Een draad uit de
warrige kluwen
De bejaarden
Aandacht
voor de
spelling
Wat er ook van komt,
U bent gewaarschuwt
MET ONGEDULD WORDT GEWACHT OP DE
BESLISSING VAN MINISTER VERINGA
TAAL IETS ANDERS DAN SPELLING
Spelling tot 1940
Spellingwet 47
Commissie
Wesselings-Pée
Nieu we poging
Aanvullingen
door
Johan W. Ravcstein
Het klinkt als een heel moeilijk wiskun-
devraagstuk. Gegeven is dat de minister
van sociale zaken al maandenlang in on
min leeft met de vakbeweging, zodat ze
op officieel niveau niet met elkaar over
zaken als loonpolitiek wensen te praten
Gegeven is ook, dat de hele economische
situatie een tikje uit de hand dreigt te
lopen, zodat overleg toch eigenlijk wel
hard nodig is. En de vraag luidt: Waarom
heeft de staatssecretaris van economische
zaken, speciaal belast met de zorg voor
de middenstand, met aftreden gedreigd?
En de tweede vraag: Waarom dreigen de
bejaarden van dit alles de dupe te woe
den?
Met die vragen moet de Tweede Kamer
zich volgende week gaan bezig houden in
haar jaarlijkse financieel-economisch de
bat. En als staatsburger in een parlemen
taire democratie wordt u geacht van deze
debatten met belangstelling kennis te ne
men. Terwijl we ons toch levendig kunnen
voorstellen dat u er „geen draad" van
begrijpt, of liever: dat u de draad niet
kurrt vinden in deze onontwarbare kluwen
van lonen en prijzen want daarover
gaat het. Laten we proberen u enigermate
op weg te helpen.
Het is begonnen met de loonwet van
minister Roolvink. Het daarin opgeno
men artikel 8 geeft de minister de be
voegdheid in te grijpen in afzonderlijke
CAO's als delen van zo'n overeenkomst
in strijd zijn met het algemeen belang.
Toen de volksvertegenwoordiging deze
loonwet inclusief artikel 8 aanvaardde,
verklaarden twee van de drie vakcentra
les: N.V.V. en N.K.V., dat zij niet meer
wensten deel te nemen aan het centrale
overleg binnen de Sociaal Economische
Raad en de Stichting van de Arbeid
de twee organen waarin werkgevers en
werknemers elkaar, en indien nodig, de
regering plegen te ontmoeten.
In de daarop volgende maanden hiel
den de minister zowel als de vakcentra
les het been stijf tot de gebeurtenis
sen van de afgelopen zomer: stakingen
en de vierhonderd gulden-golf duide
lijk maakten dat het de verkeerde kant
op ging en dat er toch écht weer ge
praat zou moeten worden met èlle par
tijen.
Drs. J. W. de Pous, SER-voorzitter en
gewiekst onderhandelaar, zag kans de
impasse te doorbreken. Hij lanceerde
een voor alle partijen aanvaardbaar
voorstel, waarin van de regering werd
gevraagd artikel 8 buiten werking te
stellen en van de vakcentrales weer hun
stoelen bij het overleg in te nemen.
Toen kwamen de werkgevers in het
geweer. „Als de minister van sociale
zaken niet meer mag ingrijpen In afzon
derlijke CAO's zo was hun redene
ring dan moet ook aan de minister
van economische zaken de mogelijkheid
ontnomen worden in te grijpen in afzon
derlijke prijzen. Anders gezead: als arti
kel 8 van de loonwet vervalt dan moet
ook artikel 2 van de Driizenwet verval
len. Ook dat leek de SER billijk en dus
ging het voorstel mee naar de minister
raad.
Dat nu beviel de minister van econo
mische zaken helemaal niet. En omdat
hij geen spaak in het weer op pano
komende wiel van overleg wilde steken,
bedacht hij een slimme tussenoolos-
sing. Goed, zei hij, artikel 2 gaat de
Ijskast in maar dan vaardig ik wel
een „prijscölculatiebeschikking" uit, an
ders is het hek van de dam. Waarmee
zijn medeministers het eens waren.
