De vakbeweging en de welvaartsmens „Wassenaar" Sportminister Drs. H. Ter Heide is wel anders, niet zachter! EEN (RADICALE) SOCIOLOGISCHE BESCHOUWING OVER MEDEZEGGENSCHAP EN DEMOCRATISERING door W. In 't Veld iv Het wordt geleerd Gezag en maebt Generatie-conflict Prikkelend Straks opwlger van Kloos Bedachtzaam Drie jaar Waardering Verantwoordelijkheid - &4 iV* MINISTER B. ROOLVINK eigen verantwoordelijkheid DRS. S. C. BAKKENIST eensgezind en loyaal uitvoeren Een briefschrijver heeft de fiolen van zijn toorn over ons hoofd uitgestort naar aanleiding van ons commentaar op de loonmaatregel van deze week en dat was te verwachten. Zelden is van de zijde van de vakbeweging zo emotioneel gerea geerd als deze keer en onze briefschrijver maakt hierop geen uitzondering: hij staat er verbaasd over dat „één man zoveel onzin bij elkaar kan brengen en dat als een sociaal-economische analyse van dit moment mag voorschotelen" en zo nog een paar dingen. Daar ook de verantwoor delijke ministers als voor „dom" en zo voorts zijn uitgekreten lag een soortgelij ke veroordeling van ons commentaar in de lijn der verwachtingen. De brief wordt interessanter waar het schelden ophoudt en de argumentatie be gint ze past namelijk in het schema van het artikel dat wij vor deze zaterdag wil den schrijven. Onze briefschrijver zegt: „Het is echter niet uw goed recht de vakbeweging, en met name de drie gro te vakcentrales, in een daglicht te stel len zoals u dat heeft gedaan in deze krant, leder die iets afweet van de 25 jaar herstel van onze economie na 1945, weet welk een enorme bijdrage de vak beweging heeft geleverd door het be vorderen van de arbeidsvrede. Deze vakbeweging is voor 100 pet. integer in haar optreden in de SER, zowel als in de Stichting van de Arbeid, in de Zie kenfondsraad en in alle mogelijke ande re organen. Dit wordt door niemand in twijfel getrokken. Er is geen sprake van het vertrouwen terug te moeten winnen. De vakbeweging is er om de belangen van haar leden te behartigen in de meest volstrekte betekenis, zelfs wan neer daar economische onrust door zou ontstaan. Het vertrouwen van de leden in haar vakbeweging is er (door brief schrijver vet onderstreept), neemt u dat maar rustig aan. Bij het beleid zoals zij dat nu voert, kan dat vertrouwen er al leen maar beter op worden". Het grootste deel van deze passage in de brief kunnen we van harte onderschrij ven. Ook de journalist is een werknemer en deze journalist heeft vele jar*en zelf deel gehad aan de leiding van zijn „vak bond". We willen zelfs graag verder gaan dan de briefschrijver: niet alleen door het bevorderen van de arbeidsvrede heeft de vakbeweging een groot aandeel gehad in het herstel van onze door de oorlog ge schonden economie, maar zij heeft ook voortreffelijke mensen geleverd, op poli tiek en op sociaal-economisch terrein, die een grote inbreng hebben gehad in de plannen om onze economie op te voeren tot het welvaartspeil dat we nu kennen. De vakbeweging heeft meegewerkt en meegedacht in de waardering daarvoor schieten we heus niets tekort! Al evenmin hebben we moeite met de passage waarin gesteld wordt, dat de vak beweging er is om de belangen van haar leden te behartigen, zelfs wanneer daar economische onrust door zou ontstaan. Akkoord, ook de journalisten hebben hun „weerstandskassen", al hopen ze dat ze er nooit gebruik van behoeven te maken. Maar, over dit alles gaat het niet. Niet over de goede wil van de vakcentrales en P. J. J. MERTENS (NKV) onbegrijpelijk -bonden, niet over de integriteit van de mensen die haar vertegenwoordigen en niet over het recht van de vakbeweging om pal te staan voor de belangen van haar leden. Waar