EXTRAATJE I
EXTRAATJE II
EXTRAATJE III
Weg met
partij en
vakbond
Stem uit Amerika: staking is uit de tijd
Van arme
onmon
digi
tot welvarende onmondige...!"
Druk op de
knop als je
bet er niet mee eens bent"
DE SCHOOL BIEDT GEEN GELIJKE KANSEN
Commentaar
Dr. van Zuthem:
MR. VAN MAARSEVEEN:
O'
Leven van de AOW en/of van een uitke
ring krachtens de bijstandswet is geen
leven in luxe. Toen dan ook deze zomer
aan alle AOW-trekkers een extra-uitkering
van drie procent werd toegezegd was dat
een mooi gebaar. Zo was dat zogenaam
de vakantiegeld ook bedoeld: een extraat
je dat wat fleur zou kunnen brengen in
het leven van bejaarde mensen, die dik
wijls zorgelijk hun laatste levensdagen
slijten. Dat de uitbetaling pas in de wat
late vakantiemaand september plaats
vond, zal wel verband houden met de va
kantiespreiding!
Nu echter heeft zich staatssecretaris
Van de Poel van Maatschappelijk Werk
als een donkere wolk voor het vakantie
zonnetje geplaatst. Hij heeft de gemeen
ten dringend verzocht van nu af geen „ko-
lengeld" meer te verstrekken aan bejaar
den met een bijstandsuitkering. En een
dringend verzoek van een zo machtig man
staat welhaast gelijk met een bevel. Wat
betekent dat de omstreeks 180 gulden
(voor gehuwden) ditmaal aan de bejaar-
denneus voorbij dreigt te gaan. „Want",
zegt de staatssecretaris, „zij hebben im
mers al een vakantietoeslag gekregen!"
Twee opmerkingen.
Wisten de betrokken bejaarden dat zij
hun vakantiegeld ook voor de (duurdere)
wintermaanden moesten reserveren? Ant
woord: neen. Niemand had hun dat ver
teld. Dan behoren zij naar onze mening
ook ditmaal nog die winteruitkering te
ontvangen. En laat men het woord vakan
tietoeslag voor de toekomst dan maar ver
geten.
En tweede punt: toen de bijstandswet
van kracht werd is met veel tam-tarn den
volke verkondigd dat het krijgen van een
uitkering voortaan geen gunst meer zou
zijn maar een recht. Als men dit kolen-
geldgedoe even op zich laat inwerken
komt toch de gedachte boven dat we van
die armenzorg-uit-gunst nog lang niet af
zijn. Bij CRM is het veranderde karakter
van de bijstandswet nog niet doorgedron
gen!
Werken bij de politie, of dit nu gemeen
te- of rijkspolitie is, is tegenwoordig geen
sinecure daar zijn de twee hoogste
chefs, de minister van binnenlandse zaken
en zijn collega van justitie, terdege van
overtuigd. Zij weten dat er naar twee kan
ten aan de politieman wordt getrokken:
enerzijds is er de toeneming van het ge
weld en van haast alle andere vormen van
criminaliteit en anderzijds kampen vrijwel
alle korpsen met een tekort aan perso
neel.
Zo bezien kan men het alleen maar toe-
Juichen dat de beide ministers met het
plan gekomen zijn om de politie een extra
extraatje te geven een bedrag, dat flink
uitgaat boven de vierhonderd gulden, die
nu al het merendeel van de Nederlandse
werkers heeft of zal ontvangen, onver
schillig of ze er iets of niets voor gepres
teerd hebben. Een extra beloning voor
een extra prestatie het is een bewijs
van waardering dat de politieman echt
wel nodig heeft.
Nu lijkt er een klein addertje onder het
gras te schuilen: sommigen verdenken de
beide ministers ervan dat zij met hun ex
traatje een bijbedoeling hebben gehad.
Dat zij dusdoende willen verdoezelen dat
de salariëring van de politie wel enige
herziening behoeft, gezien de toenemende
zwaarte van het werk. En dat zij dusdoen
de de stemming in de korpsen wat willen
opvijzelen, want vooral in de grote steden
Is de politie niet zo best te spreken over
de steun in de rug die zij van deze rege
ring terecht verwacht. Men is zijn bang
dat het extraatje een zoethoudertje zal
moeten zijn.
