Vreemde Veennamen
zijn goed verklaarbaar
Door
Adriaan P.
de Kleuver
RUISSEVEENERS
BETAALDEN KLOK
Holle Goed, Dragonder, Overtoom, Panhuis
OVERTOOM
BROUWERIJ
SPOORWEG
MOLENBRUG
D1NSDA® 27 OKTOBER 1970
gaan \*eer eens een duik in het verre verleden van Veenendaai nemen,
het Veenendaai van het eerste uur toen men stelselmatig de venen ging
ontgronden, percelen creëerde, een vaart met brede wijken en smalle sloten ging
graven en aan het wegennet al het huidige aanzien schonk en aan dit alles na
men ging geven, namen waarvan vele nog bestaan.
Dit alles wordt in wetenschappelijke
kringen met een duur woord toponymie
genoemd en de omschrijving van dat
oude landschap heet dan historische
geografie. Als u nu maar weet dat het
faat om de oude, oer-Veenendaalse na
men dan begrijpen wij elkaar wel,
nietwaar? Zo maar wat dwalen door
het verleden en trachten op te sporen
hoe b.v. het Ruisseveen aan die naam
komt of waarom de gronden in het zg.
Dragonderplan met het woord „zak"
worden aangeduid.
Ik stelde al eens dat de meer dan
20.000 inwijkelingen die de laatste de
cennia ons dorp al groter en groter ko
men maken, en nu alles iets stedelijks
gaat verkrijgen wel vreemd gestaan
hebben tegenover namen als Grote
Pekken, Het Holle goed, etc., maar er
zijn ook oudere, nog door de autochtone
bevolking gebruikte straatnamen,
waarvan deze inwijkelingen titels noch
jota snappen.
Stel dat een Amsterdammer van een
oud-Veenendaler krijgt te horen dat
deze „op het boerseland" is geboren.
Dan kan zo'n man hoogstverbaasd den
ken dat de bevalling van diens moeder
zo onverwacht inzette dat ze de jonge
boreling op een stukje weiland ter we
reld bracht. Maar toch is dat die Vee-
nendaïer volle ernst. Hij werd wel de
gelijk „op (of liever aan) het Boerse
land" geboren. Dat geboortehuis staat
er stellig nog wel, maar zoek het dan
Mever aande Beatrixstraat.
Speciaal voor die vele Amsterdam
mers was er al iets in Veenendaai dat
ze voor altijd aan hun jofele stad zal
blijven herinneren: onze eigen Veenen-
daalse Vijgendam.
En haast éven vertrouwd aks de Kal-
verstraat iedere Nederlander in de oren
klinkt zal dat de Overtoom doen. De
Amsterdammer, ja zelfs ieder zal nu
gaan denken: „Hij wil toch niet gaan
beweren dat er in Veenendaai een
Overtoom bestaat". Dat wil ik juist wel.
Ik zou voor het nieuwe winkelcentrum
geen mooiere naam weten te bedenken.
I-k heb een stukje van een oude, uit
1676 daterende kaart bijgevoegd, daar
een duidelijke pijl op getekend en daar
ziet u die naam staan.
Veenendaai maakte toen nog deel uit
van de Vrijheid van Rhenen en op de
plaats waar in 1585 de Spanjaarden
over de Grift moesten vluchten met
hun hele hutje en mutje nadat graaf
Christoffel von Kalckreut ze bij Ame
rongen verslagen had, staat dan de
naam De Overtoom. Wat is daar nu de
verklaring van? Een vrij simpele: ter
plaatse moet een voetveertje gelegen
hebben dat gebruikt werd voor het
overzetten van mensen en vee die via
de Davidsgraef naar de Meentdijk
moesten. Op dié plaats precies werden
die Spaanse kogels gevonden.
In wis geval bepaald een stevig vlot,
dat met twee kabeltouwen, die over ka
trollen die aan palen bevestigd waren
Liepen, bediend kon worden. Zo trok je
het vlot naar je toe en zette men zich
zelf door aan het tweede touw te trek
ken naar de andere zijde over.
Uiteraard lag op de Stichtse zijde een
voetpad of jaagpad. Op het afgebeelde
kaartje staat het aangeduid als Davids
graef die naar de Grebbe als lage dijk
verder gaat, maar ook aan de Stichtse
zijde in de richting van Veenendaai
kon men dus dat pad volgen.
