EXTRAATJE I EXTRAATJE II EXTRAATJE III Weg met partij en vakbond Stem uit Amerika: staking is uit de tijd Van arme onmon digi tot welvarende onmondige...!" Druk op de knop als je bet er niet mee eens bent" DE SCHOOL BIEDT GEEN GELIJKE KANSEN Commentaar Dr. van Zuthem: MR. VAN MAARSEVEEN: O' Leven van de AOW en/of van een uitke ring krachtens de bijstandswet is geen leven in luxe. Toen dan ook deze zomer aan alle AOW-trekkers een extra-uitkering van drie procent werd toegezegd was dat een mooi gebaar. Zo was dat zogenaam de vakantiegeld ook bedoeld: een extraat je dat wat fleur zou kunnen brengen in het leven van bejaarde mensen, die dik wijls zorgelijk hun laatste levensdagen slijten. Dat de uitbetaling pas in de wat late vakantiemaand september plaats vond, zal wel verband houden met de va kantiespreiding! Nu echter heeft zich staatssecretaris Van de Poel van Maatschappelijk Werk als een donkere wolk voor het vakantie zonnetje geplaatst. Hij heeft de gemeen ten dringend verzocht van nu af geen „ko- lengeld" meer te verstrekken aan bejaar den met een bijstandsuitkering. En een dringend verzoek van een zo machtig man staat welhaast gelijk met een bevel. Wat betekent dat de omstreeks 180 gulden (voor gehuwden) ditmaal aan de bejaar- denneus voorbij dreigt te gaan. „Want", zegt de staatssecretaris, „zij hebben im mers al een vakantietoeslag gekregen!" Twee opmerkingen. Wisten de betrokken bejaarden dat zij hun vakantiegeld ook voor de (duurdere) wintermaanden moesten reserveren? Ant woord: neen. Niemand had hun dat ver teld. Dan behoren zij naar onze mening ook ditmaal nog die winteruitkering te ontvangen. En laat men het woord vakan tietoeslag voor de toekomst dan maar ver geten. En tweede punt: toen de bijstandswet van kracht werd is met veel tam-tarn den volke verkondigd dat het krijgen van een uitkering voortaan geen gunst meer zou zijn maar een recht. Als men dit kolen- geldgedoe even op zich laat inwerken komt toch de gedachte boven dat we van die armenzorg-uit-gunst nog lang niet af zijn. Bij CRM is het veranderde karakter van de bijstandswet nog niet doorgedron gen! Werken bij de politie, of dit nu gemeen te- of rijkspolitie is, is tegenwoordig geen sinecure daar zijn de twee hoogste chefs, de minister van binnenlandse zaken en zijn collega van justitie, terdege van overtuigd. Zij weten dat er naar twee kan ten aan de politieman wordt getrokken: enerzijds is er de toeneming van het ge weld en van haast alle andere vormen van criminaliteit en anderzijds kampen vrijwel alle korpsen met een tekort aan perso neel. Zo bezien kan men het alleen maar toe- Juichen dat de beide ministers met het plan gekomen zijn om de politie een extra extraatje te geven een bedrag, dat flink uitgaat boven de vierhonderd gulden, die nu al het merendeel van de Nederlandse werkers heeft of zal ontvangen, onver schillig of ze er iets of niets voor gepres teerd hebben. Een extra beloning voor een extra prestatie het is een bewijs van waardering dat de politieman echt wel nodig heeft. Nu lijkt er een klein addertje onder het gras te schuilen: sommigen verdenken de beide ministers ervan dat zij met hun ex traatje een bijbedoeling hebben gehad. Dat zij dusdoende willen verdoezelen dat de salariëring van de politie wel enige herziening behoeft, gezien de toenemende zwaarte van het werk. En dat zij dusdoen de de stemming in de korpsen wat willen opvijzelen, want vooral in de grote steden Is de politie niet zo best te spreken over de steun in de rug die zij van