We nemen niet aan dat dit bij deze
ministers heeft voorgezeten we willen
graag dit extraatje als blijk van waarde
ring blijven beschouwen. Dat er daarnaast
een grondig onderzoek nodig is naar de
oorzaken van de slechte personeelsbezet
ting en van de onrust, lijkt ons een van
zelfsprekende zaak.
We weten het zeker: sommigen hebben
zich de ogen uitgewreven toen zij het be
richt lazen dat ook de dienstplichtige mili
tairen het extraatje van 400 gulden zullen
gaan ontvangen. Ze denken daarbij terug
aan hun eigen diensttijd, rn voormobilisa
tie, mobilisatie en oorlogsdagen vele,
vele maanden lang. Voor het niet bijster
imponerende bedrag van 98 ets per week
of daaromtrent vooropgesteld dat er
geen „breekgeld" af moest! En we kun
nen ons voorstellen dat zij zich nu gaan
afvragen: wordt het geen tijd dat we een
Vereniging van Oud-Dienstplichtige Mili
tairen (VODM voor het gemak) oprichten
om te proberen of we nog wat achterstal
lige soldij los kunnen branden. Niet dat
de VODM juridisch ook maar een been
zou hebben om op te staan maar ook
zonder recht kun je praten over moreel
recht en als je dat maar hard genoeg
uitschreeuwt kun je het tegenwoordig een
heel eind brengen. Een mars naar Den
Haag, een paar keer voor de televisie en
Je weet maar nooit wat het nog oplevert!
(Voordat we verder gaan: het bovenstaan
de is NIET serieus bedoeld...)
Ook al doet het dan op het eerste ge
zicht merkwaardig aan we geloven dat
we blij moeten zijn met deze gang van
zaken binnen de krijgsmacht. De dienst
plichtige soldaat verricht een job. Een
taak die hij niet zelf gekozen heeft, maar
die noodzakelijk is de meeste soldaten
zijn daarvan overtuigd en daarom doen ze
het zo goed mogelijk. Laat ze dan ook
voor die job normaal betaald worden en
laat ze ook het extraatje krijgen dat haast
iedere andere werknemer deze maanden
in de wacht sleept. Als ze normaal ergens
gewerkt zouden hebben hadden ze het
ook gekregen waarom het hun dan nu
te onthouden?
De opzet van de eerste alinea van dit
verhaal en van de tweede illustreert wel
dat de opvattingen ten aanzien van de
soldaat in de laatste jaren bijzonder snel
gewijzigd zijn. Pe „ouwe hap" is er mis
schien wel wat jaloers op, maar hij gunt
het de jongere collega's. Omdat hij weet
dat het beter is zo.
Toen vorige week de Amsterdamse socioloog prof. dr. H. J.
van Zuthem het door hem opgestelde rapport „De onbeweeg
lijke beweging" aanbood aan zijn opdrachtgevers, het Chris
telijk Nationaal Vakverbond, sprak hij deze sombere woorden:
„De voorhoede van het CNV die veranderingen wil en daar
voor offers wil brengen, is nog kleiner dan ik bij de aanvang
van het onderzoek had vermoed."
Ongeveer tezelfder tijd schreef de Rotterdamse hoogleraar
in het staats- en bestuursrecht prof. mr. H. Th. J. F. van
Maarseveen in het Nederlandse Juristenblad: „Politieke partij
en zijn stervende organisaties die zich met verwonderlijke
taaiheid overeind houden. Je ziet hoe langer hoe meer om je
heen dat de mensen zich niet meer vertegenwoordigd voelen
door partijen die op z'n best nog in de eerste helft van de
twintigste eeuw thuishoren!"