Daarmee heeft de minister dan nu de
middenstand bijzonder boos gemaakt en
zijn staatssecretaris in een wat moeilijke
positie gemanoevreerd. Die calculatiebe
schikking betekent simpel dit: A. Het
prijzenniveau wordt bevroren op 3 nov.
1970; B. De prijzen mogen alleen ver
hoogd worden als bepaalde, met name
genoemde factoren kostprijsverhogend
werken: C. Een van de factoren die
men mag doorberekenen is de uitkering
van vierhonderd gulden. En vooral dat
laatste heeft de middenstanders bijzon
der gestoken. U hebt kunnen lezen wat
hun voorzitter zei: „Het enige dat de
regering doet is de prijsopdrijvers on
dersteunen!" Dat een staatssecretaris
die juist zijn krachten aan het welzijn
van die middenstand moet geven, zich
met deze situatie niet gelukkig voelt is
wel duidelijk.
Zo is dan het wiskundevraagstuk waar
mee we begonnen zijn tot een goed einde
gebracht helaas kan hetzelfde nog niet
gezegd worden van de loon- en prijsim-
passe. Als alles goed gaat kunnen nu alle
partijen weer om de tafel gaan zitten
dat is het winstpunt van de jongste ont
wikkelingen. Maar of nu ook bij alle partij
en de bereidheid bestaat de eisen te ma
tigen en gezamenlijk naar een beter eco
nomisch klimaat toe te werken, zal nog
moeten blijken. Misschien zal het debat
volgende week daarover meer klaarheid
brengen.
Die bereidheid zal allereerst tot uitdruk
king moeten komen in de te nemen maat
regelen voor de bejaarden. Bij het kabinet
bestaan plannen om aan allen die via
AOW, AWW of bijstandswet van de over
heid afhankelijk zijn, ook een extra uitke
ring te verstrekken. Logisch want als de
vierhonderd gulden in de prijzen doorbe
rekend mogen worden, dan zullen die prij
zen stijgen en die kostenverhogingen
kunnen juist deze mensen zeker niet op
vangen.
De SER, die over deze zaak moet advi
seren, schijnt er echter anders over te
denken. In plaats van een extra uitkering
w^l men liever per 1 januari 1971 de AOW
met 3 pet. verhogen, dit om de aanpas
sing van AOW aan minimum-loon weer
een stapje dichterbij te brengen. Dat laat
ste lijkt een mooi streven maar de be
jaarden lopen zo wél de kans in de dure
wintermaanden tussen wal en schip te ra
ken. Tenzij er een voorschot op die ko
mende verhoging wordt gegeven dat is
wel het minste waartoe men zal moeten
besluiten.
En wat moet er vervolgens gebeuren
voor de vele anderen die niets extra's
hebben gekregen of zullen krijgen? De
kleine middenstanders bijvoorbeeld? Er is
voor staatssecretaris Van Son toch nog
wel een hoop werk aan de winkel I
Prof. Mattias Siegenbeek, de
eerste echte spelling ordenaar.
Matthias de Vries en Lammerd Allard te Winkel, mannen wier namen
onverbrekelijk met elkaar en met hun woordenboek zijn verbonden.
Minister Marchant verbond zijn
naam aan tal van veranderingen.
Dr. J. H. Wessélings wacht af wat
de minister nu zal beslissen.
In de Troonrede van september werd een opsomming ge
geven van de vele belangrijke zaken die het kabinet-De Jong
in de laatste zittingsperiode van zijn vierjarig bestaan nog
graag afgehandeld zou willen zien een respectabele lijst,
veelal van problemen die een regering wel moét aanpakken,
wil zij niet door de volksvertegenwoordiging in gebreke wor
den gesteld, dan wel door allerlei pressiegroepen buiten het
parlement voor „waardeloos" worden uitgekreten.
