amerongen lééfde het van de eenden. Het werd met recht een schot in de roos. Tóch haalde die belevenis het niet bij die waarmede ik begon, die verrukke lijke herfstavond bij het tóch al zo mooie logen,se veer aan de Elsterse zijde. Naar mate de avond vorderde werd het heiiger om ons heen. Groot en ma jestueus zonk de zon naar da einder. Wat een land, wat een land, dat inmen- se rivierenland en die onmetelijke lucht daarboven. Je zou het willen schilderen zoals een Jongkind dat kon. Met een weinig kraplak en Venitiaans rood ge dompeld in caruleumblauw en romig wit. En een oranje gloed er over. Zoiets zou het moeten worden. Het móóiste dia'tje in multi-color blijft maar surrogaat bij wat de Grote Meester voor ons dagelijks maakt. Toch heb ik dat in mijn herinnering geprent en is het levend in mij geble ven. Het was schoner dan schoon en mooier dan mooi; het was oneindig. Je wacht op het moment, op de drang tot de daad, tot het samenspel tussen je geest en je handen het scheppend vermogen tot stand kon brengen. Het. werk moet gerijpt zijn in je geesl vóór je handen het middel zijn de rijpe vrucht te plukken. Wat dan volgt kan een kwestie van een paar minuten zijn... of een eindeloos ge vecht met het materiaal. Zo her beleef je het wonder. Altijd is aan de rivieroever dat won der. Onverschillig of het zomer of win ter, lente of herfst, ja dag of een met mild maanlicht overgoten nacht is. Om dat het er uit zichzelf is. Geen mens kan daar iets aan forceren. Soms is het een vuurwerk dat donderend uiteen spat. Dan onweert het zeggen de men sen. Soms zijn het de stralen van de zon die als door een prismaglas breken tegen het wolkengordijn, het eeuwige teken van de regenboog die gans de aarde schijnt te omspannen. Wij zijn bij het Amerongse veer de zomerkade al eens opgegaan in de rich ting van de stuw. Tussen de kribben vó6r het lijnrecht getrokken kanaal in zicht komt heb je nog van die fijne schuilplekjes voor ons waterwild. Soms liggen de kapmeeuwen bij honderden op het water te deinen. Doelloos zou je denken. Tot ze ineens krijsend opvlie gen of er wonderwat aan de hand is. Er gebeurde letterlijk niets. Zo zit toch héél de natuur vol raadsels. Ons doel was de oude Rijnstrang, de hank, te volgen door het mooiste stuk uiterwaard dat ik ken. Op een nunt ligt lijnrecht het nieuwe „kanaal" dat naar de schutsluis naast de stuw voert voor je. Aan de overzijde is de wijde mean der van de oude Rijnloop. machtelozer zelfs dan de afgedamde Kromme Rijn 1 waar de Roodvoet nog een open verbin ding behield. Zeker, dat voor enige jaren nog Stichtse gebied waarover eens de Wtenweerders als erfschouten beslisten en in het kerkje van Overlangbroek in de familiekelder bijgezet werden, zeker biedt dat dode geval mooie recreatie kansen, maar wat ben ik blij dat bij Amerongen dat mooie stranggebied bleef voortbestaan. Daar voelen de watervogels zich nog thuis. Er broedde een fuut die met de grappige jongen op de rug onderdook. Ik trof er wel een stuk of tien dodaars- jes in het dichte struweel dat ze snel opzichten toen wij in 't zicht kwamen. Toen ze aan de stuwbouw begonnen dachten wij dat aan het vogelbestand wel een einde zou komen. Het tegen deel is waar. Ook tussen het Ameron- gense veer en de afdamming ter hoogte van Maurik tref je gedurende de winter méér Noord-eenden dan vroeger. Daar over wil ik het deze keer hebben, over de Noordeenden, want ik gebruik die aanduiding nogal eens en nu wil men toch wel eens weten wat ik daarmede precies bedoel. Noordeenden dan zijn soorten die bij ons komen overwinteren en in het voorjaar de broedgebieden