Men kan prof. Van Zuthem beslist geen vijand van de
vakbeweging noemen en zeker niet van het CNV - evenmin
kan men prof. Van Maarseveen - bekende naam in de KVP -
van partijenhaat betichten. Waarom dan komen zij beiden, eik
op hun eigen terrein, tot deze zo al niet negatieve dan toch
wel zeer pessimistische uitspraken? Hééft de vakbeweging
zichzelf overleefd nu er materieel en sociaal niet zo heel veel
meer te wensen is overgebleven? En is het waar dat we de
De in de vakbeweging ver
grijsde president van de mach
tige Amerikaanse vakbond
AFL-CIO (American Federation
of Labor Congress for Indu
strial Organization) George
Meany (76) heeft een geheel
nieuwe visie gelanceerd op het
gebied van onderhandelingen
met werkgevers. Zijn gedach
ten, en ook die van andere
Amerikaanse vakbondsleiders,
gaan meer en meer uit naar een
systeem van bindende arbitrage.
Daarmee zou dan voorkomen
kunnen worden dat stakingen,
zoals nu bij General Motors, de
nationale economie enorme
schade aandoen.
Meany heeft onlangs ver
klaard: „Stakingen lossen in
werkelijkheid niets op". Een op
het oog welhaast verbijsterende
uitspraak voor een Amerikaan
se vakbondsleider. Meany geeft
een nadere toelichting op zijn
verrassende standpunt door te
verklaren: „Onze leden zijn in
de grond Amerikanen. Ze gelo
ven in het Amerikaanse sy
steem en hebben thans vermoe
delijk een groter belang bij dit
systeem dan 15 of 20 jaar gele
den, toen nog veel door harde
strijd moest worden afgedwon
gen. De Amerikaanse werkne
mer is onder het bestaande sys
teem en de onder de vakbonds-
politiek tot de middenklasse
gaan behoren.
Vroeger kon je radicaal zijn
bij een arbeidsgeschil toen de
werknemers 30 cent per uur
verdienden. Als je dan ging sta
ken verloor je uiteraard maar
30 cent per uur. Maar nu zijn er
vele werknemers die schoon
8000 of meer per jaar verdie
nen, die een hypotheek op een
huis hebben af te betalen, die
kinderen hebben die aan uni
versiteiten studeren. Je moet je
als vakbondsleider nu bewust
zijn dat er een geheel andere
situatie is onstaan wanneer je
wilt overgaan tot het uitroepen
van een staking.
De werknemers zijn door hun
steeds hogere verdiensten ver
plichtingen aangegaan die veel
geld kosten. Dat maakt het wa
pen van staking voor velen van
hen veel minder wenselijk.
Steeds meer vakbondsleiders op
hoog niveau denken dan ook
aan andere manieren om meer
sociale vooruitgang voor hun
leden af te dwingen. Dat houdt
overigens niet in dat het wapen
staking geheel en al overboord
gezet zou moeten worden. In
zeer bepaalde gevallen zou het
noodzakelijk kunnen zijn.
Een vervangend middel voor
de staking zou kunnen zijn
vrijwillige arbitrage. Wat kan
er voor verkeerds aan zijn voor
een vakbond die een CAO te
kent voor een bepaald tijdvak,
om na afloop hiervan bijvoor
beeld te zeggen dat alle bepa
lingen van het contract van
kracht blijven, behalve de lo
nen. En wat voor verkeerds is
er aan dat de lonen onderwerp
zouden worden van collectieve
onderhandelingen? En dat.
wanneer na een bepaalde tijd
geen overeenstemming zou zijn
bereikt tussen partijen, een bo
ven de partijen staande, op na
tionaal niveau ingestelde arbi
trage-commissie een beslissing
zou noemen. In de machtige
bond van staalarbeiders is men
bezig zich op dit punt te bezin
nen.
politieke partijen beter kwijt dan rijk konden zijn omdat zij
voor een werkelijke democratie noem het inspraak zo men
wil meer een sta-in-de-weg dan een hulpmiddel zijn?
Het zijn vragen waarop het niet gemakkelijk is zo maar
volmondig ja te antwoorden. Want het lijkt te betekenen dat
men twee hoekpilaren weghaalt van het gebouw dat wij onze
parlementaire en democratische samenleving plegen te noe
men. gebouw waarin onze vaders en grootvaders zich vele en
vele tientallen jaren veilig gevoeld hebben. Oefenden wij niet
partij en beschermdem wij onze belangen niet door middel
onze politieke invloed uit door middel van onze politieke
van onze vakbond? Het parlement, de volksvertegenwoordi
ging wakend over onze belangen als Staatsburgers, de vak
bond op de bres staand voor onze belangen als groep.
