Als storm door bos raast voelen dassen, hermelijnen en marters zich 't veiligst Roofdierwelp deed hooggeleerde heren de das om KLEINE 1 jj 00FD1EREN door Adriaan P. de Kleuver DUIKELING GENADELOOS CULTUURLAND DRESSUUR KLEMVAST RUÏNE- BEWONER OTTER RATTEN Vruchtenveilin<j VEILING SEPTER TIEL Veiling Zaltbommel boommarter achtervolgt eek hoorn. DINSDAG* 10 NOVEMBER 1970 «•••••••MMMMfMMMitMtltllMINMtlMMlIHlMOfStlMMSftMVMaiSIMAtMtaSIMMStftaaaMMMM* November /et wel met wisselvallig weer in. Zo schijnt de zon en voor je er erg in hebt giet het pijpestelen. De bos sen zijn nog mooi en de zon tovert alle? om in de schoonst- denkbare kleurenpracht. Als de storm door het bos gaat en een niet te temmen bulderbas wordt, dan stuiven de afgevallen bladeren voor je uit en dat zo'n windstoot klei ne tyfoontjes met zich mee voert zie je ook. Dan war relen de bladeren op één plekje rond. Zó zag u dat al beslist eens gebeuren. Raast de wilde jager bulderend door de kale kruinen straks, dan weten wij dat de tijd van rust aangebroken is. Hoe ruig en boesterig het dan buiten ook toe gaat. de rust is er evengoed. Hoe ervoer ik dat in een bos met hoog- opgaande stammen. Daarboven was het een rumoer van jewelste en beneden bewogen de stammen niet eens. Daar was het roerloos. Een wonder om dat mee te maken. Zoiets moet je gewoon opvallen, anders ga je er aan voorbij. Het was toen één van de zeldzame keren dat ik de koning onder de kleine roofdieren ontmoette. Want al maken ze van een heleboel hermelijnen velle tjes in wintertooi nu al koningmantels, ik vind" de gewone boommarter de naam koninklijk waard. Nu ben ik dan gekomen tot het ei genlijke onderwerp. En waarvoor dan die inleiding? Omdat het mijn ervaring is dat juist in déze tijd de kleine roof dieren het meest te zien zijn. Als ze jongen groot moeten brengen gaan ze zeer omzichtig te werk. De boommarter verschijnen dat hij zièh gewoon plat was zó verrast door mijn plotselinge drukte op een dikke dennentak. Lk weet niet of u al eens de tint van dennen, roodbruin, hebt zien opglanzen in de avondzon. Als ik u dan zou zeg gen: „Kijk. daar zit een marter ineen gedoken". lien tegen één dat u dan niets opmerkelijks zou opvallen. Maar die keer zou dat wél het geval geweest zijn! Hij had moeite zich op die in be weging zijnde tak klem te houden. Op een moment waagde het dier dan ook de „dodensprong". Het flitste langs een stam naar beneden en stoof over een bospad in de richting van het Ameron- gense fietspad en ja, dan is het Elster- bos een goed heenkomen. Ze brengen het er altijd niet zo goed af. Het is mij altijd nog een raadsel wat die éne boommarter nou precies in de hoge populieren van de Wageningse laan te doen had. Het was ook bij har de wind en die populierentakken geven zo gevaarlijk mee. Het dier moet een reusachtige duikeling gemaakt hebben en pardoes op het asfaltdek gekwakt zijn. Dat betekende een gewisse dood. Een kennis die de marter vond liet het dier vol trots zien toen die opgezet was. Zo sneuvelen in ons cultuurlandschap nogal eens zeldzaam aan het worden zijnde dieren. Want heus, er is bij ons op het laatst haast geen plaats meer. Net dan de Utrechtse heuvelrug en wat de jachtopzieners daar uitspoken weet je allemaal ook niet. Goed, ik ken er die beslist geen boommarter