Jubilerend Kerk en Wereld houdt de ogen gericht op de toekomst Gods genade en onze werkers UTRECHTSE SOCIOLOOG ANAL YSEERDE IN PROEFSCHRIFT HET MISSIONAIR HANDELEN 1 WÊ'Sm ii< ai jijy iWSi SCHOLINGSCENTRUMCONFERENTIEOORD ENERGIECENTRUM Oecumene Service-team Voorhoede Vier mies Jehovah's Getuigen ill TER OVERDENKING „Rekrutering als roeping" met Jehovah's getuigen als voorbeeld \j AN DA AG en morgen wordt in de gebouwen van Kerk en Wereld aan de weg van Driebergen naar Doorn feest gevierd: het insti tuut bestaat vijfentwintig jaar en daarom zijn dit weekeinde hónderden vrienden van Kerk en Wereld in Driebergen om aan het feest deel te nemen. Kerk en Wereld zou zichzelf niet zijn als het deze beide dagen zou volstaan met achteruit-kijkendaarom wordt vandaag een beraad ge houden over taak en plaats van dit instituut in de naaste toekomst; men doet dat aan de hand van een doorwrochte discussienota van directie en staf van Kerk en Wereld. Morgen vindt de eigenlijke lustrumviering plaats; begonnen wordt met een kerkdienst die geleid zal worden door de voor zitter van de directie dr. J. M. van Veen die binnenkort wegens het berei ken van de pensioengerechtigde leeftijd (onbegrijpelijk voor wie hem ziet en kent!) afscheid gaat nemen. In de zomer van 1944 viel het be langrijke besluit (van de toenmalige algemene synode van de hervormde kerk) om tot oprichting van instituut over te gaan. Eerste directeur was dr. J. Eijkman die met een aantal anderen in de aan de oprichting voorafgaande jaren energiek had ge werkt aan plannen om te komen tot een instituut dat scholingscentrum, conferentieoord en energiecentrum zou kunnen worden voor een geeste lijk vernieuwde kerk, een kerk die haar roeping had leren zien in een voor het Evangelie bijna ontoegan kelijke wereld. Direct na de officiële opening van Kerk en Wereld, in november 1945, viel vrijwel alle nadruk op de func tie van scholingscentrum. Met de opleiding van beroepskrachten voor jeugdwerk, sociaal werk en evange lisatie werd aan dringende behoefte voldaan. Acht jaar later werd De Horst erkens als officiële school voor maatschappelijk werk en nu is De Horst een sociale academie. De steeds toenemende professionalise ring in het maatschappelijk werk en de rijksregeling voor de subsidiëring die een eigen bestuur, directie en staf voor de academie eiste, leidde tot verzelfstandiging. Wel zijn er-/ nog heel goede contacten die door de lokale nabijheid worden geaccen tueerd. Als conferentieoord werd Kerk en Wereld steeds belangrijker, vooral nadat de overheid in 1951 het vor mingswerk, zoals dit o.a. in Drieber gen plaatsvindt, als „volksontwikke- lingswerk, in internaatsverband" was gaan subsidiëren en er meer ruimte beschikbaar was gekomen in de loop van de zestiger jaren is het vormingswerk uitgegroeid tot de grootste afdeling van het instituut. Als energiecentrum heeft Kerk en Wereld in deze vijfentwintig jaar $norm veel betekend voor hen die met het instituut in aanraking kwa men. Niet alleen in het opleidings- en vormingswerk maar ook in de evangelisatie-arbeid en heel veel andere initiatieven is energie opge wekt die de kerk op heel veel ter reinen heeft kunnen gebruiken. Ds. F. N. M. Nijssen, de vroe gere Wageningse studenten- predikant, is leider van het ker kelijk service-team.. Drs. D. B. van Heere, socio loog en stafmedewerker van het service-team, is werkzaam als procesbegeleider bij de hervormde gemeenten Groot-Rotterdam. Enkele van deze initiatieven (waar van enkele in samenwerking met anderen) zijn: het Universitair instituut vor ming bedrijfsleven, nu gevestigd is het fraaie Dr. W. A. Visser 't Hoofd bureau in Rotterdam; het is een verzelfstandiging van het indertijd door Kerk en Wereld opgerichte In