deze rege ring terecht verwacht. Men is zijn bang dat het extraatje een zoethoudertje zal moeten zijn. We nemen niet aan dat dit bij deze ministers heeft voorgezeten we willen graag dit extraatje als blijk van waarde ring blijven beschouwen. Dat er daarnaast een grondig onderzoek nodig is naar de oorzaken van de slechte personeelsbezet ting en van de onrust, lijkt ons een van zelfsprekende zaak. We weten het zeker: sommigen hebben zich de ogen uitgewreven toen zij het be richt lazen dat ook de dienstplichtige mili tairen het extraatje van 400 gulden zullen gaan ontvangen. Ze denken daarbij terug aan hun eigen diensttijd, rn voormobilisa tie, mobilisatie en oorlogsdagen vele, vele maanden lang. Voor het niet bijster imponerende bedrag van 98 ets per week of daaromtrent vooropgesteld dat er geen „breekgeld" af moest! En we kun nen ons voorstellen dat zij zich nu gaan afvragen: wordt het geen tijd dat we een Vereniging van Oud-Dienstplichtige Mili tairen (VODM voor het gemak) oprichten om te proberen of we nog wat achterstal lige soldij los kunnen branden. Niet dat de VODM juridisch ook maar een been zou hebben om op te staan maar ook zonder recht kun je praten over moreel recht en als je dat maar hard genoeg uitschreeuwt kun je het tegenwoordig een heel eind brengen. Een mars naar Den Haag, een paar keer voor de televisie en Je weet maar nooit wat het nog oplevert! (Voordat we verder gaan: het bovenstaan de is NIET serieus bedoeld...) Ook al doet het dan op het eerste ge zicht merkwaardig aan we geloven dat we blij moeten zijn met deze gang van zaken binnen de krijgsmacht. De dienst plichtige soldaat verricht een job. Een taak die hij niet zelf gekozen heeft, maar die noodzakelijk is de meeste soldaten zijn daarvan overtuigd en daarom doen ze het zo goed mogelijk. Laat ze dan ook voor die job normaal betaald worden en laat ze ook het extraatje krijgen dat haast iedere andere werknemer deze maanden in de wacht sleept. Als ze normaal ergens gewerkt zouden hebben hadden ze het ook gekregen waarom het hun dan nu te onthouden? De opzet van de eerste alinea van dit verhaal en van de tweede illustreert wel dat de opvattingen ten aanzien van de soldaat in de laatste jaren bijzonder snel gewijzigd zijn. Pe „ouwe hap" is er mis schien wel wat jaloers op, maar hij gunt het de jongere collega's. Omdat hij weet dat het beter is zo. Toen vorige week de Amsterdamse socioloog prof. dr. H. J. van Zuthem het door hem opgestelde rapport „De onbeweeg lijke beweging" aanbood aan zijn opdrachtgevers, het Chris telijk Nationaal Vakverbond, sprak hij deze sombere woorden: „De voorhoede van het CNV die veranderingen wil en daar voor offers wil brengen, is nog kleiner dan ik bij de aanvang van het onderzoek had vermoed." Ongeveer tezelfder tijd schreef de Rotterdamse hoogleraar in het staats- en bestuursrecht prof. mr. H. Th. J. F. van Maarseveen in het Nederlandse Juristenblad: „Politieke partij en zijn stervende organisaties die zich met verwonderlijke taaiheid overeind houden. Je ziet hoe langer hoe meer om je heen dat de mensen zich niet meer vertegenwoordigd voelen door partijen die op z'n best nog in de eerste helft van de twintigste eeuw thuishoren!" Men kan prof. Van Zuthem beslist geen vijand van de vakbeweging noemen en zeker niet van het CNV - evenmin kan men prof. Van Maarseveen - bekende naam in de KVP - van partijenhaat betichten. Waarom dan komen zij beiden, eik op hun eigen terrein, tot deze zo al niet negatieve dan toch wel zeer pessimistische