in het hoge noorden (Scandinavië vooral) weer op zoeken. Die in het wild levende eenden zijn er nu dus volop. Bij Ochten en Dodewaard, in de waar den tussen Amerongen en Wijk bij Duurstede. En niet te vergeten: de Blauwe Kamerse waard bij de Grebbe. Het zijn dus trekeenden die je alléén nu en verder de hele winter door te zien krijgt. Onze zo schaars wordende ooievaars doen dat in omgekeerde volgorde. Die trekken bij ons weg naar Afrika en wat denkt U van al die wegtrekkende zangertjes?! Een deel van de vogels werd standvogel, d.w.z. dat ze het hele jaar hier blijven. Het moeilijkste wordt dat als je vogels hebt die zowel in het hoge noorden als bij ons broeden en bovendien nog standvogls kunnen zijn ook, als bijvoorbeeld de spreeuw. Maar nu dan toch over de Noordeenden. Ze houden het meest van grote wa tervlakten en open plassen. Waar langs onze grote rivieren plassen als de Blau we Kamer en grote kleiputten als daar bij Lienden daar zijn ze in hun ele ment. Bij lichtere vorstperioden zie je ze veel op de „strandjes" tussen de kribben in Rijn en Waal. Een enkele maal broedt wel eens een paartje bij ons, zoals voor enige jaren op de grift, maar Bennekom en Wageningen maken het zo gortig met de watervervuiling dat ze in die smeertroep niet verkiezen te broeden. Waarom zouden ze ook. In het hoge noorden is immers kristalhelder water bij de vleet. Wij gaan dat vuile water nu te lijf, maar wie meent dat de grift (Valleika naal) één groot zuiver waterreservoir gaat worden tot aan de Eem toe slaat de plank vorstelijk mis. Ze zijn geen complete chemische instituten aan het bouwen! Heel veel ingewikkelde chemi sche stoffen blijven „ongekraakt" hun de kleiputten bij Liendenen in de oude Rijnstrang bij Amerongen. Daar trof ik al eens honderden wilde eenden en talingen bijeen. Maar zelden pijl staarteenden zoals wij die al eens een paar honderd bij elkaar op de Blauwe Kamer zagen. Op de Blauwe Kamer trof ik ook al eens flinke concentraties van smienten en wat een mooie vogel is zo'n smient woerd. Wat fijnheid van tint betreft haalt er géén bij de smient. En de berg eenden dan, hoor ik „onze" kustbewo ners zeggen. Maar begrijp mij goed: ik heb het over onze streek. Mogelijk zag u in parken wel mandarijneenden. Die plaats ik toch ook niet bij onze autoch tone eenden. Je moet een vlucht smienten over zien vliegen. Op het water zijn zc zwijgzaam, maar dan hoor je het hoge en fluitende geluid van de woerden en het spinnende gebrom van de eendjes door elkaar. Dln die kleurenpracht van weg naar Amersfoort volgen. Verbete ring van het water zal het resultaat zi.in en dat is al héél wat. Onze noordeenden zien er uiterlijk anders uit dan de eigen inlandse soor ten die bij óns hun broedgebied heb ben. Wij komen trouwens nog op een moeilijk probleem en dat heet de wilde eend. Een groot deel van de Noordeen den behoort tot de „duikeenden". Dat onde- .luiken moeten die soorten wel. Ze leven aan de rand van diepe meren, ja zelfs langs de diepe fjorden en stijle zeekusten. Hun voedsel moeten ze on der water duikend bemachtigen. Weer anderen zijn „zwemeenden" en die zoeken plekken op die er weinig anders uitzien als bij ons de Hel. Wat wij in de winter te zien krijgen is niet hun mooiste tooi maar het winterkleed. De woerden hebben nu niet dat zwieri ge van de veroveraar in het voorjaar. Iets daarvan is te zien in de voor-lente. Tegen de tijd dat ze weer verdwijnen zijn de woerden van de smienten al aardig aan hun bruidstooi toe. Je ziet dan trouwens aan alles dat er wat op handen is. De éne dag is de hele plas non; vól beweging en de