In die opsomming zal men vergeefs gezocht hebben naar
een aankondiging.dat dit kabinet ook voornemens is de han
gende spellingkwesties tot een goed einde te brengen, hoe
wel minister Veringa in februari van dit jaar aan de Eerste
Kamer had laten weten dat hij nog in het lopende zittingsjaar
een beslissing hierover zou nemen wat hij dus niet gedaan
heeft. Tenzij natuurlijk die beslissing al wel genomen is, maar
nog als verrassing wordt bewaard tot het ogenblik waarop
de minister moed genoeg verzameld heeft om de storm over
zich heen te laten gaan. Want storm komt er, hoe die beslis
sing ook uitvalt in spellingkwesties is het namelijk onmo
gelijk het iedereen naar de zin te maken!
Spelling lijkt maar een heel onbelangrijke zaak in een tijd
waarin lonen en prijzen, fusies en bedrijfssluitingen, demo
cratisering, inspraak en wat al niet meer de geesten gevangen
houden. Spelling is ook onbelangrijk als men voor lief wil
nemen dat verreweg de meeste Nederlanders niet in staat
zijn foutloos een klein briefje te schrijven laat staan dat
zij hun gedachten in een wat bredere woordenschat foutloos
op papier kunnen zetten. Dat zijn zaken van de geest wie
maalt daarom in een materialistisch-technocratisch tijdperk!
Maar er wordt wél op school een hoop tijd verknoeid
letterlijk verknoeid want onze spellingregls zijn van dien aard
dat alle bestede tijd toch geen resultaten oplevert. En de
onderwijswereld zou dan toch ook wel graag zien dat minister
Veringa de knoop maar doorhakte. Ze maken er geen hals
zaak van dat niet. Onderwijzers en leraren hebben al zo
veel waarvoor ze moeten vechten. Maar een klein beetje
spoed zouden ze toch wel op prijs stellen.
Wat kan de minister doen? In het hieronder volgende arti
kel zet een onzer medewerkers uiteen welke plannen allemaal
door commissies en belanghebbende organisaties aan de be
windsman en zijn medewerkers zijn voorgelegd. Met die plan
nen kan hij drie dingen doen:
a. Helemaal niets, omdat de tijd voor een goede afhandeling
ontbreekt. Het betekent dat een volgende minister zich op
nieuw in deze materie zal moeten inwerken.
b. De voorstellen die hem bereikt hebben in zoverre overne
men dat hij het parlement erbuiten kan laten. De nu van
kracht zijnde spellingwet geeft hem namelijk de bevoegd
heid bepaalde zaken bij Koninklijk Besluit te regelen. Dan
krijgt hij wel de wind van voren!
c. Een nieuwe spellingwet indienen, waarin de voorstellen
zijn verwerkt. Zulks in overleg met zijn Belgische collega.
Maar het lijkt niet waarschijnlijk dat minister Veringa die
wet ook nog aangenomen krijgt in de hem nog resterende
tijd. Stel je voor dat je gewaarschuwt met een t moet schrij
ven.-
Op het moment dat we
gaan schrijven krijgen we
met spelling te maken.
Voor 't Nederlands kunnen
we stellen dat de spelling
ons vanaf de 12e eeuw be
kend is. Wanneer is nu een
woord goed en wanneer
fout gespeld? Laten we
voorop stellen dat de beste
spelling die zou zijn, waar
bij altijd hetzelfde letter
teken voor een en dezelfde
spraakklank wordt ge
schreven. Spreken we een
d in ik doe bijvoor
beeld dan schrijven we
een d spreken we een t
(ik houd) dan schijven we
ook een t. Uit het voor
beeld blijkt al dat dit in
de huidige spelling van
het Nederlands niet het
geval is.
In analogie met lopen
ik loop, schrijven, wij hou
den ik houd. Zo is het
geregeld in de laatste
spellingwet, die dateert
van 1947.
Afgesproken werk dus
en daarmee staat dan
tevens vast, dat spelling
los staat van de taal. De
taal (onze woordenschat,
de opbouw van een zin en
dergelijke) heeft een na
tuurlijke ontwikkeling
doorgemaakt en berust
niet op afspraak. Een ge
heel volk maakt de taal.