stituut vorming bedrijfsleven; het Recreatiecentrum Het Grote Bos in Doorn; de werkgroep 2000 in Amers foort; het Sociologisch Instituut van de Ned. Herv. Kerk (inmiddels helaas weer opgeheven). Een heel belangrijke plaats heeft in Driebergen steeds het Open- Deurwerk ingenomen, een boeiend en essentieel stuk apostolaire arbeid waarop de enkele maanden geleden overleden ds. G. P. Klijn een niet meer uit te wissen stempel heeft ge zet. Yforig jaar hebben twee feiten de nieuwste ontwikkelingen bij Kerk en Wereld gemarkeerd: de stichting (samen met de r.k.instellin gen De Horstink en de St. Willi- brord-vereniging) van het Oecume nisch Actiecentrum (OAC) en de op richting van wat later genoemd werd het „kerkelijk serviceteam". De belangrijkste bezigheden van het OAC liggen aan de basis: begelei ding en advisering van „het grond vlak". Veel spreekbeurten worden gehouden en een schat aan docu mentatie wordt uitgegeven. Het OAC heeft de bevordering van de oecumene, in het bijzonder op plaat selijk en regionaal niveau" als doel stelling. Beraden en conferenties worden georganiseerd voor hen die zich met oecumenische activiteiten willen bezighouden. Kortom: een ui termate belangrijk stuk dienstverle ning dat op korte termijn wellicht een wat bredere basis zal kunnen krijgen; nu al nemen mej. ds. E. G. van Egmond namen het Evangelisa tiecentrum van. de Geref.Kerken en mej. ds. G. S. Westerouen van Mete ren namens de Remonstrantse Broe derschap deel aan de vergaderingen van het OAC-werkteam. \7an essentiële betekenis kan het ..kerkelijk serviceteam", dat on der leiding van de vroegere Wage ningse studentenpredikant ds. F. N. M. Nijssen staat worden het een een dynamisch stuk werd op het gebied van gemeente-opbouw en geloofsop- bouw." Daar lijkt alles zo in bewe ging te raken dat je heel beweeglijk moet zijn om je op dat terrein dienstvaardig te kunnen bewegen," zegt ds. Nijssen er zelf van. „De instelling van het kerkelijk 1 - ji: gPg ,5i Het huidige directieteam van Kerk en Wereld. J. M. van Veen, de man die op 9 december met pen- Links dr. A. Th. van Leeuwen, in het midden dr.sioen gaat, en rechts mej. C. I. Dales. serviceteam heeft alles te maken met de in veel gemeenten ontstane behoefte aan herstructuering. „Een proces van vergadering kan zo ge makkelijk vastlopen...onze afdeling wil proberen eraan mee te werken dat dit niet gebeurt. En dat een werkelijkse verandering zich vol trekt, zodat de gemeente tot nieuw leven kan komen", schrijft ds. Nijs sen, die vanuit zijn kamer in de barak „De Wuustenij" op het terrein van Kerk en Wereld groot enthou siasme met dit boeiende werk be gonnen is. Met minstens twee grote projecten is door het kerkelijke seviceteam al een begin gemaakt; in februari werd de socioloog drs. D. B. van Heere staflid van Kerk en Wereld om in eerste instantie de hervormde ge meenten van Rotterdam te gaan hel pen bij het zoeken naar en realise ren van de christelijke gemeente in de stedelijke samenleving. De heer Van Heere gaat voor Kerk en We reld vastleggen wat in de Rotter damse situatie en problematiek, in het verloop en de uitvoering van ex perimenten en in de resultaten daarvan in algemene zin ook voor andere gemeenten bruikbaar kan zijn. Op die manier kan op bredere schaal profijt getrokken worden van een project dat betrekking heeft op één bepaalde plaats. Wie de situatie in kerkelijk Nederland een beetje kent weet hoe hard nodig ook deze wederzijdse informatie van gemeen te aan gemeente (via dit kerkelijke serviceteam) is. Aan het tweede grote project is de theoloog drs. K. H. Weiland sinds april bezig; hij is aangesteld als des kundige op het gebied van de bege leiding van veranderingsprocessen en is nu voor enige tijd gestatio neerd. bij