Jubilerend Kerk en Wereld houdt
de ogen gericht op de toekomst
Gods genade
en onze werkers
UTRECHTSE SOCIOLOOG ANAL YSEERDE IN
PROEFSCHRIFT HET MISSIONAIR HANDELEN
1 WÊ'Sm
ii<
ai jijy
iWSi
SCHOLINGSCENTRUMCONFERENTIEOORD ENERGIECENTRUM
Oecumene
Service-team
Voorhoede
Vier mies
Jehovah's Getuigen
ill
TER OVERDENKING
„Rekrutering als roeping"
met Jehovah's getuigen
als voorbeeld
\j AN DA AG en morgen wordt in de gebouwen van Kerk en Wereld
aan de weg van Driebergen naar Doorn feest gevierd: het insti
tuut bestaat vijfentwintig jaar en daarom zijn dit weekeinde hónderden
vrienden van Kerk en Wereld in Driebergen om aan het feest deel te
nemen. Kerk en Wereld zou zichzelf niet zijn als het deze beide dagen
zou volstaan met achteruit-kijkendaarom wordt vandaag een beraad ge
houden over taak en plaats van dit instituut in de naaste toekomst; men
doet dat aan de hand van een doorwrochte discussienota van directie en
staf van Kerk en Wereld. Morgen vindt de eigenlijke lustrumviering plaats;
begonnen wordt met een kerkdienst die geleid zal worden door de voor
zitter van de directie dr. J. M. van Veen die binnenkort wegens het berei
ken van de pensioengerechtigde leeftijd (onbegrijpelijk voor wie hem ziet
en kent!) afscheid gaat nemen.
In de zomer van 1944 viel het be
langrijke besluit (van de toenmalige
algemene synode van de hervormde
kerk) om tot oprichting van instituut
over te gaan. Eerste directeur was
dr. J. Eijkman die met een aantal
anderen in de aan de oprichting
voorafgaande jaren energiek had ge
werkt aan plannen om te komen tot
een instituut dat scholingscentrum,
conferentieoord en energiecentrum
zou kunnen worden voor een geeste
lijk vernieuwde kerk, een kerk die
haar roeping had leren zien in een
voor het Evangelie bijna ontoegan
kelijke wereld.
Direct na de officiële opening van
Kerk en Wereld, in november 1945,
viel vrijwel alle nadruk op de func
tie van scholingscentrum. Met de
opleiding van beroepskrachten voor
jeugdwerk, sociaal werk en evange
lisatie werd aan dringende behoefte
voldaan. Acht jaar later werd De
Horst erkens als officiële school
voor maatschappelijk werk en nu is
De Horst een sociale academie. De
steeds toenemende professionalise
ring in het maatschappelijk werk en
de rijksregeling voor de subsidiëring
die een eigen bestuur, directie en
staf voor de academie eiste, leidde
tot verzelfstandiging. Wel zijn er-/
nog heel goede contacten die door de
lokale nabijheid worden geaccen
tueerd.
Als conferentieoord werd Kerk en
Wereld steeds belangrijker, vooral
nadat de overheid in 1951 het vor
mingswerk, zoals dit o.a. in Drieber
gen plaatsvindt, als „volksontwikke-
lingswerk, in internaatsverband"
was gaan subsidiëren en er meer
ruimte beschikbaar was gekomen in
de loop van de zestiger jaren is het
vormingswerk uitgegroeid tot de
grootste afdeling van het instituut.
Als energiecentrum heeft Kerk en
Wereld in deze vijfentwintig jaar
$norm veel betekend voor hen die
met het instituut in aanraking kwa
men. Niet alleen in het opleidings-
en vormingswerk maar ook in de
evangelisatie-arbeid en heel veel
andere initiatieven is energie opge
wekt die de kerk op heel veel ter
reinen heeft kunnen gebruiken.
Ds. F. N. M. Nijssen, de vroe
gere Wageningse studenten-
predikant, is leider van het ker
kelijk service-team..
Drs. D. B. van Heere, socio
loog en stafmedewerker van
het service-team, is werkzaam als
procesbegeleider bij de hervormde
gemeenten Groot-Rotterdam.