het nu om gaat is of de vakbeweging nü in staat is die matiging te betrachten die haar leiders in SER en Stichting van de Arbeid wel als juist on derschrijven, maar die bijzonder moeilijk in praktijk te brengen is. Scherper ge steld: legt het woord van vakbeweging en vakbondsleiders bij de werknemersmassa nog zoveel gewicht in de schaal dat zij er naar luisteren en handelen? En dat is het punt waarop werkgevers en regering zijn gaan twijfelen, zich daarbij baserend op de ervaringen van het laatste jaar. En als de briefschrijver onderstreept dat „de vak beweging het vertrouwen van de leden heeft", dan geldt dan zonder twijfel voor de meelevende leden zoals hijzelf is, maar het geldt heel beslist niet voor de zeer grote groepen die óf niet bij een vakbond zijn aangesloten omdat ze vinden dat die te weinig voor hun eigen specifieke belan gen opkomen (vele havenarbeiders bij voorbeeld), óf wél zijn aangesloten maar van oordeel zijn dat de vakbeweging een te linkse koers vaart en zich in de vier honderd-gulden-kwestie bij voorbeeld voor het verkeerde karretje heeft laten span nen. Los dan nog van de groepen jonge ren die vinden dat hét huidige maatschap pelijke systeem zichzelf overleefd heeft en dat daarmee ook de vakbonden uit de tijd zijn. Dat deze stromingen bestaan is aller- A. H. KLOOS (NVV) klap in gezicht minst aan de vakbondsleiders te wijten zij doen zonder twijfel wat ze kunnen. Maar ook de vakbeweging staat machte loos tegenover de waardencrises die onze tijd kenmerkt. De welvaartsmens van vandaag is hebbe rig: wat een ander heeft wil hij ook hebben. Als op goede gronden in kop pelbaas-bedrijven iets extra's wordt uit gekeerd wil iedereen dat extraatje. Ook al schudden we dan met ons allen het hoofd en zeggen we dat dat niet goed kan gaan! Die welvaartsmens gaat zich bovendien steeds onafhankelijker voelen: hij kan z'n hoofd schudden over die vierhon derd gulden want hij kan zonder dat ook rondkomen. Hij accepteert dat ge doe van die vakbondsmensen met een wat superieur glimlachje in de geest van „voor mij hoeft het allemaal niet". Hij wordt een individualist op wie het steeds moeilijker wordt vat te krijgen. Boyenden groeit het besef dat het hele systeem waarop onze welvaart geba seerd is, aan herziening toe is. In het beste geval groeit dat uit naar een soort wereldsolidariteit, in het slechtst naar de anarchie en een verwerping van alle gezag ook het gezag van de vakbeweging. Met die feiten dient men rekening te houden. Daarmee dient zeker een rege ring rekening te houden die immers de verantwoordelijkheid draagt voor het to taal van onze Nederlandse gemeenschap. In de sociaal-econofnische sector is de inflatie het grootste spook, de voortslui- pende geldontwaarding die de sociaal- J. LANSER (CNV) dom awakken van dit ogenblik het meeste treft. En dat zijn niet de^ arbeiders maar de kleine middenstanders, de kleine boertjes en tuindertjes, de mensen die van een pensioentje moeten zien rond te komen zij zijn de tobbers die elk dubbeltje twee maal moeten omdraaien... maar telkens weer ervaren dat dat dubbeltje wéér min der waard is geworden! Natuurlijk kan men dan twisten over de vraag of de ministers het juiste pakket van maatregelen hebben samengesteld om die inflatie het hoofd te bieden. Laten we voorop stellen dat het geen domme jongens zijn en hun ambtenaren evenmin. En laten we ook constateren dat ze geen „arbeidershaters" zijn waarom zouden ze? Ze zijn er voor 's lands belang en er is een door het volk gekozen parlement dat controleert of ze ook in 's lands be lang werken. Zijn regering en parlement het over de maatregelen eens, dan is het goede democratische gewoonte