Nu kan niet ontkend worden dat er aan het gebouw toch
wel het een en ander hapert. De vakbonden hebben welis
waar een macht als nooit tevoren: hun leiders beslissen mee
(en soms zelfs méér dan dat!) in de top van ons volksleven
en weten voordelen voor hun leden af te dwingen waarmee
zelfs die leden het niet meer eens zijn denk aan de
vierhonderd gulden maar de kloof tussen die top en de
achterban is onrustbarend groot geworden. Steeds vaker
blijkt dat hun leider wel op hoog niveau een stem in het
kapittel hebben, maar dat het lagere niveau, de doodgewone
haven- of fabrieksarbeider, niet meer naar hen luistert. Steeds
duidelijker wordt dat de stem der vakbonden de leiders
niet meer de stem is van de leden.
En hetzelfde geldt voor de politieke partijen. Het mooie
stelsel van kiesverenigingen waar de gewone man zijn zegje
kan zeggen wetend dat zijn en andermans geluid tot in Den
Haag toe gehoord wordt dat stelsel is dood. Omdat de
kiesvereniging dood is. Natuurlijk, er wordt nog wel verga
derd en er komen nog wel wat mensen luisteren naar wat de
voormannen te zeggen hebben, maar men komt niet meer tot
een werkelijke discussie. Omdat de gewone man er al lang in
berust heeft dat hij het toch niet meer allemaal kan overzien.
Jawel, er hapert nogal wat aan dat gebouw van onze
samenleving men hoeft geen barricade-vechter of leuzen-
kalker te zijn om dat te erkennen. En die hoekpilaren zijn wel
ze te slopen dan stort het gehele gebouw in en zal het
aan vernieuwing toe. De daarvoor geëigende methode is niet
middel erger blijken dan de kwaal. In jeugdige overmoed kan
dat geen bezwaar lijken, maar laat men bedenken dat men
dusdoende aan de vele miljoenen „gewone" mensen de be
staansgrond en de bestaanszekerheid ontneemt!
Het is ook niet de bedoeling van de beide hooggeleerden
die wij hierboven citeerden en die wij hieronder nader aan
het woord laten om hun stellingen uit te werken. Wél probe
ren beiden die hoekpilaren opnieuw een hechter fundament
te geven en beiden zoeken zij het in dezelfde richting: geef
de mens weer kans om mens te zijn dat wil zeggen een
denkend wezen dat bereid en in staat is verantwoordelijkheid
te dragen. En als hij dat niet meer kan, leer het hem dan;
dwing hem desnoods om dat te leren. Omdat het gebouw
steeds verder zal afbrokkelen als het cement van de saamho
righeid en de medeverantwoordelijkheid nog schaarser wordt
dan het nu al is.
Prof. dr. H. J. van Zuthem is
geen cultuurpessimist en geen nega
tivist integendeel. Hij is een man
die idealen koestert en die zich in
zet om dat idealisme op een ander
over te brengen. Toen hij bij de aan
bieding van zijn rapport de sombe
re woorden sprak over het geringe
aantal voorhoedemensen, zelfs in
(zijn) C.N.V., was hij niet somber
gestemd hij gelooft er vast in dat
er voor de vakbeweging een toe
komst is, een nieuwe toekomst. Als
men het maar zien wil en er voor
werken wil.
Thuis, in Uithoorn, zijn visie nog
eens toelichtend gaat pfof. Van Zu
them eerst terug naar het ontstaan
van de Nederlandse vakbeweging.
Het socialistische NW: „De produk-
tiemiddelen in handen van de arbei
ders; weg met de ondernemers!" De
confessionele vakbonden: „Arbeiders
en ondernemers moeten gaan sa
menwerken op basis van respect
voor elkaar: zij moeten voor elkaar
verantwoordelijkheid voelen."