uitspraken? Hééft de vakbeweging zichzelf overleefd nu er materieel en sociaal niet zo heel veel meer te wensen is overgebleven? En is het waar dat we de De in de vakbeweging ver grijsde president van de mach tige Amerikaanse vakbond AFL-CIO (American Federation of Labor Congress for Indu strial Organization) George Meany (76) heeft een geheel nieuwe visie gelanceerd op het gebied van onderhandelingen met werkgevers. Zijn gedach ten, en ook die van andere Amerikaanse vakbondsleiders, gaan meer en meer uit naar een systeem van bindende arbitrage. Daarmee zou dan voorkomen kunnen worden dat stakingen, zoals nu bij General Motors, de nationale economie enorme schade aandoen. Meany heeft onlangs ver klaard: „Stakingen lossen in werkelijkheid niets op". Een op het oog welhaast verbijsterende uitspraak voor een Amerikaan se vakbondsleider. Meany geeft een nadere toelichting op zijn verrassende standpunt door te verklaren: „Onze leden zijn in de grond Amerikanen. Ze gelo ven in het Amerikaanse sy steem en hebben thans vermoe delijk een groter belang bij dit systeem dan 15 of 20 jaar gele den, toen nog veel door harde strijd moest worden afgedwon gen. De Amerikaanse werkne mer is onder het bestaande sys teem en de onder de vakbonds- politiek tot de middenklasse gaan behoren. Vroeger kon je radicaal zijn bij een arbeidsgeschil toen de werknemers 30 cent per uur verdienden. Als je dan ging sta ken verloor je uiteraard maar 30 cent per uur. Maar nu zijn er vele werknemers die schoon 8000 of meer per jaar verdie nen, die een hypotheek op een huis hebben af te betalen, die kinderen hebben die aan uni versiteiten studeren. Je moet je als vakbondsleider nu bewust zijn dat er een geheel andere situatie is onstaan wanneer je wilt overgaan tot het uitroepen van een staking. De werknemers zijn door hun steeds hogere verdiensten ver plichtingen aangegaan die veel geld kosten. Dat maakt het wa pen van staking voor velen van hen veel minder wenselijk. Steeds meer vakbondsleiders op hoog niveau denken dan ook aan andere manieren om meer sociale vooruitgang voor hun leden af te dwingen. Dat houdt overigens niet in dat het wapen staking geheel en al overboord gezet zou moeten worden. In zeer bepaalde gevallen zou het noodzakelijk kunnen zijn. Een vervangend middel voor de staking zou kunnen zijn vrijwillige arbitrage. Wat kan er voor verkeerds aan zijn voor een vakbond die een CAO te kent voor een bepaald tijdvak, om na afloop hiervan bijvoor beeld te zeggen dat alle bepa lingen van het contract van kracht blijven, behalve de lo nen. En wat voor verkeerds is er aan dat de lonen onderwerp zouden worden van collectieve onderhandelingen? En dat. wanneer na een bepaalde tijd geen overeenstemming zou zijn bereikt tussen partijen, een bo ven de partijen staande, op na tionaal niveau ingestelde arbi trage-commissie een beslissing zou noemen. In de machtige bond van staalarbeiders is men bezig zich op dit punt te bezin nen. politieke partijen beter kwijt dan rijk konden zijn omdat zij voor een werkelijke democratie noem het inspraak zo men wil meer een sta-in-de-weg dan een hulpmiddel zijn? Het zijn vragen waarop het niet gemakkelijk is zo maar volmondig ja te antwoorden. Want het lijkt te betekenen dat men twee hoekpilaren weghaalt van het gebouw dat wij onze parlementaire en democratische samenleving plegen te noe men. gebouw waarin onze vaders en grootvaders zich vele en vele tientallen jaren veilig gevoeld hebben. Oefenden wij niet partij en beschermdem wij