zouden afknallen. Doordat die vervloekte myxomatose in telkens terugkerende golven de ko nijnenstand teistert, krijgen- de eek hoorns ook telkens hun deel. Die schij nen er nóg gevoeliger voor te zijn. Wanneer zie je nog eens een eekhoorn. Dat is toch de hoofdjachtbuit van de marter. Gevolg is dat de marter ook zeldzamer wordt. k Heb er al eens met boswachter Haalboom van Remmerstein een boom over opgezet. Haalboom is een goede, als u begrijpt wat ik bedoel. Die schiet maar niet alles kapot wat met roofdier- aangeduid wordt. Je zou denken dat zo'n myxomatose-periode sterke overle venden oplevert. Maar de eekhoorns blijven er volgens zijn waarnemingen nog het meest de dupe van te zijn. Zo'n zielig hoopje myxomatose-konijn kun je het best nog door een schot uit zijn lijden verlossen, 't Is jammer, maar het richt hoe langer hoe meer schade aan hoe langer het leeft. Zo praatte boswachter Teus Robber- sen er nét zo over. Die zei er nog wat bij. Over boeren die zieke konijnen lussen de gezonde gooien om zó de besmetting voort te laten marcheren. De felheid waarmede Teus de be schuldiging uitsprak garandeerde mij dat die man de waarheid sprak. In beide gevallen ging het dus om knaagdieren. Omdat die het voor naamste bestanddeel op het menu van onze kleine rovertjes uitmaken ga ik tóch wat op dit stramien voort borduren. In zulke gevallen spreekt men niet van bruut geweld maar van genadeloos vernietigen. Ik kan de zondagse kerk gang welke boer uit onze omgeving hangt dan wel zondags de heiden uit met dit konijnen om zeep brengen niet rijmen. Een stroper doet het nog netter. Zo kreeg ik van een boer eens te ho ren: „Zou jie het zo leuk vinden as die rot kniene jouw kool opvraten?" Later, in maart, heb ik tersluiks eens in de hof naast die bewuste hofstede geke ken, én er stond nog zó veel bevroren boerenkool dat alle dominees uit de omgeving er gratis van hadden kunnen meeprofiteren. Zó konijnen om zeep brengen is geen kunst en de motivering is even zinloos. Waarom ik dit zo nadrukkelijk stel? Omdat met zinloos uitroeien het lot van het o zo mooie en interessante kleine roofdier mede bezegeld is. Stel dat er een puike konijnenstand is, denkt men dat de jachtopzieners tot opruiming van werelds hermelijnen, marters en wat niet meer zélf toekwamen? Om nog wat konijnen op de zandgronden en heide velden te houden gaan ze over tot me de-opruiming van het kleingoed. Was de konijnenstand goed dan se lecteerde de jagers zélf wel om zo het evenwicht in de natuur op natuurlijke wijze te bevorderen. Een weidelijk ja ger heeft niets aan een verziekt en ver pest jachtterrein. Bedenken wij toch dat heel ons land een cultuurlandschap geworden is waarin het dier bij de gra tie van de mens leeft. Wij zouden ver in het verleden terug moeten gaan om de ideaaltoestand te ontmoeten, waarin de mens niet rege lend optrad. Karei de Grote, toen nog Frankisch koning, schonk op 8 juni. 777 aan de Sint Maartenskerk in het oude Tricht nu de Domkerk te Utrecht vier bossen in het Eemgebied. Dat waren uitgestrektheden! Ze be sloegen bijna de hele Eemvallei. Die oerbossen droegen van die echte woud- namen: Hengistcoto (Heischoten onder Woudenberg). Fornhese (Vernheeze of Overhee/é óndèr Amersfoort), Mocoroth (dat ik persoonlijk in de buurt van Maarn /.oek) en Vuidoc (de oude maal- schap Wedene bij Hoogland). Daarin woonden nog geen mensen, maar wel roofdieren. Grote zelfs als beren, wol ven, lynxen en ook vossen en dassen, ja en in de vele beken en poelen otters. Maar geenkonijnen. Die zijn door de mensen ingevoerd toen die ten tonele versohéen. De bossen maakten plaats voor cul tuurland en de hofsteden herinneren soms aan die. oude tijden: Dashorst, Wolfskaar, etc. Nog in de zeventiende eeuw waren wolven heel gewone ver schijningen op de eenzame Veluwe. Dan werd op last van de Hoog. Mog. Edele Heren Staten van Gelderland en Utrecht officiële wolvenjachten op touw gezet in de vallei en op de Velu we en iedere huisman moest dan ko men met vanggerief! Nou kun je op „safari" bij de leeuwen van Burgers. Bisschop David van Bourgondië hield op de Heimenberg een „konijnen wa rande". Zijn houtvester moest zorgen dat er voldoende wild bleef. Dat hield tje in de lucht. Dan staat het even stil en speurt onze watervlugge viervoeter alle kanten uit. Ha. uit die hoek komt een heerlijk geurtje. Dat ruikt best. Haastig wringt het diertje zich door het heidebos en dan staat het doodstil, een voorpootje opgeheven, als wilde het reeds toeslaan. Maar de sprong zou te groot moeten zijn en dat risico neemt onze roofridder niet. Scherp observeert hij zijn prooi. Alles aan hem is tot het uiterste gespannen. Neen. nóg is het moment van de aanval niet gekomen. Daarom gaat het diertje nog verder, heel behoedzaam nu, tot hij het argelo ze konijntje dicht genoeg benaderd heeft. Dan spant zich het fijne lijfje van de felle jager en met een lenige beweging zit het kleine, bruine monster klemvast op de nek van zijn slachtof fer. Het graaft met de spitse bek in de wol van het len dode opgeschreven knagertje, tot de scherpe tandjes hou vast vinden in de huid en diep in het, malse konijnenvlees bijten. Het konijn spartelt hevig tegen en rent in dood sangst heen en weer. Alles evenwel te vergeefs, want de kleine rover laat ab soluut niet los. Daarop behoeft het ko nijn niet te rekenen. Al sleept het zo veel kleinere diertje als een vod achter de nog. steeds tegenstribbelende Lainpe aan, toch weet het van geen ophouden. Gulzig slokt hij het warme bloed van zijn slachtoffer naar binnen en onder wijl wordt het konijn stiller en stiller. De glinsterende roofdieroogjes hebben een glans gekregen als var) iemand die de geneugten van een welvoorziene ta fel zich goed heeft laten bekomen. Het bloed van de zwakkere vormt het voedsel van de sterkere. Dit lijkt niet humaan, maar een wezel is ook geen mens en denken kan hij niet. Zijn le ven wordt ,beheerst door de wet van het zelfbehoud. Hij kan niet anders. Zó is zijn manier van aan de kost komen en wanneer na een tijdje de wezel dronken van het overvloedige bloed loslaat, ligt het konijn te zieltogen. Alle krachten zijn geweken en het is nog slechts een hoopje ellende. Likkebaar dend gaat de wezel zijn weg; het slachtoffer achterlatende aan de zwarte kraaien, die op een afstand het het na- tuurdrama gevolgd hebben en aan stonds in functie treden. Zij immers zijn de grote destructeurs in de natuur, de lijkopruimers van het vrije veld en zij bekommeren er zich geenszins om dat het uitgemergelde dier nog leven stekenen vertonen kan. Als zwarte, lugubere