Enkele van deze initiatieven (waar
van enkele in samenwerking met
anderen) zijn:
het Universitair instituut vor
ming bedrijfsleven, nu gevestigd is
het fraaie Dr. W. A. Visser 't Hoofd
bureau in Rotterdam; het is een
verzelfstandiging van het indertijd
door Kerk en Wereld opgerichte In
stituut vorming bedrijfsleven;
het Recreatiecentrum Het Grote
Bos in Doorn;
de werkgroep 2000 in Amers
foort;
het Sociologisch Instituut van de
Ned. Herv. Kerk (inmiddels helaas
weer opgeheven).
Een heel belangrijke plaats heeft
in Driebergen steeds het Open-
Deurwerk ingenomen, een boeiend
en essentieel stuk apostolaire arbeid
waarop de enkele maanden geleden
overleden ds. G. P. Klijn een niet
meer uit te wissen stempel heeft ge
zet.
Yforig jaar hebben twee feiten de
nieuwste ontwikkelingen bij
Kerk en Wereld gemarkeerd: de
stichting (samen met de r.k.instellin
gen De Horstink en de St. Willi-
brord-vereniging) van het Oecume
nisch Actiecentrum (OAC) en de op
richting van wat later genoemd
werd het „kerkelijk serviceteam".
De belangrijkste bezigheden van het
OAC liggen aan de basis: begelei
ding en advisering van „het grond
vlak". Veel spreekbeurten worden
gehouden en een schat aan docu
mentatie wordt uitgegeven. Het
OAC heeft de bevordering van de
oecumene, in het bijzonder op plaat
selijk en regionaal niveau" als doel
stelling. Beraden en conferenties
worden georganiseerd voor hen die
zich met oecumenische activiteiten
willen bezighouden. Kortom: een ui
termate belangrijk stuk dienstverle
ning dat op korte termijn wellicht
een wat bredere basis zal kunnen
krijgen; nu al nemen mej. ds. E. G.
van Egmond namen het Evangelisa
tiecentrum van. de Geref.Kerken en
mej. ds. G. S. Westerouen van Mete
ren namens de Remonstrantse Broe
derschap deel aan de vergaderingen
van het OAC-werkteam.
\7an essentiële betekenis kan het
..kerkelijk serviceteam", dat on
der leiding van de vroegere Wage
ningse studentenpredikant ds. F. N.
M. Nijssen staat worden het een een
dynamisch stuk werd op het gebied
van gemeente-opbouw en geloofsop-
bouw." Daar lijkt alles zo in bewe
ging te raken dat je heel beweeglijk
moet zijn om je op dat terrein
dienstvaardig te kunnen bewegen,"
zegt ds. Nijssen er zelf van.
„De instelling van het kerkelijk
1
-
ji:
gPg
,5i
Het huidige directieteam van Kerk en Wereld. J. M. van Veen, de man die op 9 december met pen-
Links dr. A. Th. van Leeuwen, in het midden dr.sioen gaat, en rechts mej. C. I. Dales.
serviceteam heeft alles te maken
met de in veel gemeenten ontstane
behoefte aan herstructuering. „Een
proces van vergadering kan zo ge
makkelijk vastlopen...onze afdeling
wil proberen eraan mee te werken
dat dit niet gebeurt. En dat een
werkelijkse verandering zich vol
trekt, zodat de gemeente tot nieuw
leven kan komen", schrijft ds. Nijs
sen, die vanuit zijn kamer in de
barak „De Wuustenij" op het terrein
van Kerk en Wereld groot enthou
siasme met dit boeiende werk be
gonnen is.
Met minstens twee grote projecten
is door het kerkelijke seviceteam al
een begin gemaakt; in februari werd
de socioloog drs. D. B. van Heere
staflid van Kerk en Wereld om in
eerste instantie de hervormde ge
meenten van Rotterdam te gaan hel
pen bij het zoeken naar en realise
ren van de christelijke gemeente in
de stedelijke samenleving. De heer
Van Heere gaat voor Kerk en We
reld vastleggen wat in de Rotter
damse situatie en problematiek, in
het verloop en de uitvoering van ex
perimenten en in de resultaten
daarvan in algemene zin ook voor
andere gemeenten bruikbaar kan
zijn. Op die manier kan op bredere
schaal profijt getrokken worden van
een project dat betrekking heeft op
één bepaalde plaats. Wie de situatie
in kerkelijk Nederland een beetje
kent weet hoe hard nodig ook deze
wederzijdse informatie van gemeen
te aan gemeente (via dit kerkelijke
serviceteam) is.