dag erop zie, je alleen ons eigen eendenvolkje nog. Daarvan zit dan trouwens al een deel te broeden! Bovendien is het bij ons zo dat je wel alle „buitenlandse" soorten te zien krijgt maar nooit in de onaf zienbare aantallen zoals ze op de strandreep aan zee opereren waar het voedsel ze dagelijks toegespoeld wordt. Het was in de winter van 1956/'57 dan ook een hele gewaarwording dat prachtige zeeeendje de brilduiker op de voerplekken aan de Roode Haan en bij de Bennekomse meent te heb ben. In maart waren er nog honder den bij het Amerongense veer. Zo ook in 1963. Maar dón moet het echt extreem koud zijn zodat ook ijsvor- ming op de strandreep voorkomt. Waar brilduikers in het binnenland schaars waar te nemen zijn, daar is toch altijd nog grote kans op de kuif- en spperpenden beide in stemming zwart of deels grijs en de tafeleend met warm reebruine kop en wie extra geluk heeft de veel meer voorkomende dan men denkt, de extra-mooie krooneend. De zo goed als nooit in het binnenland komende zee-eenden sla ik over. Dit vijftal duikeenden wil ik wat nader voorstellen. Op een goede dag krijgt u ze nog wel eens te zien. Zéker dat grappige zwarte kuifeendje met zijn potsierlijke zwarte naar achteren afhangende kuifje bij het mansvolk. Opvallend zijn de witte flanken als ze op het water liggen. Lakenvelders noe men ze ze in de Betuwe wel, maar dat vind ik meer op z'n plaats voor de top- pereenden die een lichtere bovenzijde hebben, een mooi parelgrijs. Toch zie je direct dat alle vijf naaste verwanten zijn, vooral aan de gedron gen bouw. Dan wordt ook minder moei lijk de tafeleend als zodanig te herken nen. Ik noemde al de afwijkende ree bruine kopklaur. Feller rood is de kop van de krooneendwoerd. Als het woerdje van de krooneend in het voorjaar driftig rondzwemt met op gezette pronkkuif en felrode snavel dan is dit onbetwist de mooiste van het stel. Dan zie je ook bij het zwemmen iets van de witte flanken. Ze hebben alle maal zwart aan de borst en overvlie gend zie je juist bij alle duikereenden die zwart-witte aftekening aan de on derzijde. Dan zijn ze tóch nog moeilijk uit elkaar te houden voor de leek. Ik wil best bekennen dat ik in mijn ionge jaren met die duikeenden-deter minatie (overvliegend dan wel te ver staan) nog wel eens een flater sloeg. Maar nooit met de brilduiker die een typisch naar achteren afhellend achter hoofd heeft en bij de woerden een op merkelijke wangvlek aan de glanzend Broedende fuut groene kop. De eendjes houden leken vet zo gemakkelijk uit elkaar. Bij het Amerongense veer zat eens van alles door elkaar en wij maar discussiëren. Een mevrouw stapte uit haar auto (er moest een sleep passe ren) en volgde met haar kijker onze aanwijzingen. „Heren," zei ze toen, ,,'t is voor mij een pot nat; alleen snap ik iets van wat een brilduikervrouw- tje is omdat die net zo'n wang heeft als 't mannetje, maar, waarom nu al die wat jullie duikeenden noemen de vrouwtjes bruine koppen moeten hebben is voor mij vogellatijn". Ze had gelijk. Dat vogellatijn was een vondst, 't Ja, waarom?! Wat moet ik nu antwoorden. Ik zou menen dat ze door die bruine koppen minder opval len op hun broedplaatsen. Ja, dót zal het zijn! Zoiets zie je toch óók bij onze wilde eenden!