De weg aan de Gelderse zijde van de
Grift werd evenwel het meest gebruikt
en werd dan ook door het Veenraad-
schap onderhouden. Wij vormden im
mers het Veenraadschap van de Gel-
dersche en Stichtsche Veenen. De Da
vidsgraef raakte mogelijk door inklin
king na 1678 buiten gebruik.
Een tweede voetveertje over de Grift,
het Rense veer genaamd, lag bij de
Kruiponder. Een afschrijffout door de
doopsgezinde historicus Blauwpot ten
Kate, deed dat Rense veer verhuizen
naar Remmerden. Zo plaatste hij op
een kaart de Doopsgezinde Gemeente in
het Rense veenaan de Rijn. Toch
vreemd, want die akte heb ik persoon
lijk bestudeerd in het Amsterdamse ar
chief en er staat wel drie maal over
een -N- in plaats van een -R-! Dat het
Rense veen Veenendaai was kwam niet
bij hem op. Men zal hem verteld heb
ben dat te Remmerden in het verleden
een veer overvoer, maar dat heette in
de middeleeuwen het sinds ca. 1350 al
niet meer varende Verhuyzer veer.
Oude documenten lezen is een moei
zaam werk. Men kan door één letter
verkeerd te „ontcijferen" vreemde toe
standen scheppen. Maar voor het lezen,
van de naam Overtoom op ons kaartje
behoeft men slechts de lagere school
doorlopen te hebben. Dat is zo klaar als
een klontje.
De naam Vijgendam kaant al voor op
stukken van rond 1550. Zo pachtte Bart
van Eek van Panthaleon ridder een
perceel grond „ghelegen aen Vigesdain-
me" en als naast gelande wordt aange
geven Gerret Claess Gerretss zoons
zoon Vige. Men zou geneigd zijn te
denken aan het geslacht Van Viegen,
maar in dit geval moet het wel een lid
van het Neder-Betuwse geslacht Vijgh
zijn. Evenwel zou men wel eens minder
▼er van huis zijn, want de historicus/
predikant Jacobus Anspach brengt de
families Vijgh en Viegen wel degelijk
onder één noemer.
Het kan met familienamen soms raar
gaan. Midden in Veenendaai, omgeven
door een bos (het Groene woud?), lag
het Feijtshuys. Feyt of Veit (van
Sint-Veit of Sint-Vitus) is een gewone
mansnaam. De broer van een oom van
mij in de Over-Betuwe heet Feit van
de'Wal! Dat was dus Feijt's (zijn) huys.
In Wageningen woont een familie Viets
en die draagt die naam al een paar
eeuwen. In ieder geval lang voor men
in de verste verte nog dacht aan het
vervoermiddel fiets. Dat Viets kan van
Vitus of Feyt komen, dus Vitus- of
Feytszoon. Men behoeft nog niet zó erg
lang in Veenendaai te wonen om de
vele jaren (sinds 1931) in de Zandstraat
gestaan hebbende sta-in-de-weg (en
een doorn in het oog van de gemeente)
gekend te hebben. Eens woonde daar de
stéénrijke Annemietje van den Bosch,
waarom allen die Van den Bosch in
Veenendaai heetten aan het stambomen
opstellen zijn geslagen om te kunnen
bewijzen „in de zoveelste graad" tot de
naaste familie te behoren om alzo iets
van de onmetelijk grote erfenis binnen
te halen.
Bij het slopen van de oude waning
heb ik de middeleeuwse funderingen
gevonden van wat mogelijk dit Feyts-
huys geweest is, een groot vierkant ge
bouw van stenen die ouder waren dan
die aan de Oude Kerk gebruikt zijn.
Wij schrijven het jaar A.D. 1590
en de Oude kerktoen nog officieel
Sint-Salvatorkerk geheten, heeft
nog steeds geen luiklok. Dat zit
zo: Bij de bouw van de kerk had
men aan de oostzijde een luistoel
geplaatst, iets in de geest als er nu
weer op staat. Daarin hing iets dat
weinig meer dan een flinke bel
was en dienst deed om geklept te
worden als de Heeren Veenraden
ter vergadering in de kerk werden
opgeroepen. Maar een luiklok
voor de hoogmis, het kleppen van
het angelus en de vespers had men
nog niet. Op het kerkdak lieten de
kerkmeesters allen leden van
het illustere college van Veenra
den dan ook een fraaie achtkan
te luistoel timmeren. Die kwam
voor 1590 gereed, want toen had
men er nog steeds geen klok in
hangen.