de hervormde gemeente van Bussum om daar te adviseren bij de verwerkelijking van de her structureringsplannen. Men ziet dit werk heeft heel veel te maken met de inhoud van het rapport „Ge- meentevormen en gemeente opbouw" dat onlangs door de her vormde synode behandeld is; niet voor niets was ds. Nijssen adviseur van de commissie die het rapport samenstelde. I/'erk en Wereld, een begrip dat anno 1970 niet meer weg te den ken is. Met geloof, hoop en liefde heeft dit instituut 25 jaar gewerkt in lang niet altijd gemakkelijke om standigheden. Wat is er óók geploe terd en met de handen in het haar gezeten. Maar de vrouwen en man nen Van Kerk en Wereld hebben onder de energieke en enthousias te leiding van (o.a.) mr. A. W. Kist, ds. F. J. Pop, ds. G. P. Klijn, dr. F. Boerwinkel, dr. J. M. van Veen, mej. C. I. Dales en dr. A. Th. van Leeuwen dóórgezet. Kerk en Wereld heeft in de loop der jaren ook kritiek ontmoet, niet in het minst in de kerk waarmee het instituut zich zo hecht verbonden weet; in heel wat vergaderingen van de hervormde synode en elders in de kerk is bijvoorbeeld gebleken dat de communicatie tussen „Driebergen" en de gemeenten (en haar ambtsdra gers en leden) niet altijd optimaal was. Enerzijds is dat niet zo verwon derlijk, dat overkomt voorhoeden, koplopers, immers wel meer? Ander zijds geloof ik dat aan dit aspect in de toekomst nóg meer aandacht ge geven zal moeten worden en heb ik goede hoop dat dit, o.m. via het werk van het kerkelijk serviceteam, mo gelijk zal zijn. Kerk en Wereld: scholings-, con ferentie- en energiecentrum. De ideeën van Eijkman, Kraemer en Banning zijn levende werkelijkheid geworden en gebleven. Het instituut behoudt ook anno 1970 zijn boeiende opdracht en daarom wordt vandaag en morgen in Driebergen terecht het accent gelegd op de bezinning op het werk in de komende jaren! E. J. MATHIES Op het terrein van Kerk en We reld in Driebergen is het aan tal gehouwen in de loop van de jaren aanzienlek uitgebreid. Dit is een van grotere, moderne complexen, waar o.m. veel conferenties gehouden wor den. I TH Ir*;* m ggi tr i nj '"I ét vwn» r-rn «MM Het evangelie van de Heere, Jezus Christus is een heerlijke boodschap. Het is het evangelie van de vergeving der zonden uit genade, om niet, door het geloof. Daar komen geen werken van de mens aan te pas. Wanneer we van genade spreken moeten we de werken maar vergeten, want anders is genade geen genade meer. Het komt hier aan op 't werk van Chris tus. Hij heeft alles volbracht. Hij heeft mijn schuld betaald, Hij heeft mijn zonde verzoend, Hij heeft mijn straf gedragen, voorzover ik door een waar geloof met Hem verbonden ben. En door Hem mag ik leven van de vergeving der zonden. Van mijzelf heb ik niets dan zonde en schuld en ongerechtigheid en daarom de dood. Maar ik hoef ook niets van mijzelf te hebben waardoor ik voor God kan bestaan. Door het geloof heb ik deel aan de gerechtigheid van Christus. Daardoor ben ik ook een kind van God want Hij neemt mij uit vrije genade aan door mij de volkomen ge noegdoening, gerechtigheid en heilig heid van Christus toe te rekenen. Nooit zal een mens iets bij God kun nen verdienen. Het is Gods vrije gunst alleen waardoor ik behouden word. Hij is de eerste en de laatste, het begin en het einde, de alpha en de omega, uit wie en door wie en tot wie alle dingen zijn. Tegen dit evangelie van vrije genade is de mens door de eeuwen heen in op stand geweest. We willen immers iets zijn voor God, we willen iets aan Hem kunnen voorleggen, we willen Gods genade, al is het maar voor een klein deel, verdienen. Wij willen ons best doen, wij willen goede werken doen, opdat we kunnen zeggen: „Ik heb gewerkt o God, geef mij nu mijn loon en open voor mij de hemel". We