onheilsboden die haast niet op te noemen is: eende en kippeëieren, kippen, kuikens, ratten, jonge poesjes en weet ik veel meer. Zo iets kun je toch niet bij je boerderij tolereren. Ik zeg het maar eerlijk zoals ik het meen. Met dit al zitten wij midden in één van de merkwaardigste problemen van het natuurleven. De schepping is onein dig rijk gevarieerd. In feite houdt de natuur zichzelf in stand. Ze behoeft kere. Dit komt voornamelijk door de wijze waarop in de loop der tijden het voedselprobleem opgelost werd.' De herbivoren (planteneters) b ben een veel groter vruchtbaar heid dan de carnivoren (vleeseters). De twee allesbeheersende instincten zijn de driften die optreden waar het voortbestaan in het geding komt. Als eerste de drift waar het zelfbe houd op het spel staat en honger het dier dwingt voedsel te zoeken en als tweede de drift die het gevolg is van de plotselinge onrust die over een dier schijnt te komen in bronsttijd en samenhangt met de drang tot het be houd van de soort. Zo zien wij dat èn honger èn de voortplantingsdriften de grote benvloeders zijn in het dieren- bestaan. In feite beïnvloeden deze insecten ook het menselijk bestaan, al zijn de ze twee levensfactoren door het be grip „genot" tot caricaturen gewor den. dus ongetwijfeld in dat hij de kleine roof rakkertjes moest beteugelen. Een ordonatie spreekt van zo iel> omdat men al spoedig ervoer dat de konijnenaanwas bij de konijnen af was. Waar in héél de natuur het zwakkere een massa nakomelingen voortbrengt, daar brengen de natuurlijke belagers slechts twee a drie jongen per jaar groot. Met de opdringende mens schuift dc cultuur op en verkleind de natuur meer en meer. Lampe het konijn was alle eeuwen door de dupe van mens enroofdier. Nu ziet nóch de mens nóch wezel of hermelijn het aardige van dat mollige konijnengedoe. En nog minder van het liefelijke familieleven. Dan ontziet zo'n rovertje in feite niets. Ik trof toch die eend onder een wilgenstruik waaraan zo'n klein monstertje zich aan het be drinken was. Waar zo'n wezel op jacht uit gaat is meer te beleven dan dat alleen. Gaarne geef ik u zo'n staaltje uit de praktijk. Jaar en dag zou ik kunnen noemen. Maar wat doet dat er toe. Op heel onze aarde spelen zich per seconde tiental len, ja honderd- en duizendtallen van hetzelfde type af. Zo is de natuurwet! Een kleinienig dier sluipt langs het bochtige heidepaadje. Overal snuffelt het aan en soms steekt het spitse snui- Bunzing die een duif verschalkt heeft. dansen zij om het slachtoffer hun dan ce marcabre. Soms wiekelt een buizerd omlaag. Het spiedend oog van onze in landse gier volgde hoog in de lucht de gang van zaken. Verschijnt deze, dan gaan de kraaien te keer als gekken. De kans dat hun de buit ontgaan zal is groot, want zo'n buizerd is heel wat mans en krengen vormen naast veld muizen zijn hoofdvoedsel. Toch zien wij op excursies nog dik wijls een wezeltje, 't Is al foetsie voor je het goed hebt kunnen opnemen. Met de hermelijn heb ik dat al eens anders meegemaakt. Wat een geduld heeft die! ftet dier is één en al oog en oor. En dan! Ineens staat hij (of zij) als een' paal rechtop. Om nóg scherper te kun nen luisteren denk ik. En dande ze gepraal. Die bijt ineens flink door. Nu zou ik de bunzing moeten laten volgen, maar hoe „zéér