De Veenraden moeten toen nog
steeds op de hand van de pansge-
zinden geweest zijn. En nog opti
mistisch op de koop toe. Het zou
met die vermaledijde gereformeer
den in Veenendaai nog wel mee
vallen. In 1590 hield de geregelde
kerkdienst op en liepen de heren
zich het vuur uit de schoenen om
een pastoor te krijgen. Men infor
meerde links en men informeerde
rechts, maar 't liep steeds op niets
uit. De één wilde niet en de ander
was bang voor die super-gerefor
meerde magistraat van de stad
Rhenen. Men ging naar de Dwars-
dijk onder Cothen waar een onder
gedoken pastoor zat, die bepaald
een raar soort heeroom geweest
moet zijn, want die begeerde men
ook niet.
En ondertussen was men druk in
de weer om aan de zilveren specie
te komen voor het laten gieten van
een klok die voortaan de gelovigen
de tijden van de diensten bekend
moest maken. Mocht het dan suk
kelen met een pastoor, wat die
klok betrof wist men van wanten.
Er waren genoeg rijke veengeno-
ten, grondbezitters wel te ver
staan, die een extra duit in het
klokkezakje konden doen.
De familie Ruijsch, bestaande
uit heer Johan en zijn beide zus
ters Bartha en Geertruyt en de
zwager Jacob van der Maath, die
voor de zuster Aleid en met hun
de heren Clerck, Foeijt en Bo-
gaert, werd op 11 augustus 1591
medegedeeld dat zij terstond 100
Carolusguldens moesten voldoen
om er een ,,Clocke in de kerkeke
tot Veenendaaivoor te kunnen
kopen. Wat daarvan overbleef,
daar zouden de verwaarloosde
kerk en de armen een deel van
krijgen. De klok kwam er wel,
maar de pastoor niet. Wat er wél
kwam? In 1592 dominee Theodorus
Siliginius, gereformeerd predikant
te Leerdam. En toen die zijn intre
de deed, luidden beide klokken sa
men de mare over de wijde velden
dat Veenendaai weer een eigen
zieleherder had. Wél een van de
concurrentieHet zal tot de raad
sels aller tijden blijven behoren
hoe de beroeping van dominee Sili
ginius in het werk gegaan is. Men
moést wel de nieuwe weg inslaan,
want, zoals de eerste Veenendaal-
se predikant in 1606 getuigde: het
was in Veenendaai een verruwde
bende geworden...
Later haalden de moffen onze
klokken weg. Er kwamen andere
voor in de plaats. Toch denk ik bij
het horen van het klokkenduo op
de Markt aan de verre tijd waarin
de bezitters van het Ruisseveen
gedwongen werden te zamen de
ktok voor de Sint-Salvatorkerk te
betalen. Toch wel een andere tijd.
Een spijker of donjon en ware het niet -
zo imposant geweest dan zou het zeker
niet op de kaart van rond 1600 terecht
gekomen zijn.
Van het Feytshuys naar het Pannen -
huys is maar een eindje lopen. Als
straatnaam bleef het Panhuis behou
den. Maar wat was dan wel dat Pan-
nenhuys? Het dankte de naam aan
een.... met pannen bedekte bierbrouwe
rij. Dat was dés te opvallender omdat
de omliggende boerderijen alle rietge-
dekte daken hadden. Eenzelfde „pan-
nenhuis" had men bij de oude herberg
„De Swaen" aan het einde van het Bo
veneinde, Later werd daar hotel De
Klomp van gemaakt. Als derde had
men aan het Verlaat dan nog de bier
brouwerij van de familie Van Broeck-
huysen. Die van Broeckhuysens zouden
ook de oude bezitters van de brouwerij
het Pannenhuys geweest kunnen zijn.
De Verlaatse brouwerij ging over in
handen van de Neder-Langbroekse
brouwerszoon Querngerster en later
aan een zekere Bax Blankers die de
zaak geheel moderniseerde maar het
niet kon bolwerken waarna ook deze
brouwerij van het toneel verdween met
moutzolders en brouwketels en al.