onze belangen niet door middel onze politieke invloed uit door middel van onze politieke van onze vakbond? Het parlement, de volksvertegenwoordi ging wakend over onze belangen als Staatsburgers, de vak bond op de bres staand voor onze belangen als groep. Nu kan niet ontkend worden dat er aan het gebouw toch wel het een en ander hapert. De vakbonden hebben welis waar een macht als nooit tevoren: hun leiders beslissen mee (en soms zelfs méér dan dat!) in de top van ons volksleven en weten voordelen voor hun leden af te dwingen waarmee zelfs die leden het niet meer eens zijn denk aan de vierhonderd gulden maar de kloof tussen die top en de achterban is onrustbarend groot geworden. Steeds vaker blijkt dat hun leider wel op hoog niveau een stem in het kapittel hebben, maar dat het lagere niveau, de doodgewone haven- of fabrieksarbeider, niet meer naar hen luistert. Steeds duidelijker wordt dat de stem der vakbonden de leiders niet meer de stem is van de leden. En hetzelfde geldt voor de politieke partijen. Het mooie stelsel van kiesverenigingen waar de gewone man zijn zegje kan zeggen wetend dat zijn en andermans geluid tot in Den Haag toe gehoord wordt dat stelsel is dood. Omdat de kiesvereniging dood is. Natuurlijk, er wordt nog wel verga derd en er komen nog wel wat mensen luisteren naar wat de voormannen te zeggen hebben, maar men komt niet meer tot een werkelijke discussie. Omdat de gewone man er al lang in berust heeft dat hij het toch niet meer allemaal kan overzien. Jawel, er hapert nogal wat aan dat gebouw van onze samenleving men hoeft geen barricade-vechter of leuzen- kalker te zijn om dat te erkennen. En die hoekpilaren zijn wel ze te slopen dan stort het gehele gebouw in en zal het aan vernieuwing toe. De daarvoor geëigende methode is niet middel erger blijken dan de kwaal. In jeugdige overmoed kan dat geen bezwaar lijken, maar laat men bedenken dat men dusdoende aan de vele miljoenen „gewone" mensen de be staansgrond en de bestaanszekerheid ontneemt! Het is ook niet de bedoeling van de beide hooggeleerden die wij hierboven citeerden en die wij hieronder nader aan het woord laten om hun stellingen uit te werken. Wél probe ren beiden die hoekpilaren opnieuw een hechter fundament te geven en beiden zoeken zij het in dezelfde richting: geef de mens weer kans om mens te zijn dat wil zeggen een denkend wezen dat bereid en in staat is verantwoordelijkheid te dragen. En als hij dat niet meer kan, leer het hem dan; dwing hem desnoods om dat te leren. Omdat het gebouw steeds verder zal afbrokkelen als het cement van de saamho righeid en de medeverantwoordelijkheid nog schaarser wordt dan het nu al is. Prof. dr. H. J. van Zuthem is geen cultuurpessimist en geen nega tivist integendeel. Hij is een man die idealen koestert en die zich in zet om dat idealisme op een ander over te brengen. Toen hij bij de aan bieding van zijn rapport de sombe re woorden sprak over het geringe aantal voorhoedemensen, zelfs in (zijn) C.N.V., was hij niet somber gestemd hij gelooft er vast in dat er voor de vakbeweging een toe komst is, een nieuwe toekomst. Als men het maar zien wil en er voor werken wil. Thuis, in Uithoorn, zijn visie nog eens toelichtend gaat pfof. Van Zu them eerst terug naar het ontstaan van de Nederlandse vakbeweging. Het socialistische NW: „De produk- tiemiddelen in handen van de arbei ders; weg met de ondernemers!" De confessionele vakbonden: „Arbeiders en ondernemers moeten gaan sa menwerken op basis van respect voor elkaar: zij moeten