Bij de geboorte van de Nederlandse
vakbeweging stonden zeer tastbare
doelen bovenaan de lijst: een zekere
mate van welstand en sociale zeker
heid voor de arbeiders. Daarover
waren socialisten en confessionelen
het eens. Maar toen de materiële
doelen van het eerste uur bereik
baar waren geworden, had geen van
de Nederlandse vakbonden een uit
gewerkt programma voor het stre
ven naar verder-reikende doelen.
Prof. Van Zuthem: „De confessio
nelen hebben hun ideaal van weder
zijdse verantwoordelijkheid aanvan
kelijk eenzijdig uitgewerkt. Zij ver
maanden de ondernemers, maar
voor de arbeiders vonden zij niet
het juiste woord, waardoor zij, wat
nu blijkt, de kern hebben gemist. Zij
tobden in die tijd, aan het begin van
deze eeuw, nog erg met hun gezags-
opvatting alle gezag is van God.
Dat maakte het hun bijna onmoge
lijk om zich wezenlijk met de maat
schappelijke verhoudingen bezig te
houden."
„Misschien zijn er ook andere fou
ten gemaakt. Wellicht heeft men de
arbeiders als groep te solidair voor
gesteld. De arbeiders als groep zijn
echter nooit opvallend bereid ge
weest tot het aanvaarden van nieu
we gedachten. De vakbonden hebben
gefaald en zij staan nu wellicht voor
him faillissement. Zij hebben hun
leden er onvoldoende op voorbereid
dat na het bereiken van de materië
le doelen, gestreefd zou moeten wor
den naar een algemeen menselijk
doel; het zoeken naar een zodanige
manier van produceren dat de mens
en de gemeenschap niet alleen ma
terieel maar ook geestelijk tot ont
plooiing zou kunnen komen. Door
dat falen zijn de arbeiders van arme
onmondigen geworden."
Prof. Van Zuthem noemt als voor
beeld het steeds verder opvoeren
van looneisen zonder dat de arbei
ders zich bewust willen worden wel
ke gevolgen het inwilligen van hun
eisen kan hebben: „De arbeiders zou
duidelijk moeten worden gemaakt
dat niet langer de ondernemer, maar
dat zij zelf door hun eisen de groot
ste vijand van persoonlijk en maat
schappelijk wei-bevinden aan het
worden zijn".
Onlangs achtte de voorzitter van
het NVV de heer Kloos, het niet on
waarschijnlijk dat de vakbeweging
zou afzakken tot een louter dienst
verlenend instituut.
Prof Van Zuthem: „Wil de vakbe
weging zich wezenlijk voor de ge
meenschap en meer speicaal voor de
arbeiders blijven inzetten, dan zal
zij moeten gaan streven naar een
hervorming van de economische or
de. Naar mijn vaste overtuiging zal
uiteindelijk de beslissing overaard.
omvang, plaats en wijze van pro-
duktie bij de arbeiders en de consu
menten moeten komen. Dat kan al
leen als de vakbonden hun leden
duidelijk weten te maken dat die
beslissingsmacht grote verantwoor
delijkheid meebrengt jegens de ei
gen groep, jegens de gemeenschap
en uiteindelijk jegens de hele mens
heid".
„De vakbeweging zal haar leven
duidelijk moeten maken dat het
aanvaarden van deze verantwoorde
lijkheid persoonlijke offers kan be
tekenen: bijvoorbeeld het afremmen
van de eigen welvaart om de Derde
Wereld een eerlijke kans te geven:
het afwijzen van een persoonlijke
welvaartsstijging om het leefmilieu
te beschermen. De arbeiders zullen,
zeker in het begin niet beter beslis
sen dan de ondernemers. Het gaat er
echter om dat een mens pas verant
woord kan leven als hij verantwoor
de eisen stelt. Pas als de arbeiders
leren inzien dat de gevolgen van be
paalde eisen, voor hun persoonlijke
verantwoordelijkheid komen, kan er
sprake zijn van echt menselijke ont
plooiing."