Een juiste spelling van
een woord is op dit
ogenblik een spelling ont
leend aan de spellingwet
met daarbij het Koninklijk
Besluit van september
1955. Een spelling die
hiervan afwijkt is een
foute spelling. Een foute
spelling betekent geen aan
tasting van de taal. Of ik
nu schrijf ik houd/hij houdt
dan wel ik hout/hij hout -
de lezer weet wat ik be
doel.
l^r is altijd geharrewar geweest om de spel-
ling, dat naarmate de eeuwen verstre
ken in hevigheid toenam. De afgelopen 70
jaar vormen hierin een hoogtepunt. Touw
trekkerij tussen spellingdeskundigen, over
heid, schrijvers en onderwijs. En nu, anno
1970, zitten we met de misère. Officieel is de
zogeheten voorkeurspelling, maar die is bij
slechts weinigen goed bekend. Het onderwijs
verknoeit vele uren aan spellingproblemen,
uren die beter aan daadwerkelijk taalonder
richt als het schrijven van brieven, opstellen
en het spreken van goed Nederlands besteed
zouden kunnen worden. Nu is de doorsnee
middelbare scholier niet in staat zijn gedach
ten op een fatsoenlijke manier in een brief of
in een rapport vast te leggen noch volgens de
officiële wijze te spellen. Een onhoudbare si
tuatie in deze papieren-wereld. Om het taal
onderwijs betere mogelijkheden te geven
moet de spelling herzien en daarmee vereen
voudigd worden. De traditie in de schrijfwij
ze, alsook de spelling van in het Nederlands
opgenomen vreemde woorden, vormt bij ve
len ongetwijfeld een beletsel voor rigoreuze
wijziging van het schriftbeeld. Toch is aan
iedere spelling, mits logisch opgezet, te wen
nen. Het spellingverloop door de eeuwen
heen toont dit aan. Ter staving hiervan is
het aardig op te merken, dat men vanaf de
middeleeuwen tot aan Vondel tamelijk alge
meen hij wort geschreven ziet.
In de vroegste eeuwen dat het Nederlands
werd geschreven hebben de auteurs hun
eigen spelling bepaald. Hierbij werd zoveel mo
gelijk een spraakklank met het overeenkom
stige letterteken weergegeven. Van conse
quentie in de spelling was geen sprake. Ove
rigens zijn al in de 14e eeuw pogingen gedaan
een zekere regulering in de spelling te bren
gen, evenwel zonder succes. In de renaissance
werd opnieuw getracht de schrijfwijze aan
regels te onderwerpen. Een gezaghebbend
werk hiertoe was de „Twe-Spraeck" (1584)
van H. L. Spieghel. Ook de schrijfwijzen van
Hooft en Vondel namen velen tot voorbeeld.
Nadien waren het eigenlijk steeds onze grote
schrijvers die totaan de 19e eeuw de
spelling bepaalden en ook wel tot enige re-
gelmaat kwamen. Maar een algemeen aange
nomen stelsel bleef uit.
In 1801 kreeg professor M. Siegenbeek op
dracht van de regering een spellingsysteem te
ontwerpen. Dit ontwerp (met woorden als
blaauw en kagchel) werd drie jaar later de
eerste spellingwet in ons land. Ook België
viel onder deze wet tot aan de onafhankelijk
heid in 1831. Direct werd toen gebroken met
de spelling-Siegenbeek, wat het begin bete
kende van een verwoede spellingoorlog tussen
de Vlamingen onderling. Na ruim tien jaar
kwam hieruit „de vader van de Vlaamse be
weging" J. F. Willems als overwinnaar u
voorschijn. Zijn spelling die nauw aanslool
bij die van Siegenbeek, werd in België var
kracht.