Kopers werden de gebroeders H. en
J. van Leeuwen die er, populair gezegd,
de „mussen fabriek" van maakten. Dat
kwam door de „uitschei" (erfelijke
volksbijnaam voor vele families), in dit
speciale geval een tak van de Van
Leeuwens die er een grote wolkamme-
rij van maakten en toen de vrouwen
zich modebewust gingen tonen op de
kousenfabricage omschakelden (nu Fri-
landia). Sinds die typische plattelands
brouwerijen verdwenen zijn gaat het
met een f-lessie of „óver de
tóónebaank".
Wat eigenlijk zo frappant is? Dat die
naam Panhuis bleef bestaan al meer
(zéker!) dan drie eeuwen! Hadden de
„Veensen" er erg dierbare herinnerin
gen aan? Zoiets als nu met de verdwe
nen bierschuur van Jan Dekker het ge
val is „za'k maar zèège".
Ik moet toch eerst nog even naar het
begin van Het Sant (nóg spreekt men
van „ik woon in 't saand"). Bij de
„straotbrug" die bestond in 1705 nog
niet. Men moest bij 't Gelderland de
brug over die bij het Achterstraatje
lag. Aan het begin van Het Sant staan
twee huizen. In het eerste ben ik gebo
ren en het tweede heette „de aark",
maar was een andere dan verderop op
dat lege stuk kwam en gewis de oude
Doopsgezinde kerk geweest is.
In die oudste „aark" startte Jochem
van Stemvoort de vrachtrijderij op
Utrecht. Ook hier liep aan de linkerzij
de een looppad dat tot voorbij het
Kostverloren gaat. (Herinnert deze
naam er soms aan dat molenaar Corne
lls van Kooten het proces tegen Douai
rière Van der Hemm verloor?)
Dat nu volgebouwde lege stuk was
dan „de boer zijn land" (het Boerse
land). Maar van welke boer? Van die
van „Onder de boompjes" waar ook
herberg gehouden werd (achter de kerk
dus links). Of van de boer van „Knor-
renburg", gestaan hebbend waar nu de
grossierderij van Louis van Beek ge
vestigd is? Van de laatste! En dat
Knorren burg werd Veenendaals éérste
„bestedelingenhuis". Men timmerde er
kamertjes in en de aller ellendigste
slachtoffers van de watersnoodramp
van 1855 werden er „voorlopig" ge
huisvest". Daarover heb ik onze oude
Jan Middelhoven verhalen op het gru
welijke af horen vertellen. Later werd
dan. het voormalige Oudeliedenhuis ge
bouwd. Helaas een „noodzakelijk
kwaad" toen, als men nu naar de Énge-
lenburgh kijkt.
Loopt men dan al maar recht door
(en denkt men „de vaart" uit de vorige
eeuw gewoon weg), dan ligt het Ruisse
veen voor je.
Op de kaart staat 't Ruysse Veen en
dan bemerk je eerst dat die cartograaf
een kundig man was. Justus van
Broeckhuysen was zijn naam. Het stuk
Dwarswijk dat nu deel uit maakt van
het Valleikanaal werd vermoedelijk ge
graven door Gillebert van Schoonbeke
maarhad nog geen verbinding met
de zg. Schonebeekse grift ten noorden
van de Slaperdijk die gelegd werd na
de verschrikkelijke overstroming van
de vallei in 1650.
Die dwarswijk liep door tot aan het
Egelmeer en ging daar door de Pratten-
borger venen mét de Ruyssewijk en de
Haspelse wijk die ook tot het Egelmeer
doorgingen. Van één van de drie was
het „lekkere watertje" een overblijfsel.
Ik had een gedienstige die altijd over
het Russische veen sprak. Maar al werd
't veen in 1813 dan ook „bevrijd" door
de Kozakken, het heeft niets met Rus
sen van doen. Evenmin met de planten
soort russen die in dat veenland in
massa stonden. Het dankt evenals de
Haspel de naam aan vroegere bezitters,
't Ruysse Veen heet naar de jonkers en
mejoffers Ruysch van Zuylenburg. En
wilt u weten of liever zien waar
dat Zuylenburg ligt, rijdt dan eens naar
Over-Langbroek waar naast de kerk
nog een overblijfsel van deze ridder
hofstad aanwezig is. En de .Haspel
dankt de rtaam aan Ghijsbert Jahssoen
Hespel diein 1576 de eigenaar was.