geleerde" heren met „dr" voor hun naam zich kunnen vergissen, daarover elders op deze pa gina meer. Dit kan ik van de bunzing wel zeg gen: het is een geducht rover die zo brutaal is als de beul. Zo vond ik na het opruimen van houtmijten in het Werk aan de Engelaar (Groeperkade op vóór hotel „De Dennen" Renswoude en wat zal het daar nu mooi zijn!) een collectie overblijfselen in drie nesten geen zetje van dr mens te krijgen. Het wezen mens beschikt evenwel over een capaciteit die het dier mist en waarme de handelend opgetreden kan worden. U begrijpt het zeker wel: het menselijk verstand. Al lijkt een dier nog zo slim, dan nog kan men die verworven eigen schappen geen verstand noemen. Het blijft dressuur. Wij hadden een allerliefste zwarte dwergkees, waarvan een vriend steeds zei: „Blaoky. heeft een groot honden verstand." Mijn vriend bedoelde da! ons huisvriendje een zeker intellect had dat hem, als deelgenoot aan het zozeer met het menselijk bestaan verweven keeshondenras, ingeschapen was. Ieder ras vertoont bepaalde collectieve eigen schappen die andere rassen totaal mis sen. Wel spreekt ook bij de dieren de hersencapaciteit eet) geducht woordje mee. V Zo is er groot verschil b.v. tussen een paard en een koe, waar het aanleren van oneigen handelingen en het opleg gen van de wil van de bezitter in het geding komt. Een vurig rijpaard, dat door eeuwenlange selectie bepaalde ei genschappen van intellectuele aard verworven heeft, onderscheidt zich weer van het sleperspaard, dat alleen maar reageert op het „huu" van de man op de bok. Dit alles is bewezen een feit, maar men mag het geen verstand noemen. De „verstandiger" eigenschappen bij de paarden-van standing zijn aangekweekt door een eeuwenlang verkeer onder de mensen. Een gerichte teeltkeus dus, met als uitkomst een paard dat speciale eigenschappen voor de renbaan ver toont. Bij de koeien werd de teeltkeus meer gericht op de melkproduktie. Geestelijk gezien blijven zij „zo stom als een koe". En nu komen wij vanzelf weer op ons onderwerp terug. Vooral evenwel nog een vraag: komen in de natuur, waar de mens zelfs geen schijn van kans heeft de vorming van het dieren- karakter blijvend te benvloeden, ook bewuste of onbewuste „geestelijke" vermogens bij de dieren voor? Daarom stelde ik u dit artikel de gedragingen van twee geheel verschillende dieren (konijn en wezel) zo plastisch mogelijk voor. Bij het zwakkere konijn treffen wij een geringer vermogen van hande lend optreden aan dan bij de kleine roofdieren. Het zijn wezentjes die in hei groen, groen knollenland vrij ge makkelijk aan de kost komen. Hun slechtste tijd is wanneer een dik pak sneeuw de velden bedekt. Dan vooral vallen velen ten prooi aan de roofdieren. De Schepper gaf deze die ren een geheel andere levenswijze dan de oneindig veel slimmer te werk gaan de roofdieren. Een vergelijking met een roofvogel en een kip komt in wezen op hetzelfde neer. Zo'n kip kakelt maar wat. De roofvogels evenwel moeten stukken slimmer te werk gaan om aan de,kost te komen. Zo'n konijnenmoeder werpt tot drie a viermaal per jaar jongen en meestal veel tegelijk. Ter bescherming graaft het konijnenpaar een uitgebreid gangenstelsel met centraal de kraamka mer. Prachtig is dit in de natuur geregeld. Het zwakkere heeft een relatief veel