In 1883 ontwierpen twee taalgeleerden, M
de Vries en L. A. te Winkel, nieuwe regels die
werden vastgelegd in de „Grondbeginselen
der Nederlandsche Spelling". Bij onze zuider
buren sloegen deze spellingideeën vrijwe
ogenblikkelijk aan. Ons land was niet zo snel
Pas toen in 1883 bleek dat het systeem ^var
De Vries en Te Winkel nagenoeg algemeer
ingang had gevonden, werd deze spelling ooi
hier van kracht, zij het niet bij wet.
Deze spelling bracht o.m. onderscheid tus
sen tel/ij, au/ou en tussen e en ee, o en oo in
open lettergrepen en plaatste een ch achtet
de s in woorden als mensch, asch er. tusschen
De beide spellinghervormers waren in 188T
begonnen aan een monumentaal woorden
boek, „Woordenboek der Nederlandschi
Taal", waarin alle in het Nederlands gebruik
te woorden op de juiste schrijfwijze en me'
een gedetailleerde verklaring moesten worden
opgenomen. Hoe omvangrijk dit werk wel is
moge blijken uit het feit dat nu, 90 jaar later
dit woordenboek, ondanks voortdurende stu
die, nog niet gereed is. Op de oudste delen
zijn inmiddels aanvullingen verschenen.
In 1891 bond dr. R. A. Kollewijn de strijd
aan met de aanhangers van De Vries en Te
Winkel. In zijn artikel „Onze lastige spelling"
wees hij op het onpraktische en inconsequen
te van het geldende systeem. Grondige ver
eenvoudiging stond hij voor. Zo was hij een
tegenstander van het gebruik van de naam
vals n op het eind van woorden met open
lettergrepen a, e, o en u. Ook de ee en oo aan
het eind van een lettergreep niet aan het
eind van een woord wilde hij laten verval
len. Voorts spelde hij het achtervoegsel -lijk
als -lik (b.v. moeilik) en maakte van visch
vis. Zijn protest lokte een beweging uit onder
de naam „Vereniging tot vereenvoudiging van
onze spelling". De strijd om de spelling was
compleet.
Het duurde echter tot in de dertiger jaren
eer de beweging van Kollewijn zoveel aan
hang had gekregen, dat de overheid het nood
zakelijk achtte de spelling aan een onderzoek
te onderwerpen. Dit onderzoek leidde ertoe
dat de toenmalige minister van Onderwijs H.
P. Marchant in 1934 een aantal vereenvoudi
gingen aanbracht in de spelling-De Vries en
Te Winkel, o.a. ten aanzien van de ee, de oo
en de sch. De naamvals n bij mannelijke per
sonen en dieren bleef echter gehandhaafd
evenals het achtervoegsel -lijk. Deze spel
ling-Marchant werd algemeen ingevoerd op
de scholen.
Velen waren nog steeds niet gelukkig met
de spelling. Naast degenen die een verdere
vereenvoudiging verlangden waren er ook
en zeker niet minder die weer terug wil
den naar de uitgangspunten van De Vries en
Te Winkel. Kort voor de oorlog zag het er
nog even naar uit dat de conservatieven hun
zin zouden krijgen. Een spellingwijziging was
in voorbereiding toen de oorlog uitbrak. De
bezetter liet de spelling voor wat ze was.
In de oorlog kwamen de Nederlandse en de
Belgische regering overeen de spelling in het
vervolg gezamenlijk ter hand te nemen. Deze
afspraak resulteerde in de installatie van een
Nederlands-Belgische commissie kort na de
bevrijding. Deze commissie had tot taak de
beide regeringen te adviseren inzake de op
stelling van een spellingwet. Binnen een jaar
kwam men tot een voorstel dat leidde tot de
afkondiging van het spellingbesluit in België
en een jaar later in ons land, na veel moei
lijkheden in de Tweede Kamer, tot de spel-
lingwet-1947 „met betrekking tot de schrijf
wijze van de Nederlandsche taal". Voor het
eerst na de wet van Siegenbeek, had ons land
weer een officiële spelling. Het eigenlijke
wetsvoorstel bestond uit 1 artikel dat inhield
de bevoegdheid van de minister om alle spel
lingaangelegenheden bij Algemene Maatregel
van Bestuur te regelen. In België is dit arti
kel als wet afgekondigd. De Tweede Kamer
beperkte de voorgestelde ministeriële be
voegdheden tot het regelen bij K.B. van:
1. de bastaardwoorden:
2. de tussenklanken in samenstellingen (b.v.
fietserek of fietsenrek):
3. geslacht en voornaamwoordelijke aandui
ding (hij/zijn en zij/haar),
4. de schrijfwijze van Nederlandse aard
rijkskundige en historische namen.