voor elkaar verantwoordelijkheid voelen." Bij de geboorte van de Nederlandse vakbeweging stonden zeer tastbare doelen bovenaan de lijst: een zekere mate van welstand en sociale zeker heid voor de arbeiders. Daarover waren socialisten en confessionelen het eens. Maar toen de materiële doelen van het eerste uur bereik baar waren geworden, had geen van de Nederlandse vakbonden een uit gewerkt programma voor het stre ven naar verder-reikende doelen. Prof. Van Zuthem: „De confessio nelen hebben hun ideaal van weder zijdse verantwoordelijkheid aanvan kelijk eenzijdig uitgewerkt. Zij ver maanden de ondernemers, maar voor de arbeiders vonden zij niet het juiste woord, waardoor zij, wat nu blijkt, de kern hebben gemist. Zij tobden in die tijd, aan het begin van deze eeuw, nog erg met hun gezags- opvatting alle gezag is van God. Dat maakte het hun bijna onmoge lijk om zich wezenlijk met de maat schappelijke verhoudingen bezig te houden." „Misschien zijn er ook andere fou ten gemaakt. Wellicht heeft men de arbeiders als groep te solidair voor gesteld. De arbeiders als groep zijn echter nooit opvallend bereid ge weest tot het aanvaarden van nieu we gedachten. De vakbonden hebben gefaald en zij staan nu wellicht voor him faillissement. Zij hebben hun leden er onvoldoende op voorbereid dat na het bereiken van de materië le doelen, gestreefd zou moeten wor den naar een algemeen menselijk doel; het zoeken naar een zodanige manier van produceren dat de mens en de gemeenschap niet alleen ma terieel maar ook geestelijk tot ont plooiing zou kunnen komen. Door dat falen zijn de arbeiders van arme onmondigen geworden." Prof. Van Zuthem noemt als voor beeld het steeds verder opvoeren van looneisen zonder dat de arbei ders zich bewust willen worden wel ke gevolgen het inwilligen van hun eisen kan hebben: „De arbeiders zou duidelijk moeten worden gemaakt dat niet langer de ondernemer, maar dat zij zelf door hun eisen de groot ste vijand van persoonlijk en maat schappelijk wei-bevinden aan het worden zijn". Onlangs achtte de voorzitter van het NVV de heer Kloos, het niet on waarschijnlijk dat de vakbeweging zou afzakken tot een louter dienst verlenend instituut. Prof Van Zuthem: „Wil de vakbe weging zich wezenlijk voor de ge meenschap en meer speicaal voor de arbeiders blijven inzetten, dan zal zij moeten gaan streven naar een hervorming van de economische or de. Naar mijn vaste overtuiging zal uiteindelijk de beslissing overaard. omvang, plaats en wijze van pro- duktie bij de arbeiders en de consu menten moeten komen. Dat kan al leen als de vakbonden hun leden duidelijk weten te maken dat die beslissingsmacht grote verantwoor delijkheid meebrengt jegens de ei gen groep, jegens de gemeenschap en uiteindelijk jegens de hele mens heid". „De vakbeweging zal haar leven duidelijk moeten maken dat het aanvaarden van deze verantwoorde lijkheid persoonlijke offers kan be tekenen: bijvoorbeeld het afremmen van de eigen welvaart om de Derde Wereld een eerlijke kans te geven: het afwijzen van een persoonlijke welvaartsstijging om het leefmilieu te beschermen. De arbeiders zullen, zeker in het begin niet beter beslis sen dan de ondernemers. Het gaat er echter om dat een mens pas verant woord kan leven als hij verantwoor de eisen stelt. Pas als de arbeiders leren inzien dat de gevolgen van be paalde eisen, voor hun persoonlijke verantwoordelijkheid komen, kan er sprake zijn van echt menselijke ont plooiing." Prof Van Zuthem meent dat dit doel niet alleen via