grotere vruchtbaarheid dan het ster- Dassen bij hun hol. De steenmarter is uiteraard een neefje van de boommarter. Vroeger kwam de steenmarter veel meer voor. Het was wat je noemt een cultuur volger die graag in oude schaaps kooien en oude boerenschuren het neet maakte. Modernisatie zorgde er evenwel voor dat het dier nu cul- tuurvlieder wordt en in afgelegen of leegstaande gevallen zich nog wéét te handhaven. Uit de plaatsen waar ze oorspron kelijk vandaan kwamen hielden ze hun voorkeur voor nestelen in rots kloven vast. Vandaar de naam. Toch kan ik u iets vertellen over een steenmarter die nog net op het schei den van de markt het hazenpad koos. Dat was op het moment dat de rid derhofstad Walenburg aan de Lang broekerwetering gerestaureerd zou worden. Ik vond in dat voormalige boerderijtje een hol onder de stenen van de muur. Ze kwamen er zwem mend door de gracht bij. In die rune voelden ze zich „thuis". Mag ik w er eens op wijzen dat de toegang tot het gerestaureerde Walen burg vrij is en juist nu met al die herfsttinten zo prachtig er bij ligt. 't Is wat je noemt een echte rattenja- ger. Toen Walenburg niets anders meer was dan een troosteloze rune en je met levensgevaar op de „duivenzolder" van de oude donjon kwam viel het mij wel op dat er bijna nooit eieren en jongen Hermelijn in wintervacht met op de voorgrond een wezeltje in karakteristieke ..kegelstand" Jaren geleden heerste er bij de heer Peter van Hees, aan de Paral lelweg, een drukte van jewelste. Ze kwamen bij mij met een dode roof dierwelp. Het dier was dood. grijs van kleur en had een witte bef. Ik kende het niet en zond het door naar de P.D. te Wageningen. Grote con sternatie daar: „dat was een dassen- welp!" In allerijl werd het RIVON ingeschakeld en onze hooggeleerde heren kwamen ter plaatse poolshoog te nemen. Er werd een tent in de tuin ge plaatst en men hield een paar dagen dag en nacht de wacht. Ze wilden die dassen vangen en dan uitzetten bij een Veluwse beek. Maar er kwam niets. Nu kunnen dassen lang zonder voedsel, dus vroeg men toestemming aan de heer Van Hees een gat in de kamervloer te mogen maken om een kijkje onder de vloer te kunnen ne men. Dat vonden ze best want met van die roofdieren onder je bed slaap je ook niet zo lekker. Ik ging iedere dag eens kijken en begon te twijfelen. Goed. er was een ondergrondse ingang gemaakt door een dier, maar kón daar wel een das doorheen? Toen durfde ik nog niet zo maar te zeggen wat ik er van dacht. Je vertrouwde die lui op hun woord. Tot Job. van de Peppel dat jong in handen kreeg en zei: „Dat een dasje? Kom nou; dat is zo iets als een groot bunzingjong. Die worden óók veel lichter geboren als de ouders". Toen opperde ik het denkbeeld van een steenmarter. Van de Peppel liet weten dat mijn denkbeeld wel eens dicht bij de waar heid kon liggen. De vloer werd weer dichtgemaakt, de tent verdween uit de tuin en de rust keerde weer. Veel leven om niets. Een tot nu toe on opgelost raadsel deed die wijze heren „de das" om. waren. Geen wonder met zo'n stelletje opvreters in de buurt. Ze waren in een mum van tijd verdwenen toen men be gon te breken. Ze hebben een aangebo ren hekel aan lawaai. Net als neefje boommarter. Wil je dié kwijt dan ga je maar blik ken en bussen bij elkaar binden en dan maar