Voor de rest werd de spelling van De Vrie
en Te Winkel aangehouden met de wijzigin
gen van Marchant. In afwachting van de bi
K.B. te regélen punten moest bij woorden die
nog niet bij wet geregeld waren de schrijf
wijze van het woordenboek van De Vries er
Te Winkel worden gevolgd.
Een Nederlands-Belgische commissie were
belast met het opstellen van een woordenlijs
om te komen tot een vaststelling van d<
schrijfwijze van bastaardwoorden, het al da'
niet plaatsen van een tussenklank in samen
stellingen en het bepalen van het grammat
cale geslacht van zelfstandige naamwoorder
In 1954 kwam deze commissie met resultate
in de vorm van het zogenoemd^ „groer
boekje", waarin opgenomen een groot aapt:
woorden met geslachtsaanduiding. Belangrij
ker dan deze woorden was de inleiding va1
dit boekje, een leidraad voor de spelling va-
het Nederlands, die op dit moment nog off:
cieel van toepassing is. Hét ongelukkige vai
deze woordenlijst is de keuze-mogelijkhei
die zij geeft voor de schrijfwijze van de bas
taardwoorden. Men vindt er een voorkeui
spelling (directeur) naast eer. progressiev-
spelling (direkteur), terwijl de schrijfwijze
van een aantal woorden naast elkaar blijver
voortbestaan (adspirant/aspirant). Op 1 sep
tember 1955 werd de voorkeurspelling vai
het groene boekje voor ambtenaren en he
onderwijs door een K.B. voorgeschreven.
Het onderwijs toonde zich echter niet ge
lukkig met de nieuwe regeling, vooral waai
het de keuzemogelijkheid betrof. Het drong
aan op toenemende vereenvoudiging van de
schrijfwijze der bastaardwoorden. Ook onze
zuiderburen waren niet tevreden met de re-
De Nederlands-Belgische commissie
Wesselings-Pée. zo genoemd naar de
beide voorzitters, tijdens een persconferen
tie in het Haagse perscentrum Nieuwspoort
op 28 mei 1969. Sindsdien wacht de commis
sie af.
sultaten van de commissie in die zin, dat zij
de voorkeur gaven aan de progressieve spel
ling.
De woordenlijst-commissie is nog actief. Zij
heeft de opdracht een voorstel te doen met
betrekking tot de schrijfwijze van Nederland
se aardrijkskundige en historische namen.
Een advies op korte termijn is nog niet te
verwachten.
In mei 1958 werd aan het kort na de oorlog
tussen Nederland en België gesloten Cultureel
Akkoord een aanhangsel gevoegd waarin
stond dat beide landen zouden streven naar
de verwezenlijking van een vereenvoudiging
van de schrijfwijze van de Nederlandse taa!
in overleg en door gezamenlijke studie. Uit
vloeisel hiervan, maar ook van de onvree in
onderwijskringen aangaande de spelling van
het groene boekje, was de oprichting van eer
commissie bestaande uit vijf Nederlandse er
vijf Belgische spellingdeskundigen, bekenr
onder de naam Commissie Wesselings-Pée
naar de voorzitters van de Nederlandse en d<
Belgische delegatie. De opdracht die de des
kundigen van hun ministers meekregen luid-
1e: het adviseren op welke wijze, in afwij
king van de woordenlijst, een spelling var
bastaardwoorden zonder keuzemogelijkheid
kan worden bereikt, .waarbij een zo conse
quent mogelijke opzet in fonologische zin (het
gebruik van een overeenkomstig letterteken
voor een spraakklank, wat niets te maken
heeft met fonetisch schrift!!) en een zo ver
mogelijk gaande vernederlandsing wordt na
gestreefd.