Prof Van Zuthem meent dat dit
doel niet alleen via onderwijsvernie-
wingen kan worden bereikt. Men zal
de samenleving in de aanvanke
lijk; zeer harde praktijd met deze
nieuwe menselijke ontplooiingskans
vertrouwd moeten maken, al zal dat
economische offers vergen: „De
mens leert het best van de eigen
fouten en we hebben zo weinig tijd,
want er zal nu worden beslist over
het leven van de mens van rrtorgen".
„Natuurlijk zal de vakbond die
hieraan begint, zich erg impopulair
maken, want het zal erg onplezie-
ring zijn als de steeds toenemende
consumptiedrift door de vakbond
doorlopend wordt gesteld tegenover
de persoonlijke verantwoordelijk
heid".
„De vakbeweging die deze moeilij
ke weg kiest een andere weg is er
in feite niet zal worden tot een
kleine Gideonsbende die de arbei
ders en de hele gemeenschap steeds
wakker schudt en opwekt tot het
scheppen van maatschappelijke ver
houdingen waarin iedere mens zich
menselijk kan ontplooien".
Prof. mr. H. Th. J. F. van Maar
seveen rekent zichzelf tot de pro
gressieve vleugel van de Katholieke
Volkspartij. Niet omdat hij zo blij is
met die partij: hij was (op eigen
rekening overigens) lid van de
Werkgroep Progressief Akkoord
(PAK), die haar programmatisch
streven naar progressieve samen
werking volledig in de grond ge
boord zag. Hij zegt het ook rond
uit: politieke partijen hoeven van
mij niet zonodig meer. Maar hij
voegt er onmiddellijk aan toe: „Je
kunt nu wel zeggen: weg met die
partijen, maar er moet wel iets an
ders voor in de plaats komen!"
Prof. Van Maarseveen vindt dal
de werkelijke belangen van de bur
gers bij de partijen vaak in slechte
handen zijn. Hoe komt dat? Volgens
de Rotterdamse hoogleraar is een
van de voornaamste oorzaken de,
wat hij noemt, „oververtegenwoor
diging van belangengroepen". Vak
bonden, werkgevers, landbouwdes
kundigen enz. hebben zich bij alle
partijen en fracties zó 9tevig inge
nesteld dat de belangen van de hele
bevolking in de verdrukking komen,
meent hij.
Een voorbeeld: „Jaarlijks worden
miljoenen in de landbouw gepompt,
maar voor de culturele vorming is
niets beschikbaar. Ik ben altijd een
beetje bedroefd als je ziet hoeveel
miljarden in het wetenschappelijk
onderwijs gestoken worden ten kos
te van bijvoorbeeld het kleuteron
derwijs dat eigenlijk veel belangrij
ker is".
Houdt het parlement de verschil
lende belangen onvoldoende in
evenwicht?
Prof. Van Maarseveen: „Natuur
lijk moeten er belangengroeperingen
zijn. In ons stelsel zouden belangen
inderdaad in het parlement moeten
worden afgewogen. Maar wie maken
het uit? Dat zijn de regering en het
ambtenarenapparaat. Hoe "kunnen
die rekening houden met de belan
gen van de burgers als de partijen
het niet eens doen".
Voor prof. Van Maarseveen is het
nog helemaal geen uitgemaakte zaak
dat bij de huidige evenredige verte
genwoordiging iedere burger het
beste aan z'n trekken komt.
Prof. Van Maarseveen: „Men ver
werpt het systeem van directe de
mocratie. We kunnen ons land niet
met 13 miljoen man besturen be
weert men. Kijk, dat zou ik nu wel
eens uitgemaakt willen zien".
Wat nodig is: een grootscheeps
onderzoek naar de „toekomst" van
ons politieke systeem. Want prof.
Van Maarseveen denkt aan de poli
tiek op langere termijn. Bij zo'n on
derzoek zouden computerspecialisten
en elektronica-ingenieurs ingescha
keld moeten worden.