Aan het tweede grote project is de
theoloog drs. K. H. Weiland sinds
april bezig; hij is aangesteld als des
kundige op het gebied van de bege
leiding van veranderingsprocessen
en is nu voor enige tijd gestatio
neerd. bij de hervormde gemeente
van Bussum om daar te adviseren
bij de verwerkelijking van de her
structureringsplannen. Men ziet
dit werk heeft heel veel te maken
met de inhoud van het rapport „Ge-
meentevormen en gemeente
opbouw" dat onlangs door de her
vormde synode behandeld is; niet
voor niets was ds. Nijssen adviseur
van de commissie die het rapport
samenstelde.
I/'erk en Wereld, een begrip dat
anno 1970 niet meer weg te den
ken is. Met geloof, hoop en liefde
heeft dit instituut 25 jaar gewerkt in
lang niet altijd gemakkelijke om
standigheden. Wat is er óók geploe
terd en met de handen in het haar
gezeten. Maar de vrouwen en man
nen Van Kerk en Wereld hebben
onder de energieke en enthousias
te leiding van (o.a.) mr. A. W.
Kist, ds. F. J. Pop, ds. G. P. Klijn,
dr. F. Boerwinkel, dr. J. M. van
Veen, mej. C. I. Dales en dr. A. Th.
van Leeuwen dóórgezet.
Kerk en Wereld heeft in de loop
der jaren ook kritiek ontmoet, niet
in het minst in de kerk waarmee het
instituut zich zo hecht verbonden
weet; in heel wat vergaderingen van
de hervormde synode en elders in de
kerk is bijvoorbeeld gebleken dat de
communicatie tussen „Driebergen"
en de gemeenten (en haar ambtsdra
gers en leden) niet altijd optimaal
was. Enerzijds is dat niet zo verwon
derlijk, dat overkomt voorhoeden,
koplopers, immers wel meer? Ander
zijds geloof ik dat aan dit aspect in
de toekomst nóg meer aandacht ge
geven zal moeten worden en heb ik
goede hoop dat dit, o.m. via het werk
van het kerkelijk serviceteam, mo
gelijk zal zijn.
Kerk en Wereld: scholings-, con
ferentie- en energiecentrum. De
ideeën van Eijkman, Kraemer en
Banning zijn levende werkelijkheid
geworden en gebleven. Het instituut
behoudt ook anno 1970 zijn boeiende
opdracht en daarom wordt vandaag
en morgen in Driebergen terecht het
accent gelegd op de bezinning op het
werk in de komende jaren!
E. J. MATHIES
Op het terrein van Kerk en We
reld in Driebergen is het aan
tal gehouwen in de loop van de jaren
aanzienlek uitgebreid. Dit is een van
grotere, moderne complexen, waar
o.m. veel conferenties gehouden wor
den.
I
TH
Ir*;*
m
ggi tr i nj
'"I ét
vwn» r-rn «MM
Het evangelie van de Heere, Jezus
Christus is een heerlijke boodschap.
Het is het evangelie van de vergeving
der zonden uit genade, om niet, door
het geloof. Daar komen geen werken
van de mens aan te pas. Wanneer we
van genade spreken moeten we de
werken maar vergeten, want anders
is genade geen genade meer. Het
komt hier aan op 't werk van Chris
tus. Hij heeft alles volbracht. Hij
heeft mijn schuld betaald, Hij heeft
mijn zonde verzoend, Hij heeft mijn
straf gedragen, voorzover ik door een
waar geloof met Hem verbonden ben.
En door Hem mag ik leven van de
vergeving der zonden. Van mijzelf
heb ik niets dan zonde en schuld en
ongerechtigheid en daarom de dood.
Maar ik hoef ook niets van mijzelf te
hebben waardoor ik voor God kan
bestaan. Door het geloof heb ik deel
aan de gerechtigheid van Christus.
Daardoor ben ik ook een kind van
God want Hij neemt mij uit vrije
genade aan door mij de volkomen ge
noegdoening, gerechtigheid en heilig
heid van Christus toe te rekenen.
Nooit zal een mens iets bij God kun
nen verdienen. Het is Gods vrije
gunst alleen waardoor ik behouden
word. Hij is de eerste en de laatste,
het begin en het einde, de alpha en
de omega, uit wie en door wie en tot
wie alle dingen zijn.