Ook vandaar ging een wijk voor turf-
vervoer naar de dwayswijk, maar die
stond daar haaks op.
Bij het einde van het Panhuis kunt u
een smal pad nemen en de spoorlijn
over op de Dijkstraat komen. Halver
wege is een bijna geheel in onbruik
geraakt „fietspad" door de Haspel dat
langs die Haspelse wijk gaat. Er is
daarover wat te doen geweest! De be
woners van de Dwarsweg en de Haspel
mochten door „de wei van Van Hol
land" gaan als ze naar de kerk wilden.
Op dat kerkepad lag dus al een oud
servituut. Dat kerkepad staat zelfs op
de kaart van 1705. De boeren uit het
Ruisseveen hadden een eigen uitweg op
de Munnikenweg waarop ze zonder een
brug over te gaan konden komen. Bij
de herberg „den Rooden Haan", dat te
vens tolhuis was kon men vanaf de
Slaperdijk en de Munnikenweg via de
Lege (is lage) wegh in Emmikhuizen
komen. Over de Immickhuyser engh
(de Emmikhuizerberg was dus al eng,
d.i. bouwland!) ging als hoge weg het
Pad naar Scherpenzeel en in feite be
staat dat pad nog en maak ik er wel bij
excursie gebruik van.
Wat is dat mooi zo tussen de koren
velden door. En aan die Lege wegh, nu
dus de Kooiweg, lag dan het kooibos
met de eendenkooi waarover ik reeds
schreef. U ziet nu dat krabachtige fi
guurtje.
Over die Munnikenweg is ook einde
loos gewouweld. Daarover zouden de
Emmikhuizer monniken naar Veenen
daai ter kerke zijn gegaan. Maar nóch
in Emmikhuizen en nóch achter de
kerk te Veenendaai stonden kloosters.
Keizer Karei V zou voor het zieleheil
van die eenzame grevers niet bezorgd
hebben hoeven te zijn als die er wél
geweest waren. Niets dan legenden met
een kapelletje als achtergrond zijn die
verhalen. Maar die Munnikenweg is
wél op last van de prior van het Kar-
thuizer klooster te Utrecht aangelegd
nadat hij de uitgestrekte landerijen van
heer Jacob van Gaasbeek „de driftkop"
als zoenoffer voor het in een driftbui
met een stijgbeugel doodslaanvan zijn
enige zoon had genomen.
Die prior was een secuur man en liet
alles netjes „afpalen". Munnikenweg
Veltjesgraaff Munnikenbeek en
Broekersloot. Die Broekersloot liet Van
Schoonbeke verbreden tot ze bevaar
baar was tot aan de Lunterse beek toe.
Hij maakte scheiwegen en scheisloten
(of scheigruppels) om aan te geven wat
zijn grens met de Vrijheid van Rhenen
en de heerlijkheden Amerongen en
Renswoude, alsmede wat de „landt-
scheijdinge" (provinciegrens nu) met
Gelderland waren.
Rhenen en Amerongen. hadden sinds
J652 de Slaperdijk als grens. Héél oud,
al uit de vroege Middeleeuwen, is de
Dwarsweg (Den Dwerswegh) en om via
den Rooden Haan in Veenendaai te ko
men moest men tol aan de prior in
Utrecht betalen.
Wat later in haar geheel de Veenen-
daalse vaart genoemd werd tot Rens
woude waren toen de Juffrouw-wijck
met als aftakking de Lange wijck die
vóór het leggen van de Slaperdijk in
verbinding gestaan zal hebben met de
Schoonderbeekse grift en dat nu als
Vossewetering nog doet. Maar wij ken
nen die waterlopen slechts als die sme
rige zijdewetering met haar verpesten
de staok. Die Juffrouw-wijck dan ging
vanaf de Gelderswijck (de voormalige
Boveneindse grift tot het Heerenveen
of „den Swerten Edervenen" (nu
Ederveen in Gelderland) naar de Im
mickhuyser wegh (nu Emmikhuizer-
laan) en langs déze weg aan de linker
kant naar het dorp Renswoude. Alle
bouwmaterialen voor kasteel en kerk
werden via het Grebbeschut over de
Bisschop Davidsgrift en zo verder over
de Geldersch wijck (etc) aangevoerd.