rammelen. Eerst worden ze er ra zend door. maar ze zijn na een paar dagen zonder mankeren verdwenen. Met een steenmarter heb ik op een tuinmuur van 't kasteel te Amerongen nóg iets meegemaakt. Als een kat ,'maar dan een wel wat dunne en kno kige) sloop die naar de plek waar in een holletje waaruit een steen gevallen was een koolmees het nest had. Die ou de koolmeesjes gingen als gekken te keer. Wat een kat nooit gepresteerd zou hebben kon die steenmarter wél. Die hield zich verticaal aan de muur vast en hapte drie jonge meesjes tegelijk op, sprong naar beneden en verdween naar de grachtzijde. Ergens moest daar dus het nest met jongen wel zijn. Iets vreemds bij de marters is. dat ze de roltijd in .juli en augustus houden. Dan paren ze nog een paar keer in ja nuari en februari. Maar dat laatste heeft niets te betekenen, want de em bryo is dan al aardig op weg naar het gehoortestadiuni. Ln mei op z'n laatst worden de blinde jongen geboren die een week of zes ge-r zoogd worden. Al heel spoedig gaan de jongen mee op jacht. De boommarters maken het nest in een verlaten eek hoornnest (ook een rede te meer dat met het sporadiser van de eekhoorns de boommarter wel moet wijken) en daar door moeten ze al jong klimmen leren om bij gevaar langs de stam van het nest weg te kunnen vluchten. Tot besluit wil ik toch nog op onze grootste onder de kleinere roofdieren terug komen; de otter. Ze zijn dit jaar weer gesignaleerd bij het eilandje bij de griftmonding aan de Rijn. Een reden te meer voor de natuurbeschermingsor ganisaties daar volkomen rust te garan deren. Toen het Rijnwater laag stond deze zomer, waren de onderwater lig gende toegangspijpen zichtbaar. Vanzelf hadden de otters die toen al op lager niveau gebracht! De toegang tot dat eilandje moet men maar streng verbieden. Ik denk dat de dieren na het meerverbod voor jachten door de Rijkswaterstaat het oude plekje weer opzochten. Als de Stuw bij Driel werkt en tot Amerongen een vrij constante waterstand komt kan het wel eens een vast bewoonde otterplek worden. Dan ligt het zó mooi afgesloten dat geen mens ooit het nest vinden kan. Het zijn hoogst merkwaardige dieren. In 1953 hebben hoofdambtenaar Septer en ik vele avonden doorgebracht achter een grote vlierstruik aan de rand van de vuilnisstortplaats langs de Ketelweg. Op de Bennekomse Meent had een ot- terpaar een heuvel van wel 3 a 4 meter opgeworpen naast de middelsloot. Ik kon met ontblote arm een eind de on derwateringang in. Op een avond kwam de heer Septer mij halen en zei: „Nu zul je eens wat moois te zien krijgen." Wij dus op de fiets er op af. En ja, daar dook met een plons een otter onder in het plasje van de Blauwe Hel. Twintig meter verder kwam ze boven met een jonge rat in de bek. Het barstte er gewoon van de rat ten en dat had die otter ontdekt. Het dier kon gewoon zwelgen in de ratten. Toch waren het steeds jonge exempla ren waarmede fret er vandoor ging. Nog kieskeurig op de koop toe. Toch nam die otter ook nog een fikse zeelt te gra- zen. Wij zagen hoe die zeelt bij de kop gepakt werd toen de smulpartij begon. Die ratjes gingen allemaal naar de Bennekommer Meent. Ik ben met de inlandse roofdieren nog niet aan het einde van mijn Latijn. Er volgt binnenkort meer over das en vos. Wat in 't vat zit verzuurt