wijzen de Heere zo graag op het geen wij gedaan hebben, maar laten we dan niet vergeten het scherpe woord van de Heere Jezus: „Alzo ook gij, wanneer ge zult gedaan hebben al hetgeen u bevolen is, zo zegt: Wij zijn onnutte dienstknechten; want wij hebben gedaan hetgeen wij schuldig waren te doen". En we kun nen trouwens geen enkel werk doen of het is met zonde bevlekt. Alle zo genaamde goede werken die we doen moeten immers door onze zondige na tuur heen. Daarom zijn al onze ge rechtigheden, naar het woord van Je- saja, voor God als een wegwerpelijk kleed. De gerechtigheid die voor God kan bestaan moet immers gans vol komen en aan de wet Gods in ieder opzicht gelijkvormig zijn. En onze beste werken zijn nog onvolkomen en met zonde bevlekt. Daarom blijft er maar één weg over om behouden te worden. Dat is de weg van Gods genade. De Heere Jezus Christus heeft die genade voor ons verworven. Hij heeft voor onze schuld aan God betaald met zijn dierbaar lijden en sterven. En dat is en blijft het enige fundament van on ze zaligheid. We moeten onze eigen werken leren opgeven, we moeten er een streep doorheen halen, we moe ten er een nul onder zetten. Alle roem aan onze kant is uitgesloten We zullen het moeten belijden: „Zo Gij in 't recht wilt treden, o Heer. en gadeslaan, onz' ongerechtigheden, ach wie zal dan bestaan?" Maar daar staat tegenover dat we dan ook mo gen belijden: „Maar neen, daar is vergeving, altijd bij u geweest; dies wordt Gij, Heer, met beving, rech kinderlijk gevreesd". Maar zo staan we ook in de ruimte van het evange lie, een ruimte die we nergens anders kunnen vinden. Hier mogen we ko men en kopen zonder geld en zonder prijs. Hier mogen we ons verwonde ren over de onuitsprekelijke goedheid en liefde Gods die voor zulke grote zondaren als wij zijn alles heeft be- neid. Alzo lief heeft God de wereld gehad dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gege ven heeft, opdat een iegelijk, die in Hem gelooft niet verderve maar het eeuwige leven hebbe. Zo kunnen we alleen maar zalig worden uit genade. Niet uit de werken, opdat niemand roeme! Toch mogen we hier niet ver geten dat Gods genade en onze goede werken niet te scheiden zijn. En al zijn ook onze beste werken onvolko men en met zonde bevlekt, daarom zijn ze nog niet waardeloos. Want wanneer we wedergeboren zijn tot een levende hoop en wanneer we ge nade van God hebben ontvangen en vergeving, dan kan het niet anders of we willen de Heere dienen en in Zijn wegen wandelen. Dat is met het nieuwe leven gegeven. Dan moeten we goede werken doen. Dat is een vrucht van de genade Gods. Daarom ziet God ook met blijdschap op dat werk van Zijn kinderen. Hij ziet daarin Zijn eigen werk. En dat werk is niet verdienstelijk bij God maar wel aangenaam bij Hem. Daarom spreekt de Bijbel ook van genade loon. Ik ontvang dat loon niet omdat ik het verdiend heb, maar omdat God het mij beloofd heeft. De Heere heeft tot Abraham gezegd: „Ik ben uw schild, uw loon is zeer groot". De Heere geeft dus zichzelf weg aan Zijn volk. Hij geeft Zichzelf al voor we iets hebben gedaan. Maar als we Hem dan willen dienen en in Zijn wegen willen wandelen, dan geeft de Heere alles nog in overvloediger ma te. En dan kunnen we het soms wel eens niet óp, zoveel als we van Hem ontvangen: Heere, wat bent u toch goed voor een zondig mens. Wees daarom trouw in de dienst des Hee- ren. Straks immers zal Hij in het openbaar vergelden wat u hier voor Hem geweest bent. We worden niet geoordeeld van mensen, maar van die rechtvaardige Rechter, Die weet wat in ons hart leeft en Die ook onze werken kent. Vergeet daarbij het woord uit de Openbaring niet: „Zalig zijn de doden, die in de Heere ster ven, van nu aan. Ja, zegt de Geest, opdat