- Ik heb eens héél lang moeten turen in een walkant van een sloot waar onder een struik een wild eendje op eieren zat. Door zijn zenuwachtige gedoe verraadde de woerd de aanwe zigheid. Op 't laatst ontdekte ik dat plekje aan de glinsteringvan het oog. Voor de rest was de eend één met de omgeving. Prachtige camouflagege- vallen heb ik zo meegemaakt. Dan zijn wij bij de „zwemeenden" gekomen. Op de rivieren komen die ook wel, maar het meest en het mooist als op plassen in de Blauwe Kamer, de woerden als die op het water liggen. Ik ga er een voor u „schilderen". Een wat kleinere eend als onze „wil de", maar het mannetje heeft een kas tanjebruine kop die naar de hals in warm okerbruin overgaat en dan in de lengte over de kop vanaf de blauw groene snavel met donkere punt tot aan het achterhoofd een cadmiumgele streep. Wat een schitteerende combina tie. De staart is nogal puntig en aan de achterzijde is hij diep-zwart. De vleu- gelspiegel is wit. Overigens is de vogel leiblauw en de flanken meer rossig grijs. Zo zie je niet dat de buikzijde wit js. Bij het overvliegen krijg je dus de combinatie wit en zwart. Deze prachti ge vogel is iedere winter onze trouwe gast. 'k Heb er met lui van Staatsbos beheer langs de Amerongense dijk al eens koppels van ruim 500 geteld! De naam zomertaling en wintertaling werkt enigszins verwarrend. Beide vond ik wel broedend in ZO-Utrecht. De zomertaling is uitgesproken zomer gast en broedt nooit in Scandinavië, etc. Het zijn kleine eendjes met snelle vleugelslag. De zomertaling woerd is veel fleuriger dan de over héél Europa verspreide wintertaling die dan ook een uitgesproken trekvogel is. 't Lijkt allemaal een beetje moeilijk maar er zijn een paar opmerkelijke verschilpunten. Als eerste de winterta lingen die bij ons broeden en zuidelij- Middelste zaaghek ker overwinteren en omgekeerd ont vangen wij de wintertalingen die in Scandinavië broeden. Zitten 's zomers in één gebied beide soorten dan is het voor de leek nog het moeilijkst. Beide soorten hebben woerden met een brui ne kop. De zomertalingwoerd heeft op zij van de kop een witte eclipsvormige streep en papa wintertaling meer een groene, wat licht omrande vlek èn een duidelijk bruinbestippelde borst. Met beide talingvrouwtjes is het he lemaal een toer. Met de kijker er op haal ik de wintertaling er tóch uit door de grote groene spiegelvlek aan de vleugels. De pijlstaarteend behoeft nauwelijks omschreven te worden. Zoals de naam al zegt is de staart puntvormig ver lengd, een echte wintergast en je ziet ze in niet al te grote troepen bijeen. Daar komen onze écht autotone eenden: wilde eend en slobeend. De laatste is uit miljoenen te herkennen aan de verbrede slobbersnavel die wat wegheeft van een verkleinde uitgave van een lepelaarsnavel. De woerd heeft bijzonder veel wit en reebruine flan ken. De eendjes hebben nét zo'n slob- bergeval en dat is dan ook haast het enige verschil met moeder wilde eend. Wat voor wilde eend doorgaat, daar moet ik wat meer over vertellen. De tientallen vogeldetermineerboeken er komt nu toch héus te veel op de boe kenmarkt vermelden alle hóé zo'n wilde eend-woerd er uit behoort te zien. Wat ik evenwel rond Veenendaal in het wild broedend aantref is soms zó vermengd met een ratjetoe van „wilde eenden" dat ik gekscherend wel een spreek over „melkboereneendenveren", zo vermengd is dat spul met kweek en kwakertjesbloed. Vorig jaar broedde een wilde eend-woerd met een wit eendje uit een gracht samen in die schietkooi aan de grift. Wat moet dót nou opleveren! Ik heb plenty echte wilde eenden ge zien in de winter, maar dat waren dan Nocydeenden die bij ons overwinterden. Met de autotone wilde eend weet je het nooit zo net. De hoofdschuldigen zijn de kooikers die het z.g. „kwakertjes"-ras in het le ven riepen, vrij in de eendenkooi le vende kruisingen die ontzettend veel lawaai maken en gemakkelijk met ech te wilden zich vermengen. Tot besluit van onze „zwemeenden" de minst