Tegen dit evangelie van vrije genade is
de mens door de eeuwen heen in op
stand geweest. We willen immers iets
zijn voor God, we willen iets aan
Hem kunnen voorleggen, we willen
Gods genade, al is het maar voor een
klein deel, verdienen. Wij willen ons
best doen, wij willen goede werken
doen, opdat we kunnen zeggen: „Ik
heb gewerkt o God, geef mij nu mijn
loon en open voor mij de hemel". We
wijzen de Heere zo graag op het
geen wij gedaan hebben, maar laten
we dan niet vergeten het scherpe
woord van de Heere Jezus: „Alzo ook
gij, wanneer ge zult gedaan hebben
al hetgeen u bevolen is, zo zegt: Wij
zijn onnutte dienstknechten; want
wij hebben gedaan hetgeen wij
schuldig waren te doen". En we kun
nen trouwens geen enkel werk doen
of het is met zonde bevlekt. Alle zo
genaamde goede werken die we doen
moeten immers door onze zondige na
tuur heen. Daarom zijn al onze ge
rechtigheden, naar het woord van Je-
saja, voor God als een wegwerpelijk
kleed. De gerechtigheid die voor God
kan bestaan moet immers gans vol
komen en aan de wet Gods in ieder
opzicht gelijkvormig zijn. En onze
beste werken zijn nog onvolkomen en
met zonde bevlekt.
Daarom blijft er maar één weg over om
behouden te worden. Dat is de weg
van Gods genade. De Heere Jezus
Christus heeft die genade voor ons
verworven. Hij heeft voor onze
schuld aan God betaald met zijn
dierbaar lijden en sterven. En dat is
en blijft het enige fundament van on
ze zaligheid. We moeten onze eigen
werken leren opgeven, we moeten er
een streep doorheen halen, we moe
ten er een nul onder zetten. Alle
roem aan onze kant is uitgesloten
We zullen het moeten belijden: „Zo
Gij in 't recht wilt treden, o Heer. en
gadeslaan, onz' ongerechtigheden, ach
wie zal dan bestaan?" Maar daar
staat tegenover dat we dan ook mo
gen belijden: „Maar neen, daar is
vergeving, altijd bij u geweest; dies
wordt Gij, Heer, met beving, rech
kinderlijk gevreesd". Maar zo staan
we ook in de ruimte van het evange
lie, een ruimte die we nergens anders
kunnen vinden. Hier mogen we ko
men en kopen zonder geld en zonder
prijs. Hier mogen we ons verwonde
ren over de onuitsprekelijke goedheid
en liefde Gods die voor zulke grote
zondaren als wij zijn alles heeft be-
neid.
Alzo lief heeft God de wereld gehad
dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gege
ven heeft, opdat een iegelijk, die in
Hem gelooft niet verderve maar het
eeuwige leven hebbe. Zo kunnen we
alleen maar zalig worden uit genade.
Niet uit de werken, opdat niemand
roeme! Toch mogen we hier niet ver
geten dat Gods genade en onze goede
werken niet te scheiden zijn. En al
zijn ook onze beste werken onvolko
men en met zonde bevlekt, daarom
zijn ze nog niet waardeloos. Want
wanneer we wedergeboren zijn tot
een levende hoop en wanneer we ge
nade van God hebben ontvangen en
vergeving, dan kan het niet anders of
we willen de Heere dienen en in Zijn
wegen wandelen. Dat is met het
nieuwe leven gegeven. Dan moeten
we goede werken doen. Dat is een
vrucht van de genade Gods. Daarom
ziet God ook met blijdschap op dat
werk van Zijn kinderen. Hij ziet
daarin Zijn eigen werk. En dat werk
is niet verdienstelijk bij God maar
wel aangenaam bij Hem. Daarom
spreekt de Bijbel ook van genade
loon. Ik ontvang dat loon niet omdat
ik het verdiend heb, maar omdat God
het mij beloofd heeft. De Heere heeft
tot Abraham gezegd: „Ik ben uw
schild, uw loon is zeer groot". De
Heere geeft dus zichzelf weg aan Zijn
volk. Hij geeft Zichzelf al voor we
iets hebben gedaan. Maar als we
Hem dan willen dienen en in Zijn
wegen willen wandelen, dan geeft de
Heere alles nog in overvloediger ma
te. En dan kunnen we het soms wel
eens niet óp, zoveel als we van Hem
ontvangen: Heere, wat bent u toch
goed voor een zondig mens. Wees
daarom trouw in de dienst des Hee-
ren. Straks immers zal Hij in het
openbaar vergelden wat u hier voor
Hem geweest bent. We worden niet
geoordeeld van mensen, maar van die
rechtvaardige Rechter, Die weet wat
in ons hart leeft en Die ook onze
werken kent. Vergeet daarbij het
woord uit de Openbaring niet: „Zalig
zijn de doden, die in de Heere ster
ven, van nu aan. Ja, zegt de Geest,
opdat zij rusten van hun arbeid; en
hun werken volgen met hen".