om dan ook loyaal aan het door de meerderheid ingenomen standpunt mee te werken. Dat zal dikwijls een kwestie zijn van geven en nemen we zijn daar op het punt van welvaart niet slecht bij gevaren! Toen 'deze week de heren Bakkenist en Mertens voor de televisie hun standpunten uiteenzetten over de loonmaatregel, riep de heer Bakkenist op tot loyale medewer king nu de beslissing eenmaal is geno men. De heer Mertens wenste echter geen enkele verantwoordelijkheid te aanvaarden we moeten bekennen dat we op dat ogenblik meer sympathie voelden voor de werkgever dan voor de werknemer. En dat zal dan wel weer nieuwe reacties van nieuwe briefschrijvers oproepen... De berechting door de Haagse recht bank van „de zaak-Wassenaar" in de ko mende week valt vrijwel samen met het rapport dat de Amsterdamse Universiteit heeft uitgebracht over de gevoelens die in ons land verblijvende Zuidmolukkers koesteren over hun huidige situatie en hun verwachtingen voor de toekomst. Dat rapport was niet hoopgevend voor hen die de hoop hebben dat „het Ambonezen- vraagstuk" kan worden opgelost door in tegratie binen onze Nederlandse samen leving te vrezén is dat de verklaringen straks voor de Haagse rechters nog min der in die richting zullen wijzen. De mees te Zuidmolukkers willen niet anders dan zo spoedig mogelijk terug naar hun land maar dan moet dat land ook vrij en onafhankelijk zijn. En de meerderheid ook Is er van overtuigd dat alle middelen die geschikt schijnen om dat doel te berei ken, te baat genomen mogen worden. Tot die middelen hoort ook geweld, want zij voelen zich nog steeds in oorlog en oor log en geweld zijn niet te scheiden. Er is waarschijnlijk geen Nederlander die hun niet graag die vrije en onafhanke lijke Zuidmolukse staat zou gunnen het trieste is dat niet één Nederlander in staat Is een belangrijke bijdrage te leveren tot de verwezenlijking van dat ideaal. Intussen zit de Haagse rechtbank wél met de moeilijkheden. Moeten de rechters rekening houden met het verweer der Am bonezen dat hun daad was ingegeven door politieke motieven en dus minder strafbaar zou zijn? Dat kan niet datzelf de motief voeren immers vliegtuigkapers, ontvoerders van diplomaten en alle ande re aanslagplegers aap. Verwerping van dit verweer zou echter bij de Zuidmolukkers hard aankomen en hen stijven in hun overtuiging dat zij door Nederland verra den zijn en worden. Daarom zal, als de rechtbank straks vonnis wijst, niet alleen de opgelegde straf van belang zijn, maar vooral ook de motivering van het vonnis. Men mag deze rechters zeker veel wijs heid toewensen! De georganiseerde Nederlandse sport is ten aanval gegaan. Bij de nadering der verkiezingen trachten haar leiders de poli tieke partijen van het belang van sport en spel binnen de welzijnszorg te overtuigen, trachten zij kandidaten op de diverse lij sten te krijgen van wie zij steun verwach ten en proberen zij de toekomstige kabi netspartners warm te krijgen voor de ge dachte dat sport en recreatie zo al niet de aandacht van een aparte minister, dan toch tenminste van een staatssecretaris verdienen. Wij geloven dat dit verlangen gerecht vaardigd is. Op het ogenblik ressorteert de sport onder het ministerie van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk en hoewel dr. Klompé trouw baar gelukstele gram stuurt als een Nederlander of een Nederlandse ploeg successen boekt, haar belangstelling ligt toch duidelijk meer bij maatschappelijk werk dan bij sport en spel. Met als gevolg dat die sector van onze welzijnszorg duidelijk wat ontsnapt aan de aandacht van de regering. Voor de toekomstige kabinetsformateur ligt hier inderdaad een taak en dat de sportbonden