zij rusten van hun arbeid; en hun werken volgen met hen". Wanneer we van Gods genade hebben leren leven, hebben we ook geleerd dat we niets verdienen kunnen en dat we met geen enkel werk tot God hoeven te komen om daarvoor loon te eisen. Maar kunnen we dan zeggen: daarom doe ik geen goede werken meer! Dat is onmogelijk, want wan neer de Heere ons een nieuw hart gegeven heeft, moeten we wel vra gen: „Heere, wat wilt Gij dat ik doen zal?" Als ik geloven mag dat Gods genade en vergeving mij geschonken zijn, dan kan het niet anders of Gods liefde maakt mijn leven vruchtbaar. Wanneer ik door genade bij Christus behoor dan kan de vrucht der dank baarheid niet in mijn leven uitblij ven. Nooit kan Gods genade een vrij brief zijn om er maar op los te zondi gen. Met grote verontwaardiging heeft Paulus deze gedachte ook in zijn brief aan de Romeinen van de hand gewezen. Hoe zullen we in de zonde leven als we voor de zonde ge storven zijn? Als de zonde in mijn leven geen recht meer heeft mag ik ze ook de macht niet laten. m onszelf vermogen we niets. Van de oude boom, van de oude mens, zal nooit één vrucht worden geplukt. Wij zijn tot zinken en hinken ieder ogen blik gereed wanneer we in eigen vracht staan. Dan verstaan we de dacht van Paulus: „Het goede dat ik wil, dat doe ik niet, en het kwade dat ik niét wil, dat doe ik. Ik ellendig nens, wie zal mij verlossen van het lichaam dezes doods". Maar daar kan de juichtoon weer geboren worden: ..Ik dank God door Jezus Christus, mijn Heere..." Zo worden we elke dag weer door Christus opgewekt tot een nieuw leven. Dan kunnen we het ook niet laten om de Heere te dienen en :e verheerlijken. Het is onmogelijk dat iemand die uit zo grote nood en dood verlost is voor de Heere de vruchten der dankbaarheid niet zou voortbrengen. Ds. A. VroegindeweiJ Veenendaal Drs. K. H. Weiland, eveneens stafmedewerker, is theoloog. Hij is procesbegeleider bij de her vormde gemeente in Bussum. Toen Quirinus Jacobus Munters als be stuursambtenaar werkzaam was op Nieuw- Guinea, had hij regelmatig contact met mis sie en zending. Als hij op hun kantoren kwam trok de grote landkaart aan de muur altijd zijn aandacht. Die kaart gaf een over zicht van het zendingsterrein dat zich zien derogen uitbreidde. Na de twee jaar op Nieuw-Guinea werd drs. Munters in 1963 leider van een ont wikkelingsproject in Jordanië. Ook daar beijverden zending en missie zich maar de resultaten waren heel magertjes. Als hij naar de oorzaak van deze teleurstelling in formeerde. kreeg hij ten antwoord „dat op het thuisfront te weinig gebeden werd" of „dat het geloof te kort schoot". En ook werd hem wel voorgehouden dat in de Islam het machtige bastion van satan steeds weer on verzettelijk opdrong. Het waren „theologische verklaringen" die de socioloog Munters niet bevredigden. Hij was ervan overtuigd dat sociologische aspec ten een rol speelden die veel te weinig aan dacht kregen. Toen hij, teruggekeerd in Ne derland en benoemd tot wetenschappelijk ambtenaar aan het Sociologisch Instituut van de Rijksuniversiteit te Utrecht, wat meer ge legenheid kreeg zich in deze zaken te verdie pen, werd de dissertatie geboren waarop hij gisteren is gepromoveerd, tot doctor in de so ciale wetenschappen. Met twee hoogleraren als promotoren: de oud-hoogleraar in de so ciologie prof. dr. J. P. Kruijt en de theoloog prof. dr. J. M. van der Linde. „Rekrutering als roeping" is de titel van deze (tweedelige) dissertatie met als onderti tel: „Sociologische overwegingen met betrek king tot het missionaire handelen." In hei eerste deel worden de doeleinden en de mo tieven van het missionair handelen aan een onderzoek onderworpen, het tweede deel be schrijft het door hem verrichte onderzoek naar de