Prof. Van Maarseveen filosofeert:
„Ik kan mij voorstellen dat iedere
burger thuis over een knopje be
schikt dat hij kan indrukken als hij
het met een bepaalde beslissing niet
of wel eens is. Verder denk ik aan
steekproefonderzoeken, waar men
tegenwoordig heel ver mee is. Geen
onderzoeken die alleen interessant
zijn ter kennisneming, zoals nu ge
beurt, maar die maatgevend zijn
voor het beleid. Rechtstreekse in
spraak voor de bevolking dus".
Of zo'n onderzoek er ooit zal komen?
Prof. Van Maarseveen: „Ik vrees
van niet. Daar voelt men helemaal
niet voor. Hoeveel geld is er niet
voor nodig. Stel je voor, en da? is
helemaal niet denkbeeldig, dat er
tegen schenen, tegen gevestigde be
langen wordt aangeschopt. Dat risico
wil niemand lopen".
Kan grotere openbaarheid de ai-
stand burger-bestuur niet verklei
nen?
Prof. Van Maarseveen: „Het rap
port-Biesheuvel over de openbaar
heid is in de grond van de zaak een
sofrapport. Het gaat alleen maar om
openbaarheid van overheidsstukken.
Er zou een uitgewerkte regeling
moeten komen die het verplicht stelt
dat ook de zaakjes van machtige
pressiegroepen, zoals vakbonden,
werkgeversorganisaties, op tafel ko
men. Hier is ook dringend meer in
zicht nodig".
Voorlopig zullen de partijen nog
wel even blijven bestaan. Hoe
taxeert hij ze, anno 1970?
Prof. Van Maarseveen: „Ach, zo
lang we het nog met partijen moe
ten doen, zie ik best het nut van
samenwerking, van grotere verban
den in. Maar op de lange duur halen
dingen als gekozen formateur, di
strictenstelsel, kiezersvergaderingen
weinig uit. Je lost er het probleem
dat de burger zich onvoldoende be
trokken voelt bij het bestuur niet
mee op".
Prof. Van Maarseveen stelt de
beide grootste partijen, KVP en
PvdA, verantwoordelijk voor de
„malaise" in ons land. „Die hebben
het goed verpest", meent hij. Het
zijn volgens de hoogleraar ook de
enige partijen, die „het" in de hand
hebben om het weer goed te doen;
om een nieuwe visie op maatschap
pelijke structuren te realiseren.
Prof. Van Maarseveen is het dui
delijk niet eens met de hechte sa
menwerking tussen de drie confes
sionele partijen. Hij besluit: „De
achterban van de KVP is aanzienlijk
progressiever dan die bij de ARP en
CHU, hoewel dat in de Kamer niet
altijd blijkt. Soms denk ik zelfs, dat
de gemiddelde KVP'er progressiever
is dan de PvdA'er. Ik bedoel hier
progressief in de zin van open staan
voor veranderingen".
De ontwikkelingsmogelijkheden van kin
deren uit gezinnen van handarbeiders ko
men op school ovoldoende aan bod. Het
schoolsysteem is in hoofdzaak aangepast
aan kinderen uit de beter gesitueerde mi
lieus. Daardoor lopen handarbeiderskinde
ren een grote achterstand op, zitten hun
schooltijd uit en gaan daarna zo snel mo
gelijk werken. Het basisonderwijs leidt vele
kinderen op tot werkende jeugd.
Dit zijn conclusies van de documentaire
die de KRO-televisie dinsdagavond op het
scherm heeft gebracht onder de titel „Ge
lijke kansen voor iedereen?"een documen
taire waarvoor bijzonder veel researchwerl
was verricht.
Men kan zich afvragen of er tussen de
hierboven afgedrukte beschouwingen ten
aanzien van de malaise in vakbonden en
partijenstelsel en de in deze KRO-docu-
mentaire gesignaleerde ongelijkheid ver
band bestaat. Het is namelijk verleidelijk
die verbinding te leggen: het kind dat zich
op school al geïsoleerd en in de steek gela
ten voelt door „het systeem" zal zich in zijn
verdere leven ook zo veel mogelijk afzijdig
houden en zich beslist niet meer gesteund
voelen door vakbond of politieke partij, hoe
aanlokkelijk hun programma's ook zullen
zijn. Wie deze stelling zonder verder be
wijsmateriaal poneert, doet naar ons gevoe
len toch wel onrecht aan een groot deel van
deze werkende jongeren juist zij staan
dikwijls heel wat positiever tegenover onze
samenleving dan vele half- of heel-intellec
tuelen die dan wèl tot verder onderwijs ge
komen zijn.