En tot de Klomp alle stenen die Napo
leon nodig had om de straatweg tussen
de Klomp en Renswoude te laten ma
ken.
Wij maakten al kennis met de Da
vidsgraef langs de Grift. De Veldtjes-
graaf was ook zo'n zandpad, maar in
dit geval dan de landscheiding tussen
Gelderland en de Hoge en Vrije heer
lijkheid Renswoude en Emmikhuizen
en dus stammende uit de tijd dat daar
nog kloosterbezittingen lagen. De heren
van Renswoude werden de bezitters en
kregen dus óók bat befaamde kooirecht.
De grote verandering bracht in 1845 het
leggen van de Rijnspoorweg- Direct al
moest Veenendaai zien te zorgen niet al
te geïsoleerd te raken. Aanstonds voor
zag men grotere mogelijkheden. Van
provinciale zijde toonde men belang
stelling. De Kerkenwijk werd gedempt
en over de berg doorgetrokken naar
Eist en de oude Veldtjesgraaf kreeg een
verbinding met wat later de Hoofd
straat zou gaan heten en dit gehele
tracé werd als provinciale weg in ge
bruik gesteld. Begrijpelijkerwijs trok
men die weg niet door langs de Slaper
dijk maar werd van de oude Buersteeg
gebruik gemaakt, die omgedoopt werd
in Klompersteeg.
En de Veldtjesgraaf werd onze Nieu
we wegnaar het Rijnspoorwegsta
tion Veenendaal/De Klomp! Er kwam
tevens een verbindingsweg tussen de
noordelijke straatweg over Ede en
Woudenberg naar Utrecht en de zuide
lijke over Rhenen en Doorn. Er begon
al tekening te komen in de huidige toe
stand. Als laatste restant van die
Veldtjesgraaf is het Achterstraatje te
beschouwen
De.Vendel, nu bekend door de Alge
mene Begraafplaats, was een door bos
omgeven heuvel precies in de hoek van
die oude kloosterbezittingen. Het zal de
niet ingewijden opvallen dat De Vendel
zo'n omvangrijke heuvel is. In 1931 is
deze voor een deel vergraven en is het
zand gebruikt om de Grift die door de
Hoogstraat, Zandstraat en het Panhuis
stroomt te dempen.
Het was op déze heuvel Veenlo dat in
1549 keizer Karei V de kerk wilde laten
'7 BOERSE! AND
bouwen. Waar nu de kerk staat heette
't Kleine Veenlo (Venlo). De keizer had
over het hoofd gezien dat tóén De Ven
del al deel van de jurisdictie van Rens
woude uitmaakte en daar had de Com
mandeur van Rhenen niets in te bren
gen dan lege briefjes. Wat er wél
stond? Renswoudes roodgeschilderde
galg. Het was nota-bene een vervloekte
plaats.
Nu keek die keizer weliswaar niet op
een lijkje meer of minder. Maar na
vijftien jaar kreeg de Commandeur
toch zijn zin en verrees in 1566 de oude
Sint-Salvatorkerk binnen de jurisdictie
vanRhenen. En wel op het „merkt-
velt". Onbetwist was er in 1566 dus al
nering gekomen op „de Kleine Venlo,
ghelegen in de Renense Veenen"!
Zeer oud in Veenendaai is ook de
Molenbrug geweest. Omstreeks 1700
was er veel geharrewar met een potige
adellijke dame over de uitweg van de
Oude molen. Zo kwam de Molenweg er,
die doorgetrokken werd dóór de Gort-
steeg. Maar déze naam dankt men aan
de rosmolens, die aan het einde bij de
Vendel lagen, één gewone door paarden
getrokken rosmolen en een plet- of
mouthmolen. Bij die pletmolen' denk ik
eerder aan havermout dan aan geplette
gerst. Gemalen gerst levert gort op.
Uit gesprekken bleek mij dat men
veel belangstelling heeft voor verkla
ring van die oude namen. En nu ze
daar in de „Dragonder" begonnen zijn
met bouwen kreeg ik nogal eens te ho
ren: „Onder elkaar komen op de oude
WV-kaart voor De Gelderse Blom.
Zie verder pag. 11