Met grote voortvarendheid trok de commis
sie aan het werk en drie jaar na de eerste
bijeenkomst werd rapport uitgebracht. Bij de
bestudering van dit rapport blijkt duidelijk
dat de commissie in vele gevallen toch terug
deinsde voor een wijziging van het schrift
beeld. De ethymologische opvattingen wogen
vaak sterker dan de fonologische. Ondermeer
werd voorgesteld woorden als chocomel, an
nonce, auto, bougie, circa e.a. onaangetast te
laten. Doch in niet geringe mate koos de com
missie toch voor een progressieve spelling
voor woorden als trem, trenen, kollega e.a.
Ook de schrijfwijze van klinkers was aan de
orde gesteld, met als resultaat het advies
woorden als pree, komitee, logee, odekolonje,
sjofeur, biskwie en koloniën, progressief te
spellen, maar ongewijzigd te laten cahier,
journalist, suite e.a. Aangaande de medeklin
kers kwam de commissie tot het schrijven
van woorden als: aktueel, kollege, rektor,
sukses, akkwizitie, hasjee e.a., doch ongewij
zigd liet zij: crème, loco(-burgemeester), jac
quet. De tussenletter n plaatste de commissie
niet in samenstellingen met een zelfstandig
naamwoord als eerste lid, waarvan de laatste
lettergreep als e of en wordt uitgesproken,
tenzij het eerste lid in onverbogen vorm uit
gaat op n b.v. boekekast, gekkehuis, liederea-
vond, woordelijst, maar havenmeester, ruite
naas, zuidenwind. De s komt volgens het
voorstel in samenstellingen waarin deze
wordt gehoord: beroepsofficier, meisjesafde
ling, maar. bcdrijfchef, meisjeschool; en in
samenstellingen waarvan het eerste lid niet
eindigt op op een scherp uitgesproken mede
klinker en het tweede lid begint met een z.
respectievelijk g of j die als s of sj wordt
uitgesproken: bestuurszaken, koningszoon,
liedjeszanger o.a. Voorts besteedt het rapport
aandacht aan het koppelteken, het weglatings
teken, de verdeling in lettergrepen en het
gebruik van hoofdletters, waarbij de commis
sie uitgaat van de bestaande situatie en al
leen een klein aantal veranderingen opgeeft.
De tot nu toe aangehaalde zaken uit het
rapport Wesselings-Pée zouden eventueel met
behulp van een K.B. van kracht kunnen wor
den. Er werd echter nog een probleem aange
sneden, dat ingrijpender was en dan ook al
leen door middel van een wetswijziging van
kracht zou kunnen worden. Dit betrof de
spelling van de woorden op ee, het woordein
de iën, de uitgang iseh woorden op aarn, eern
en oorn, woorden met een h na de t en aflei
dingen van werkwoorden met een stam op
Enkele voorbeelden die iets van de ideeën
van de commissie laten zien: feëriek, tweën.
zeën (maar zeeschip, ideetje), spiën, praktisch,
lantaren en doren (maar doornig) tuis, tans,
oetster e.d.
Telkens zet de commissie het gehele rap-
irt door uiteen, waarom zij uitzonderingen
noodzakelijk acht.
Dit rapport is fel bekritiseerd. Vooral in de
dagbladpers heeft het veel aandacht getrok
ken. Daarnaast was men in onderwijskringen
niet gelukkig met deze studie. Men betreurde
het dat de commissie de problemen rond de
schrijfwijze van woorden met ei/ij, au/ou en
-lijk onbesproken had gelaten, iets wat de
commissie buiten haar opdracht achtte. Daar
naast vond men dat ook een herziening van
de schrijfwijze van de werkwoordsvormen
noodzakelijk was voor een zinvolle vereec-
vouding van het Nederlands ten behoeve var
^et onderwijs.