Wanneer we van Gods genade hebben
leren leven, hebben we ook geleerd
dat we niets verdienen kunnen en dat
we met geen enkel werk tot God
hoeven te komen om daarvoor loon te
eisen. Maar kunnen we dan zeggen:
daarom doe ik geen goede werken
meer! Dat is onmogelijk, want wan
neer de Heere ons een nieuw hart
gegeven heeft, moeten we wel vra
gen: „Heere, wat wilt Gij dat ik doen
zal?" Als ik geloven mag dat Gods
genade en vergeving mij geschonken
zijn, dan kan het niet anders of Gods
liefde maakt mijn leven vruchtbaar.
Wanneer ik door genade bij Christus
behoor dan kan de vrucht der dank
baarheid niet in mijn leven uitblij
ven. Nooit kan Gods genade een vrij
brief zijn om er maar op los te zondi
gen. Met grote verontwaardiging
heeft Paulus deze gedachte ook in
zijn brief aan de Romeinen van de
hand gewezen. Hoe zullen we in de
zonde leven als we voor de zonde ge
storven zijn? Als de zonde in mijn
leven geen recht meer heeft mag ik
ze ook de macht niet laten.
m onszelf vermogen we niets. Van de
oude boom, van de oude mens, zal
nooit één vrucht worden geplukt. Wij
zijn tot zinken en hinken ieder ogen
blik gereed wanneer we in eigen
vracht staan. Dan verstaan we de
dacht van Paulus: „Het goede dat ik
wil, dat doe ik niet, en het kwade dat
ik niét wil, dat doe ik. Ik ellendig
nens, wie zal mij verlossen van het
lichaam dezes doods". Maar daar kan
de juichtoon weer geboren worden:
..Ik dank God door Jezus Christus,
mijn Heere..." Zo worden we elke dag
weer door Christus opgewekt tot een
nieuw leven. Dan kunnen we het ook
niet laten om de Heere te dienen en
:e verheerlijken. Het is onmogelijk
dat iemand die uit zo grote nood en
dood verlost is voor de Heere de
vruchten der dankbaarheid niet zou
voortbrengen.
Ds. A. VroegindeweiJ
Veenendaal
Drs. K. H. Weiland, eveneens
stafmedewerker, is theoloog.
Hij is procesbegeleider bij de her
vormde gemeente in Bussum.
Toen Quirinus Jacobus Munters als be
stuursambtenaar werkzaam was op Nieuw-
Guinea, had hij regelmatig contact met mis
sie en zending. Als hij op hun kantoren
kwam trok de grote landkaart aan de muur
altijd zijn aandacht. Die kaart gaf een over
zicht van het zendingsterrein dat zich zien
derogen uitbreidde.
Na de twee jaar op Nieuw-Guinea werd
drs. Munters in 1963 leider van een ont
wikkelingsproject in Jordanië. Ook daar
beijverden zending en missie zich maar
de resultaten waren heel magertjes. Als hij
naar de oorzaak van deze teleurstelling in
formeerde. kreeg hij ten antwoord „dat op
het thuisfront te weinig gebeden werd" of
„dat het geloof te kort schoot". En ook werd
hem wel voorgehouden dat in de Islam het
machtige bastion van satan steeds weer on
verzettelijk opdrong.
Het waren „theologische verklaringen" die
de socioloog Munters niet bevredigden. Hij
was ervan overtuigd dat sociologische aspec
ten een rol speelden die veel te weinig aan
dacht kregen. Toen hij, teruggekeerd in Ne
derland en benoemd tot wetenschappelijk
ambtenaar aan het Sociologisch Instituut van
de Rijksuniversiteit te Utrecht, wat meer ge
legenheid kreeg zich in deze zaken te verdie
pen, werd de dissertatie geboren waarop hij
gisteren is gepromoveerd, tot doctor in de so
ciale wetenschappen. Met twee hoogleraren
als promotoren: de oud-hoogleraar in de so
ciologie prof. dr. J. P. Kruijt en de theoloog
prof. dr. J. M. van der Linde.