onderwijsvernie- wingen kan worden bereikt. Men zal de samenleving in de aanvanke lijk; zeer harde praktijd met deze nieuwe menselijke ontplooiingskans vertrouwd moeten maken, al zal dat economische offers vergen: „De mens leert het best van de eigen fouten en we hebben zo weinig tijd, want er zal nu worden beslist over het leven van de mens van rrtorgen". „Natuurlijk zal de vakbond die hieraan begint, zich erg impopulair maken, want het zal erg onplezie- ring zijn als de steeds toenemende consumptiedrift door de vakbond doorlopend wordt gesteld tegenover de persoonlijke verantwoordelijk heid". „De vakbeweging die deze moeilij ke weg kiest een andere weg is er in feite niet zal worden tot een kleine Gideonsbende die de arbei ders en de hele gemeenschap steeds wakker schudt en opwekt tot het scheppen van maatschappelijke ver houdingen waarin iedere mens zich menselijk kan ontplooien". Prof. mr. H. Th. J. F. van Maar seveen rekent zichzelf tot de pro gressieve vleugel van de Katholieke Volkspartij. Niet omdat hij zo blij is met die partij: hij was (op eigen rekening overigens) lid van de Werkgroep Progressief Akkoord (PAK), die haar programmatisch streven naar progressieve samen werking volledig in de grond ge boord zag. Hij zegt het ook rond uit: politieke partijen hoeven van mij niet zonodig meer. Maar hij voegt er onmiddellijk aan toe: „Je kunt nu wel zeggen: weg met die partijen, maar er moet wel iets an ders voor in de plaats komen!" Prof. Van Maarseveen vindt dal de werkelijke belangen van de bur gers bij de partijen vaak in slechte handen zijn. Hoe komt dat? Volgens de Rotterdamse hoogleraar is een van de voornaamste oorzaken de, wat hij noemt, „oververtegenwoor diging van belangengroepen". Vak bonden, werkgevers, landbouwdes kundigen enz. hebben zich bij alle partijen en fracties zó 9tevig inge nesteld dat de belangen van de hele bevolking in de verdrukking komen, meent hij. Een voorbeeld: „Jaarlijks worden miljoenen in de landbouw gepompt, maar voor de culturele vorming is niets beschikbaar. Ik ben altijd een beetje bedroefd als je ziet hoeveel miljarden in het wetenschappelijk onderwijs gestoken worden ten kos te van bijvoorbeeld het kleuteron derwijs dat eigenlijk veel belangrij ker is". Houdt het parlement de verschil lende belangen onvoldoende in evenwicht? Prof. Van Maarseveen: „Natuur lijk moeten er belangengroeperingen zijn. In ons stelsel zouden belangen inderdaad in het parlement moeten worden afgewogen. Maar wie maken het uit? Dat zijn de regering en het ambtenarenapparaat. Hoe "kunnen die rekening houden met de belan gen van de burgers als de partijen het niet eens doen". Voor prof. Van Maarseveen is het nog helemaal geen uitgemaakte zaak dat bij de huidige evenredige verte genwoordiging iedere burger het beste aan z'n trekken komt. Prof. Van Maarseveen: „Men ver werpt het systeem van directe de mocratie. We kunnen ons land niet met 13 miljoen man besturen be weert men. Kijk, dat zou ik nu wel eens uitgemaakt willen zien". Wat nodig is: een grootscheeps onderzoek naar de „toekomst" van ons politieke systeem. Want prof. Van Maarseveen denkt aan de poli tiek op langere termijn. Bij zo'n on derzoek zouden computerspecialisten en elektronica-ingenieurs ingescha keld moeten worden. Prof. Van Maarseveen filosofeert: „Ik kan mij voorstellen dat iedere burger thuis over een knopje be schikt dat hij kan indrukken als hij het met een bepaalde beslissing niet of wel eens is. Verder denk ik aan steekproefonderzoeken, waar men tegenwoordig