missionaire activiteiten der (Utrecht se) Jehovah's Getuigen, zulks om een ant woord te vinden op de vraag waarom in het ene geval wel en in het andere geen resulta ten worden geboekt bij het missionair hande len. Bij het analyseren van doeleinden en mo tieven onderscheidt dr. Munters vier visies met betrekking tot het missionair handelen een indeling die een verhelderende kijk geeft op de verschillen in uitgangspunten bij het bedrijven van zending en missie en juist in deze tijd bijzonder actueel is. Als eerste visie noemt dr. Munters die wel ke zich het „winnen van zielen" voor ogen stelt. Dit was de visie van de invloedrijke protestants-piëtistische stroming in de 18e eeuw waarop Von Zinzendorf zo'n grote in vloed heeft gehad. Deze formuleerde het doel van de zending eens aldus: „...èine Seele zum Heyland zu bringen und was der Heyland sonst mehr geben würde." Ten onrechte heeft men het wel eens doen voorkomen alsof die piëtistische zendingsdrang opwelde uit een wat gemoedelijke vroomheid. Het tegendeel is het geval. Ook nu nog worden allerlei stro mingen door het elan van dat piëtisme ge boeid en gedreven. Opwekkingsbewegingen en geloofszendingen zijn tot op de dag van vandaag in grote lijnen trouw gebleven aar het piëtistische zendingsmodel. In rooms-katholieke kringen hééft, volgens dr. Munters, de idee van „expansie van kerk en christelijk geloof" altijd sterk voorgezeten De kerkplanting wordt daar vanouds de cen trale en primaire doelstelling genoemd van alle missie-activiteit. In het Decreet daarover sprak het Vaticaans Concilie: Het eigenlijk doel van de missie-activiteit is de evangelise- ring en de inplanting van de kerk onder de volkeren en groeperingen waarin zij nog niet geworteld is" Vervolgens spreekt Munters over de „ex pansie van de christelijke beschaving" als missionaire doelstelling. In brede kring, voor al in de Angelsaksische wereld, geloofde men in de 19e eeuw, dat aan de koloniale expansie een soort heilshistorische betekenis moest worden toegekend. Sommigen zien in de kolo- nialisatie een soort voorbereidende activiteit voor de missionering. Anderen menen, dat juist de missionering aan de kolonisering vooraf dient te gaan. Weer anderen vereen zelvigen beide activiteiten. David Livingstone was een belangrijke vertegenwoordiger van deze stroming. Hij geloofde vast in het chris telijke karakter van de Westerse beschaving en ijverde voor de penetratie daarvan in Azië en Afrika De vierde visie die dr. Munters noemt beoogt „verbetering van micro- en/of macro structuren". Daarbij gaat het om het schep pen van rechtvaardige maatschappelijke ver houdingen, om het doorbreken van rassente genstellingen, om het verbeteren van de le vensomstandigheden in Latijns-Amerika, om verandering van de wereldmarktstructuur. Deze laatste visie schijnt thans sterk aan in vloed Je winnen. Deze visie echter, is ook de bron van veel tweespalt in de kerken. De vraag wordt gesteld: „Kun je dat nog zending of missie noemen?" Het antwoord, dat missie betekent „tekenen oprichten van het heil" kan velen niet bevredigen. Naast de diverse visies met betrekking tot het doel van het missionaire handelen is er ook een verscheidenheid van motieven om zich in te zetten. Het allesbeheersende grond motief daarbij is volgens Munters evenwel het „zich geroepen weten". Vandaar ook de titel van het proefschrift „Rekrutering als roeping". Met dit al is nog steeds de vraag onbeant woord gebleven, waarom zendelingen en mis sionarissen in West-Irian veel meer resultaat op hun werk zagen dan hun collega's in Jor danië. In een poging op deze vraag een ant woord te vinden, zette dr. Munters een inte ressant onderzoek op. De resultaten daarvan zijn neergelegd in het tweede deel van