„Rekrutering als roeping" is de titel van
deze (tweedelige) dissertatie met als onderti
tel: „Sociologische overwegingen met betrek
king tot het missionaire handelen." In hei
eerste deel worden de doeleinden en de mo
tieven van het missionair handelen aan een
onderzoek onderworpen, het tweede deel be
schrijft het door hem verrichte onderzoek
naar de missionaire activiteiten der (Utrecht
se) Jehovah's Getuigen, zulks om een ant
woord te vinden op de vraag waarom in het
ene geval wel en in het andere geen resulta
ten worden geboekt bij het missionair hande
len.
Bij het analyseren van doeleinden en mo
tieven onderscheidt dr. Munters vier visies
met betrekking tot het missionair handelen
een indeling die een verhelderende kijk geeft
op de verschillen in uitgangspunten bij het
bedrijven van zending en missie en juist in
deze tijd bijzonder actueel is.
Als eerste visie noemt dr. Munters die wel
ke zich het „winnen van zielen" voor ogen
stelt. Dit was de visie van de invloedrijke
protestants-piëtistische stroming in de 18e
eeuw waarop Von Zinzendorf zo'n grote in
vloed heeft gehad. Deze formuleerde het doel
van de zending eens aldus: „...èine Seele zum
Heyland zu bringen und was der Heyland
sonst mehr geben würde." Ten onrechte heeft
men het wel eens doen voorkomen alsof die
piëtistische zendingsdrang opwelde uit een
wat gemoedelijke vroomheid. Het tegendeel is
het geval. Ook nu nog worden allerlei stro
mingen door het elan van dat piëtisme ge
boeid en gedreven. Opwekkingsbewegingen
en geloofszendingen zijn tot op de dag van
vandaag in grote lijnen trouw gebleven aar
het piëtistische zendingsmodel.
In rooms-katholieke kringen hééft, volgens
dr. Munters, de idee van „expansie van kerk
en christelijk geloof" altijd sterk voorgezeten
De kerkplanting wordt daar vanouds de cen
trale en primaire doelstelling genoemd van
alle missie-activiteit. In het Decreet daarover
sprak het Vaticaans Concilie: Het eigenlijk
doel van de missie-activiteit is de evangelise-
ring en de inplanting van de kerk onder de
volkeren en groeperingen waarin zij nog niet
geworteld is"
Vervolgens spreekt Munters over de „ex
pansie van de christelijke beschaving" als
missionaire doelstelling. In brede kring, voor
al in de Angelsaksische wereld, geloofde men
in de 19e eeuw, dat aan de koloniale expansie
een soort heilshistorische betekenis moest
worden toegekend. Sommigen zien in de kolo-
nialisatie een soort voorbereidende activiteit
voor de missionering. Anderen menen, dat
juist de missionering aan de kolonisering
vooraf dient te gaan. Weer anderen vereen
zelvigen beide activiteiten. David Livingstone
was een belangrijke vertegenwoordiger van
deze stroming. Hij geloofde vast in het chris
telijke karakter van de Westerse beschaving
en ijverde voor de penetratie daarvan in Azië
en Afrika
De vierde visie die dr. Munters noemt
beoogt „verbetering van micro- en/of macro
structuren". Daarbij gaat het om het schep
pen van rechtvaardige maatschappelijke ver
houdingen, om het doorbreken van rassente
genstellingen, om het verbeteren van de le
vensomstandigheden in Latijns-Amerika, om
verandering van de wereldmarktstructuur.
Deze laatste visie schijnt thans sterk aan in
vloed Je winnen. Deze visie echter, is ook de
bron van veel tweespalt in de kerken. De
vraag wordt gesteld: „Kun je dat nog zending
of missie noemen?" Het antwoord, dat missie
betekent „tekenen oprichten van het heil"
kan velen niet bevredigen.
Naast de diverse visies met betrekking tot
het doel van het missionaire handelen is er
ook een verscheidenheid van motieven om
zich in te zetten. Het allesbeheersende grond
motief daarbij is volgens Munters evenwel
het „zich geroepen weten". Vandaar ook de
titel van het proefschrift „Rekrutering als
roeping".
Met dit al is nog steeds de vraag onbeant
woord gebleven, waarom zendelingen en mis
sionarissen in West-Irian veel meer resultaat
op hun werk zagen dan hun collega's in Jor
danië. In een poging op deze vraag een ant
woord te vinden, zette dr. Munters een inte
ressant onderzoek op. De resultaten daarvan
zijn neergelegd in het tweede deel van zijn
dissertatie.