We willen hier niet verder gaan dan dt
ragen signaleren. Waarbij we graag hieron
der het feitenmateriaal dat deze documentaire
heeft opgeleverd, afdrukken opdat ieder zich
een eigen mening kan vormen.
Allereerst dan dit: voor de hierboven ge
noemde categorie kinderen uit handarbeiders
milieus blijkt taal, taalgebruik en woordbe
grip een eerste struikelblok. Een leesttest
maakte dit duidelijk. Aan kinderen uit de
eerste klas werd de volgende tekst voorge
legd: „Wat kan je aan je vader geven als hij
jarig is: een das, een pijp, een jurk, een
pop?" Zij moesten een rondje zetten om de
goede woorden. Van de kinderen van leiding
gevende ouders of ouders met hogere beroe
pen in Enschede wist 84 pet. een goed ant-
•voord te geven van kinderen van handar
beiders wist echter 44 pet. het goede ant
woord niet. In feite ging het er bij deze tesl
tlleen om na te gaan of kinderen lezen wa
?r staat.
Wat de verdere scholing betreft: werkende
ongeren die uit handarbeidersgezinnen ko
nen leren minder door dan kinderen uit an
dere groeperingen. In cijfers uitgedrukt: 54
pet. van de eerste categorie leert door teger
64 pet. van de kinderen van hoofdarbeiders.
Al na een jaar lagere school tekenen zich
de verschillen af. Een onderzoek onder 1600
leerlingen aan het begin en aan het eind van
dit schooljaar wees dit uit. Een intelligentie
test aan het begin en einde leverde het vol
gende resultaat op:
Kinderen met geringe intellectuele moge
lijkheden hadden aan het eind van het jaar
voor 38 pet. nog slechte resultaten als hun
ouders tot de hoofdarbeiders behoren voor
de kinderen van handarbeiders was dit 71
pet.
Voor kinderen met matige capaciteit ble
ken de kinderen van ouders uit leidinggeven
de functies voor 22 procent nog slechte resul
taten te behalen. Ten aanzien van kinderer
van handarbeiders bedroeg het percentage 56.
Ten aanzien van kinderen met goede mo
gelijkheden uit beide milieus was de cijfer
verhouding aan het eind van het schooljaar
23 tegen 44. Alleen als je erg goed bent, ree'
je het als kind van een handarbeider. Z'
dijkt in de praktijk.
Uit onderzoekingen van dr. Egbert Warriei
die alle zes klassen van de Amsterdamse ba
sisscholen onderzocht, destilleerden dr. Var
Calcar en dr. Teilegen de volgende gegeven
na een analyse per wijk. Zij stelden vast dat
van de 44 scholen, die de hoogste resultaten
boekten in rekenen en taal, er 2 procent was
gelegen in handarbeidersbuurten, 57 procent
in de hogere inkomens-buurten.
Meer dan 15 procent van alle scholen in
Nederland zijn volksscholen, waar kinderen
van handarbeiders met een bepaalde achter
stand op school komen, achterblijven, zich
isoleren en zo snel mogelijk na school gaan
werken.
Van vaders van werkende jongeren, die ta-
nelijk veel verdienen, heeft 71 procent een
geringe verdere scholing gehad en 29 procent
liet. Vaders, die minder verdienen: 57 pro
cent geschoolde kinderen en 43 procent niet.
Van vaders van werkende jongeren die wei
nig verdienen, heeft 46 procent geschoolde
kinderen en 54 procent ongeschoolde. Naar
mate vaders meer scholing hebben neemt de
cans op verder onderwijs voor hun kinderen
toe.
Uit zijn testen is dr. Van Calcar gebleken
lat talloze handarbeider.skinderen niet dat ty
pe voortgezet onderwijs /uilen kunnen vol
gen, waartoe ze op grond van hun aanleg in
staat zouden zijn geweest.