tijk heeft uitgewezen dat het onderscheid tus
sen au en ou bij leerlingen die naar het mid
delbaar onderwijs overgaan nauwelijks moei
lijkheden geeft. Het schrijven van één teken
voor de ei/ij klank ontraadt de commissie
zelfs. Zij is van mening dat ook dit nauwe
lijks tijdsbesparend werkt. Mochten de minis
ters desalniettemin toch besluiten tot een let
terteken dan geeft de commissie de voorkeur
aan ij boven ei. Het schrijven van één teken
voor de ei/ij acht zij echter een le ernstige
breuk met de schrijftraditie. Kort is het rap
port over de spelling van het achtervoegsel
-lijk. De commissie ziet er voldoende voor
deel in voor het onderwijs -lijk aLs -lik (dus
vrolijk in vrolik) te spellen. Nog noodzakelij
ker zal deze wijziging zijn als de ij zal wor
den ingevoerd voor alle ei/ij klanken. Immer*
in een dergelijk geval zal de ij alleen ge
schreven moeten worden waar de ei/ij klank
wordt gehoord.
Voorts heeft de commissie de spelling van
de werkwoordsvormen aan de orde gesteld.
Zij adviseert hierin drie punten die dus bij de
onderwerpen die in het eerste rapport waren
opgenomen en een wijziging van de spelling
wet vereisen zijn toegevoegd. Zo stelt ze
voor:
1. de tweede en derde persoon o.t.t. van
werkwoorden op -den zonder t te schrijven,
dus hij antwoord, jij braad vlees, je word;
2. enkelvoudsvormen van de o.v.t. van
werkwoorden op -den en -ten als het werk
woord zonder n te schrijven, dus jij prate, hij
stote door, het kind hete Jan;
3. de meervoudsvorm van de o.v.t. van
werkwoorden op -den en -ten te schrijven als
het werkwoord, dus toén haasten wij ons,
toen luiden zij de bel.
Al de reacties leidden ertoe dat de commis
sieleden opnieuw rond de tafel gingen zitten.
Met tempo werd gewerkt en in 1968 kwarr
dan ook een tweede rapport dat een jaar la
ter werd gepubliceerd. De strekking van he
oorspronkelijke rapport was onaangetast ge
bleven en de inhoud ervan was in zijn totali
teit in de zogeheten „Eindvoorstellen van de
Nederlands-Belgische commissie van de bas
taardwoorden" opgenomen. Nieuw waren de
hoofdstukken betreffende de spelling au/ou
ei/ij en het achtervoegsel -lijk. Daamaas'
werd een verdergaand advies inzake de spel
ling van de werkwoordvormen uitgebracht
Wat de spelling van de au/ou klank in bas
taardwoorden betreft kwam de commissie
niet tot een uitspraak. Als voornaamste argu
ment hiervoor werd aangehaald dat de prak-
Ook dit rapport haalde de dagbladper*
ruimschoots. Daarnaast bogen de gezamenlij
ke verenigingen die zich bezig houden met
het onderwijs in de moedertaal zich over de
„Eindvoorstellen". Van hen kwam dan ook de
belangrijkste reactie in de vorm van een
brief die onlangs aan de minister werd over
handigd. Zij dringen aan op overneming van
de „Eindvoorstellen" en wel zo spoedig moge
lijk. Niet helemaal zijn zij het met de inhoud
eens en zij stellen dan ook voor onder meer
de volgende wijzigingen en aanvullingen in
een derhalve zonder meer noodzakelijke
vetswijziging op te nemen:
1. de au/ou klank wordt consequent met
en ou gespeld,
2. de ei/ij klank wordt consequent met een
I gespeld,
3. de le klank wordt consequent met een I
gespeld, maar met een le in een gesloten let
tergreep,
4. betreffende de verbuigingen van werk
woorden willen zij een klank een teken, du*
bij het voltooid deelwoord altijd een t: ge-
brant. geléeft. In verband met dit punt wil
men het letterteken t schrijven wanneer een t
wordt gehoord en een p wanneer een p wordt
gehoord.
Zo liggen de zaken nu. Te wachten op d#
minister!
Y+V r