opvallende krakeend. De woerd heeft alleen wat grijsgroen aan de kop en veel blauwgrijs aan de flan ken. Bij Amerongen trof ik wel eens troepjes van een dikke 50 stuks en ver der ook kleine concentraties op de Blauwe Kamer, ja zelfs wel eens een enkel paartje op de Hel. Toch een schaarse overwinteraar in het binnen land! Omdat ze zo nauw aan de eenden verwant zijn wil ik nog drie opmerke lijke wintergasten noemen. Op de Blau we Kamer is het nonnetje een doodge wone verschijning in de wintertijd. Bij de veerstoepen zie je ze ook wel. Ze „liggen" iets zwaarder in het water maar komen snel op de wieken. Het woerdje van ons nonnetje heeft een grappig gekuifde witte kop maar de snavel is iets naar beneden gebogen aan de punt. Maar minder opvallend als bij de grotere zaagbekken. Veel wit heeft dat nonnetje met wat zwarte te kening (naam!) en het eendje is echt meer „eendachtig". De grote zaagbek-woerd heeft even als de wilde eend een glanzende blauw groene kop maar wat bijzonder opvalt is de lange, rode snavel met duidelijke gebogen punt en rode poten. Ziet men het vrouwtje met de ge kuifde vosbruine kuif dón brengen al leen de gelijkvormige snavel en poten uitkomst. Met de middelste zaagbek is het evenzo gesteld. Alleen heeft ook de woerd een dubbele kuif een bruingetin- te halsband. Beide zaagbekken zijn in de winter trouwe bezoekers van de Blauwe Kamer. Ze gaan zelfs wel een eindweegs het Valleikanaal op. Jonge middelste zaagbekken VEENENDAAL In de 3e ronde van de clubcompetitie van de Gelderse hoofdklasse werd er in de afgelopen week spannende en felle strijd' geleverd. Het sterke NO AD uit Nijmegen kwam door een ruime 13-7 zege op het enigszins teleurstellende ADC (Aalten) alleen aan de kop van de ranglijst; de Nijmegenaren hebben nu zes punten uit drie wedstrijden en schijnen dus wel serieuze kampioensplannen te hebben. In Arnhem bleef DVA met moeite de baas (11-9) over DCV uit Vorden, dat thans eenzame hekke- sluiter is geworden, terwijl de Arnhem mers van de 5e naar de 4e plaats op de ranglijst klommen. In Nijmegen dolf Vriendenkring met het kleinst mogelijke verschil (9-11) het onderspit tegen het bezoekende DCL uit Lent. Vriendenkring duikelde hier door van de 7e naar de 9e plaats op de ranglijst, terwijl DCL de eerste winstpunten vergaarde en opklom naar de 7e plaats. Voor een grote verrassing zorgde DES uit Lunteren, want in Doe- Het is interessant te weten dat de Kooiweg van de Rooden Haan tot de voet van de Emmikhuizerberg zijn naam dankt aan een echte „vangkooi". Een andere eendenkooi lag aan de oude Bisschop Davids grift aan de Gelderse zijde en heette de vogelkooij van Har- selo". Harselo was een Gelders kasteel dat niet ver van Veenendaal af lag. Uit mijn jeugd ken ik nog delen van dat uitge strekte kooibos dat achter de R.K. kerk aan de Nieuweweg was gelegen. Op de oudst bekende kaarten komt het reeds voor als een krab-achtige fi guur, het algemeen gebruikte teken voor vangkooien. Van de eendenpias met de daarop uitkomende vangpijpen en het bescher mende bos rest niets meer. Het zal oor spronkelijk tot de bezittingen van het Karthuizer klooster „Nieuw Licht" aan de Vecht bij Utrecht behoord hebben en alzo één van de Gaasbeekse lenen geweest zijn. De naastgelegen eendenkooien zijn nu die van Batenburg aan de Maas en van Beusichem aan de Lek. De meeste nog bestaande zijn staatseigendom en vallen onder C. R. M. Ze zijn dan als ringkooi nog in vol bedrijf. In verband met het steeds verder da lende eendenbestand is het niet verant woord langer de massale halsomdraaie- rij uit te laten voeren. Er resten nog