niet. N.V. Yruchtenveiling „Tiel en Omstre ken". Veiibericht van 9-11-1970. APPELEN: Cox's O. P.: I 75/80 46-56 70/75 39-51 65/70 30-44 60/65 24-29. Cox's O. P.: II 75/80 41-45 70/75 35-41 65/70 27-36 60/65 20-26. Glorie van Holland: I 75/85 20-28 70'80 19-25 65/75 15-19. Golden Del.: 1 75 80 26-37 70 75 24-35 65'70 23-26. Goudreinette: I 75/85 38-49 70/80 36- 43 Goudreinette: II 75 85 32-41 70/80 30- 35. Goudreinette rood: I 75/85 49-55 70/80 43-47. Jonathan: I 70 80 25-29 65/75 20-28 60/70 17-20. Laxton's Superb.. I 70 80 26-29 65/75 20-25 Industrie: per 100 kg blank f 11.60- f 11.90. Industrie: per 100 kg rood f 9.20. Val Goudreinette: f 10.90. PEREN Doyenne de Cornice: II 70 80 45-4» 65/70 40-45. Legipont: I 65/75 44-49 60'70 38-*t 55/65 29-32 Brederode: I 65/75 37-43 60/70 34-39 55/65 21-26 Gieser Wildeman: I 50^0 50-55 55'65 74-81 St. Remv. 1 60/70 28-32. Coöperatieve veilingvereniging Zalt bommel en Omstreken. Prijsbericht van 9-11-1970. Fruit Export: Cox Or. P.: I 75 80 52-61. I 70 75 45-49, I 65 70 35-40. II 75 80 44-47. II 70 75 41- 45, II 65/70 33-35, II 60 65 22-31 per kg. Golden Delicious: II 75/80 23-28. II 701 75 19-23, II 65/70 15-21 per kg. Goudreinette: I 75/85 42-44. I 6.5/75 33- 36 per kg Doyenne Du C.: I 70/80 57-61, II 60/70 45-51 per kg. Legipont: I 60/70 44-46. I 55 60 27 per kg. Groenten: Andijvie: I 21-25, II 12-21 per kg. Boe renkool 16-22 per kg. Bospeen 32-36 per bos. Bloemkool -6 75-98. -7 57-78, -8 38- 73 per stuk. Knolselderij: A 15-23, B 9- 18 per stuk. Prei AI 33-47. All 32-42, BI I 20-35 per kg. Rode kool A 11-17. B 7-11 per kg. Savoye kool: A 15-23 per kg. Sla 14-24 per stuk. Spruiten: A 72- 84. B 49-62, D 88-108 per kg. Tomaten Arrood: 490, licht 529-573, B licht 518, C rood 291, C licht 322-401 per bak. Uien: I 21-27. II 9-17 per kg. Witlof: BII 120-148 afw. 53-126 pier kg. Veilingbericht van veiling Septer te Tiel van maandag 9 november 1970. Appelen kl. 75/op, 70/75, 65/70, 60/65, 55/60, 1, 2; Bloemee 2435, x Cox's Orange Pippin 1 48—58. 46—51, 34—44. 25—32, x Cox's Orange Pippin 2 46—51, 4249, 32—42, 23—28, 15—19, x Goudrei nette 1 33—48, 29—35. 26—30, x Goudreinette 2 3143. 2534. 23—28, x Golden Delicious 1 29—40. 27—34. 26—30. x Golden Delicious 2 2430, 2129, 2026, Jonathan 4047, 3137: Dijkmanszoet 40-—47. 31—37; Jonathan 2 25—27, 1318, Ingrid Marie 2 26—28, 22—25. Goud reinette rode 1 41—55, Goudreinette rode 2 3351, Lombartscalville 1 28—31, 24—26. Fabrieksfruit per 100 kg blank f 11.5011,70; rood f 6,10; rood Jonathan f 8,30; Kroet per 100 kg zuur f 10,10; rood f 6,10, zoet f 6,10. Peren: x Legipont 1 44—51, 3648, 2730, x Brederode 32—47, 23—30; x Gieser Wilde- man 49—77, 22—34; St. Remy 20—32, 10—16; IJsbouten 2229, 1418; x Winterjan 1428, 8—18; Doyenne du Cornice 4043, Bonne Louise D'Avr 1 39—42. 32—37, Beurre Hardy 1 3945, Beurre d'Anjou 1 3740. Peren kroet per 100 kg f 3,00; Groenten: Andijvie 1524. 1113; prei 2440, 2227, uien 2630; rodekool 11—16 sla per 100 krop 15.00—17.00; wortelen 13—24; koolraap 1216; sa- v ooiekool 1827; tomaten per bakje e.a. 4.40—4.50, e.l). 5.00—5.10; e.c. 2.60—2.70; tomaten per bakje 1.603.10. x is hoofd- aanvoer. Alles in centen per kg tenzij anders vermeld.

Digitale periodieken - Gemeentearchief Veenendaal

De Vallei | 1970 | | pagina 3