zijn dissertatie. Men zou naar een zendingsterrein in Cen- traal-Afrika of de Philippijnen kunnen gaan om te onderzoeken volgens welke processen werving, toetreding en inlijving verloopt, waar de weerstanden en obstakels liggen. Dr. Munters is echter dicht bij huis gebleven en heeft bestudeerd hoe deze processen bij de Jehovah's Getuigen verlopen. Hij koos daar toe de Jehovah's Getuigen met name de Utrechtse omdat er bij hen sprake is van een spectaculaire groei en een sterk missio nair elan. In 1947 was hun aantal in Utrecht 17, terwijl er in 1960 366 Jehovah's Getuigen waren. Het onderzoek verliep niet gemakkelijk. Munters kreeg geen toegang tot de ledenad ministratie. Daarom werd de volgende werk wijze gekozen. Om interviews met Jehovah's Getuigen te kunnen krijgen bezochten dr. Munters en zijn medewerkers hun samen komsten. Bij het uitgaan spraken ze de men sen aan en vroegen hun medewerking. Plaats en tijd voor het houden van een interview werden dan afgesproken. Door bemiddeling van deze Jehovah's Getuigen konden weer contacten worden gelegd met andere leden van dit genootschap. Een interessant beeld van deze getuigen van Jehovah wordt gegeven. Vooroordelen vorden ontzenuwd. Het blijkt onjuist te zijn, dat het gevoelige mensen zouden zijn die er gens een tik hebben meegekregen en in die beweging warmte zoeken. Het rationele ele ment is bij nen namelijk bijzonder sterk, ter wijl het gevoel in hun geloofsbeleving nau welijks of misschien een onderdrukte rol speelt. Het is onjuist te menen, dat zij onontwik kelde mensen zijn. Weliswaar is hun school opleiding meestal gering, maar zij studeren hard om de waarheid te vinden. Daarbij kan hun een „klerkenmentaliteit" niet ontzegd worden. Zij zijn er namelijk op gespitst de richtlijnen van bovenaf nauwgezet op te vol gen. Opmerkelijk zijn de motieven die de aan hangers van het genootschap aanvoeren voor hun lidmaatschap: De nieuwe wereld, het Koninkrijk trok mij aan. Ik kwam onder de indruk van hun stel ling dat het duizendjarig rijk zeer nabij is. De omgang van de Jehovah's Getuigen onder elkaar: die is in één woord fantastisch. De sfeer is er fantastisch: het is net één grote familie; we zeggen dan ook je en Jij of broeder en zuster tegen elkaar. Bij de Jehovah's Getuigen vond ik zeker heid en vastigheid. Ze kunnen alles uit de bijbel bewijzen. Ik vond bij de Jehovah's Getuigen op elk probleem een antwoord. Dr. Munters constateert, dat bij de toetre ding een zekere afstand overbrugd moet wor den. Een sociale afstand, maar ook een cultu rele afstand. Hij acht deze afstand van ver strekkende betekenis voor de rekrutering. Rekruteringspogingen zullen meer kans van slagen hebben indien de sociale en culturele afstanden gering zijn. Een verkleining van de culturele afstand wordt soms nagestreefd door aanpassing van de eigen cultuur aan die van de andere partij. Is een dergelijke aan passing van het christelijke geloof geoor loofd? Of is het zo, dat het christelijke geloof een radicale breuk met de eigen cultuur eist, waarbij de aanpassing niet moet komen van de kant van de verkondigende partij, maar van de kant van degene tot wie de verkondi ging is gericht? De Jehovah's Getuigen heb ben duidelijk positie gekozen. Zij vertonen grote bereidheid buitenstaanders in de eigen gelederen op te nemen. Maar zij weigeren pertinent hun cultuur aan te passen. Dr. Munters meent een grote culturele af stand te zien tussen Christendom en Islam. Zouden de zendelingen en missionarissen in Jordanië hun prediking meer moeten aanpas sen? De socioloog dr. Q. J. Munters kiest geen positie. Hij analyseert slechts. Daar kunnen we hem dankbaar voor zijn

Digitale periodieken - Gemeentearchief Veenendaal

De Vallei | 1970 | | pagina 11