een paar zogenaamde „schietkooien" maar de vangst is daar gering. Dit ver-Hollandste bedrijf floreerde vooral in de zeventiende eeuw. Hollanders mochten Japan binnenkomen om een denkooien aan te leggen en de Jappen het beroep van kooiker bij te brengen. Andere volken hadden daar zelfs geen reisvergunning. Over de „Chinezen van Europa" gesproken! RHENEN/WAGENINGEN De wed- strijdploeg van de vrijwillige brand weer Rhenen heeft zaterdagmiddag in Wageningen onder leiding van bevel voerder Joh. Smit de eerste prijs in de wacht gesleept tijdens een ontmoeting tussen de brandweerkorpsen van de grensgemeenten Gelderland, Utrecht en Oost-Betuwe. Bevelvoerder Smit commandeerde de volgeride spuitgasten: Klaasen, Keij- man, Mol, Jansen, Brouwers, Van Ekris en Van Doorn. De ploeg behaalde 127 punten. De wisselbeker werd uitgereikt door de burgemeester van Wageningen drs. T. H. J. Westerhout. Het brandweerkorps van Kist dat deelnam o.l.v. bevelvoerder en com mandant J. van Rotterdam, eindigde met 116 punten op de vierde plaats. Het korps van Achterberg kwam op de tiende plaats terecht met 96 punten. Voor deze wedstrijden in Wagenin gen, die in een onbewoonbaar verklaar de woning aan de oude Nude werden gehouden, was ook de onderlinge com petitie tussen Rhenen, Eist en Achter- berb verbonden. Rhenen won de wis selbeker. De bevelvoerdersprijs ging naar de heer J. van Rotterdam (35) pnt. Op de tweede plaats eindigde de heer Joh. Smit van lv?t korps Rhenen rnet 34 punten en derde werd de heer Van Ge- sink van Achterberg met 27 pnt. tinchem kreeg DVD een zeer koude douche in de vorm van een duidelijke nederlaag (7-13). De Lunterse dammen hebben nu drie punten uit drie wed strijden vergaard en staan thans op een fraaie 5e plaats van de ranglijst. In Huissen leverden het z.g. „2e team van Huissen" en De Kroonschijf uit Ede een verwoede en gelijkopgaande strijd, die bij het sluitingsuur nog niet beslist was. De voorlopige stand is 9-9 en waar schijnlijk zal de afgebroken partij uit eindelijk in remisjé resulteren, zodat een einduitslag van 10-10 in de lijn der verwachtingen ligt. In het 2e team van Huissen kwam tegen de Kroon schijf een zestal spelers uit van het in de Ereklasse spelende le team van Huissen (de Ereklasse is nl. twee klas sen hoger dan de Gelderse hoofdklasse, waarin de Huissen-reserves uitkomen) en zoiets is natuurlijk verre van sportief. De stand in de Gelderse hoofdklasse 1. NOAD I (Nijm.) 3 3 0 0 36-24 6 2. De Kr.sch. I (Ede) 2 2 0 0 30-10 4 3. ADC I (Aalten) 4. DVA I (Arnhem) 5. DES I (Lunteren) 6. Huissen II 7. DLC I (Lent) 8. DVD I (D'chem) 9. Vr.kring I (Nijm.) 10. DCV I (Vorden) (De voorlopige uitslag van de wedstrijd Huissen II - De Kroonschijf I (9-9) is niet in deze stand verwerkt). De clubkampioen van Gelderland speelt op 6 maart '71, 13 maart '71 en 20 maart '71 tegerx de clubkampioenen van Overijssel, Noord-Brabant en Lim burg een competitie om één plaats in de Nationale Hoofdklasse. Mocht de Gelderse kampioen zich plaatsen voor de Nationale Hoofdklasse, dan vindt een opschuiving plaats en komt nr. 2 in aanmerking voor een plaats in de nieuw te vormen Rayonhoofdklasse, waarin vier Gelderse teams vertegen woordigd zullen zijn. In dit overgangs jaar is er dus een vrij ingewikkelde procedure ontstaan, waardoor iedere plaats op de ranglijst van groot belang is, zowel wat betreft de promotie al- de degradatie. 3 2 0 1 31-29 4 3 2 0 1 29-31 4 3 111 27-33 3 2 10 1 20-20 2 3 10 2 29-31 2 3 10 2 25-25 2 3 0 12 27-33 1 3 0 0 3 26-34 0

Digitale periodieken - Gemeentearchief Veenendaal

De Vallei | 1970 | | pagina 13