heel ver mee is. Geen onderzoeken die alleen interessant zijn ter kennisneming, zoals nu ge beurt, maar die maatgevend zijn voor het beleid. Rechtstreekse in spraak voor de bevolking dus". Of zo'n onderzoek er ooit zal komen? Prof. Van Maarseveen: „Ik vrees van niet. Daar voelt men helemaal niet voor. Hoeveel geld is er niet voor nodig. Stel je voor, en da? is helemaal niet denkbeeldig, dat er tegen schenen, tegen gevestigde be langen wordt aangeschopt. Dat risico wil niemand lopen". Kan grotere openbaarheid de ai- stand burger-bestuur niet verklei nen? Prof. Van Maarseveen: „Het rap port-Biesheuvel over de openbaar heid is in de grond van de zaak een sofrapport. Het gaat alleen maar om openbaarheid van overheidsstukken. Er zou een uitgewerkte regeling moeten komen die het verplicht stelt dat ook de zaakjes van machtige pressiegroepen, zoals vakbonden, werkgeversorganisaties, op tafel ko men. Hier is ook dringend meer in zicht nodig". Voorlopig zullen de partijen nog wel even blijven bestaan. Hoe taxeert hij ze, anno 1970? Prof. Van Maarseveen: „Ach, zo lang we het nog met partijen moe ten doen, zie ik best het nut van samenwerking, van grotere verban den in. Maar op de lange duur halen dingen als gekozen formateur, di strictenstelsel, kiezersvergaderingen weinig uit. Je lost er het probleem dat de burger zich onvoldoende be trokken voelt bij het bestuur niet mee op". Prof. Van Maarseveen stelt de beide grootste partijen, KVP en PvdA, verantwoordelijk voor de „malaise" in ons land. „Die hebben het goed verpest", meent hij. Het zijn volgens de hoogleraar ook de enige partijen, die „het" in de hand hebben om het weer goed te doen; om een nieuwe visie op maatschap pelijke structuren te realiseren. Prof. Van Maarseveen is het dui delijk niet eens met de hechte sa menwerking tussen de drie confes sionele partijen. Hij besluit: „De achterban van de KVP is aanzienlijk progressiever dan die bij de ARP en CHU, hoewel dat in de Kamer niet altijd blijkt. Soms denk ik zelfs, dat de gemiddelde KVP'er progressiever is dan de PvdA'er. Ik bedoel hier progressief in de zin van open staan voor veranderingen". De ontwikkelingsmogelijkheden van kin deren uit gezinnen van handarbeiders ko men op school ovoldoende aan bod. Het schoolsysteem is in hoofdzaak aangepast aan kinderen uit de beter gesitueerde mi lieus. Daardoor lopen handarbeiderskinde ren een grote achterstand op, zitten hun schooltijd uit en gaan daarna zo snel mo gelijk werken. Het basisonderwijs leidt vele kinderen op tot werkende jeugd. Dit zijn conclusies van de documentaire die de KRO-televisie dinsdagavond op het scherm heeft gebracht onder de titel „Ge lijke kansen voor iedereen?"een documen taire waarvoor bijzonder veel researchwerl was verricht. Men kan zich afvragen of er tussen de hierboven afgedrukte beschouwingen ten aanzien van de malaise in vakbonden en partijenstelsel en de in deze KRO-docu- mentaire gesignaleerde ongelijkheid ver band bestaat. Het is namelijk verleidelijk die verbinding te leggen: het kind dat zich op school al geïsoleerd en in de steek gela ten voelt door „het systeem" zal zich in zijn verdere leven ook zo veel mogelijk afzijdig houden en zich beslist niet meer gesteund voelen door vakbond of politieke partij, hoe aanlokkelijk hun programma's ook zullen zijn. Wie deze stelling zonder verder be wijsmateriaal poneert, doet naar ons gevoe len toch wel onrecht aan een groot deel van deze werkende jongeren juist zij staan dikwijls heel wat positiever tegenover