Men zou naar een zendingsterrein in Cen-
traal-Afrika of de Philippijnen kunnen gaan
om te onderzoeken volgens welke processen
werving, toetreding en inlijving verloopt,
waar de weerstanden en obstakels liggen. Dr.
Munters is echter dicht bij huis gebleven en
heeft bestudeerd hoe deze processen bij de
Jehovah's Getuigen verlopen. Hij koos daar
toe de Jehovah's Getuigen met name de
Utrechtse omdat er bij hen sprake is van
een spectaculaire groei en een sterk missio
nair elan. In 1947 was hun aantal in Utrecht
17, terwijl er in 1960 366 Jehovah's Getuigen
waren.
Het onderzoek verliep niet gemakkelijk.
Munters kreeg geen toegang tot de ledenad
ministratie. Daarom werd de volgende werk
wijze gekozen. Om interviews met Jehovah's
Getuigen te kunnen krijgen bezochten dr.
Munters en zijn medewerkers hun samen
komsten. Bij het uitgaan spraken ze de men
sen aan en vroegen hun medewerking. Plaats
en tijd voor het houden van een interview
werden dan afgesproken. Door bemiddeling
van deze Jehovah's Getuigen konden weer
contacten worden gelegd met andere leden
van dit genootschap.
Een interessant beeld van deze getuigen
van Jehovah wordt gegeven. Vooroordelen
vorden ontzenuwd. Het blijkt onjuist te zijn,
dat het gevoelige mensen zouden zijn die er
gens een tik hebben meegekregen en in die
beweging warmte zoeken. Het rationele ele
ment is bij nen namelijk bijzonder sterk, ter
wijl het gevoel in hun geloofsbeleving nau
welijks of misschien een onderdrukte rol
speelt.
Het is onjuist te menen, dat zij onontwik
kelde mensen zijn. Weliswaar is hun school
opleiding meestal gering, maar zij studeren
hard om de waarheid te vinden. Daarbij kan
hun een „klerkenmentaliteit" niet ontzegd
worden. Zij zijn er namelijk op gespitst de
richtlijnen van bovenaf nauwgezet op te vol
gen.
Opmerkelijk zijn de motieven die de aan
hangers van het genootschap aanvoeren voor
hun lidmaatschap:
De nieuwe wereld, het Koninkrijk trok
mij aan.
Ik kwam onder de indruk van hun stel
ling dat het duizendjarig rijk zeer nabij is.
De omgang van de Jehovah's Getuigen
onder elkaar: die is in één woord fantastisch.
De sfeer is er fantastisch: het is net één
grote familie; we zeggen dan ook je en Jij of
broeder en zuster tegen elkaar.
Bij de Jehovah's Getuigen vond ik zeker
heid en vastigheid. Ze kunnen alles uit de
bijbel bewijzen.
Ik vond bij de Jehovah's Getuigen op elk
probleem een antwoord.
Dr. Munters constateert, dat bij de toetre
ding een zekere afstand overbrugd moet wor
den. Een sociale afstand, maar ook een cultu
rele afstand. Hij acht deze afstand van ver
strekkende betekenis voor de rekrutering.
Rekruteringspogingen zullen meer kans van
slagen hebben indien de sociale en culturele
afstanden gering zijn. Een verkleining van de
culturele afstand wordt soms nagestreefd
door aanpassing van de eigen cultuur aan die
van de andere partij. Is een dergelijke aan
passing van het christelijke geloof geoor
loofd? Of is het zo, dat het christelijke geloof
een radicale breuk met de eigen cultuur eist,
waarbij de aanpassing niet moet komen van
de kant van de verkondigende partij, maar
van de kant van degene tot wie de verkondi
ging is gericht? De Jehovah's Getuigen heb
ben duidelijk positie gekozen. Zij vertonen
grote bereidheid buitenstaanders in de eigen
gelederen op te nemen. Maar zij weigeren
pertinent hun cultuur aan te passen.
Dr. Munters meent een grote culturele af
stand te zien tussen Christendom en Islam.
Zouden de zendelingen en missionarissen in
Jordanië hun prediking meer moeten aanpas
sen? De socioloog dr. Q. J. Munters kiest geen
positie. Hij analyseert slechts. Daar kunnen
we hem dankbaar voor zijn