onze samenleving dan vele half- of heel-intellec tuelen die dan wèl tot verder onderwijs ge komen zijn. We willen hier niet verder gaan dan dt ragen signaleren. Waarbij we graag hieron der het feitenmateriaal dat deze documentaire heeft opgeleverd, afdrukken opdat ieder zich een eigen mening kan vormen. Allereerst dan dit: voor de hierboven ge noemde categorie kinderen uit handarbeiders milieus blijkt taal, taalgebruik en woordbe grip een eerste struikelblok. Een leesttest maakte dit duidelijk. Aan kinderen uit de eerste klas werd de volgende tekst voorge legd: „Wat kan je aan je vader geven als hij jarig is: een das, een pijp, een jurk, een pop?" Zij moesten een rondje zetten om de goede woorden. Van de kinderen van leiding gevende ouders of ouders met hogere beroe pen in Enschede wist 84 pet. een goed ant- •voord te geven van kinderen van handar beiders wist echter 44 pet. het goede ant woord niet. In feite ging het er bij deze tesl tlleen om na te gaan of kinderen lezen wa ?r staat. Wat de verdere scholing betreft: werkende ongeren die uit handarbeidersgezinnen ko nen leren minder door dan kinderen uit an dere groeperingen. In cijfers uitgedrukt: 54 pet. van de eerste categorie leert door teger 64 pet. van de kinderen van hoofdarbeiders. Al na een jaar lagere school tekenen zich de verschillen af. Een onderzoek onder 1600 leerlingen aan het begin en aan het eind van dit schooljaar wees dit uit. Een intelligentie test aan het begin en einde leverde het vol gende resultaat op: Kinderen met geringe intellectuele moge lijkheden hadden aan het eind van het jaar voor 38 pet. nog slechte resultaten als hun ouders tot de hoofdarbeiders behoren voor de kinderen van handarbeiders was dit 71 pet. Voor kinderen met matige capaciteit ble ken de kinderen van ouders uit leidinggeven de functies voor 22 procent nog slechte resul taten te behalen. Ten aanzien van kinderer van handarbeiders bedroeg het percentage 56. Ten aanzien van kinderen met goede mo gelijkheden uit beide milieus was de cijfer verhouding aan het eind van het schooljaar 23 tegen 44. Alleen als je erg goed bent, ree' je het als kind van een handarbeider. Z' dijkt in de praktijk. Uit onderzoekingen van dr. Egbert Warriei die alle zes klassen van de Amsterdamse ba sisscholen onderzocht, destilleerden dr. Var Calcar en dr. Teilegen de volgende gegeven na een analyse per wijk. Zij stelden vast dat van de 44 scholen, die de hoogste resultaten boekten in rekenen en taal, er 2 procent was gelegen in handarbeidersbuurten, 57 procent in de hogere inkomens-buurten. Meer dan 15 procent van alle scholen in Nederland zijn volksscholen, waar kinderen van handarbeiders met een bepaalde achter stand op school komen, achterblijven, zich isoleren en zo snel mogelijk na school gaan werken. Van vaders van werkende jongeren, die ta- nelijk veel verdienen, heeft 71 procent een geringe verdere scholing gehad en 29 procent liet. Vaders, die minder verdienen: 57 pro cent geschoolde kinderen en 43 procent niet. Van vaders van werkende jongeren die wei nig verdienen, heeft 46 procent geschoolde kinderen en 54 procent ongeschoolde. Naar mate vaders meer scholing hebben neemt de cans op verder onderwijs voor hun kinderen toe. Uit zijn testen is dr. Van Calcar gebleken lat talloze handarbeider.skinderen niet dat ty pe voortgezet onderwijs /uilen kunnen vol gen, waartoe ze op grond van hun aanleg in staat zouden zijn geweest.

Digitale periodieken - Gemeentearchief Veenendaal

De Vallei | 1970 | | pagina 8