hem tijdig in hun richting willen duwen kan geen kwaad. Om in de sport iets te bereiken is degelijke voorbe reiding nodig dat blijken de officials nu ook te beseffen. Bovenstaande beschouwing over de huidige situatie roept ook vragen op over de achter gronden. Want niet ten onrechte kan ons soms liet gevoel bekruipen dat er tussen de verschil lende groeperingen in onze samenleving een ge- dachtenkloof gaapt; dat men schijnt te leven in heel andere werelden en redeneert van uit heel andere ideologieën. Dat men, hetzelfde nastre vend. want dat ieder op zijn wijze naar ons aller welzijn streeft mag men aannemen, en ook dik wijls nog dezelfde woorden gebruikend, elkaar totaal niet meer begrijpt. En als dat gevoel over heerst heeft men dan niet al de kiem van het wantrouwen gevonden? Daarom plaatsen we met genoegen onder staande bespreking van het boekje van drs. W. Top: „Ja baas. nee baas". Zowel de schrijver als de recensent hebben opvattingen die velen radi caal in de oren zullen klinken maar beiden trachten uit te leggen hóe ze denken en waar óm ze zo denken. Dusdoende pogend de gedach- tenkloof die we hierboven signaleerden, zo al niet te overbruggen dan toch te verkleinen. „JA BAAS, NEE BAAS" „Sociologen zijn wetenschapsbe oefenaars die een groot deel van hun energie steken in pogingen om woorden te vinden voor iets waar van ze niet weten of ze het wel be doelen". Dat zegt de socioloog Wil lem Top in z'n boekje „Ja baas. nee baas", om vervolgens in 93 bladzij den te proberen onder woorden te brengen wat hij wél bedoelt. De le zer zal niet alles voor z'n rekening willen nemen en toch constateren Jat drs. Top erin geslaagd is zijn doel te bereiken, nl. een kleine >praakkunst te geven van de in spraak. Inspraak heeft alles te maken met democratie. Met beide begrippen wordt gesold. De Oost-Duitsers noe men hun land een democratische re publiek én ook de Griekse kolonels praten over democratie. Inspraak heeft ook niets met democratie te maken: zolang er geen garanties en dwangmaatregelen zijn die maken dat inspraak zoden aan de dijk zet. Maar wie praat er bij inspraak ooit over garanties en sancties? Daarbij komt dat er een chroni sche spraakverwarring ontstaan is over het begrip „medezeggenschap". Het suggereert „mede je zegje kun nen doen" maar in werkelijkheid zou het naar mijn mening veel meer moeten omvatten nl.: a. medeweten, dat is het verstrekken van alle mo gelijke informatie, zodat alle betrok kenen weten waarover ze praten; b. medespreken, dat is het overleg en advies van alle „partijen"; c. mede- beslissen. Ik dacht dat c. pas mogelijk was na a en b. Volgens Top zijn we niet op medezeggenschap uit omdat het zo mooi en zo goed en zo lieflijk is, maar omdat zij hard noodzakelijk is, willen we vat houden op de maat schappelijke problematiek. Demo cratie is 'Verre van mooi, goed en lief; integendeel, er zal „rotzooi" van komen, al zal het een „heilzame rot zooi" zijn, zo zegt drs. Top. Demo cratie is een maatschappelijk sy steem dat het herroepelijk geweld van kleine conflicten de ruimte geeft, juist om het onherroepelijke geweld van oorlog, revolte en ter reur te keren. Het versplintert de energie voor een groot conflict in een web van kleine spanningen en wrijvingen om het grote conflict overbodig te maken. Medezeggenschap moet je leren. Voor het leren hanteren van onze democratische verhoudingen h adden we zeer lange tijd nodig. We hebben het met schade en schande geleerd of zullen het nooit leren. Medezeg genschap moet je leren door het te doen. Het getuigt van 19de eeuwse hoogmoed te zeggen dat de mensen er nog niet rijp voor zijn. Uiteraard zullen er mensen blijven die het niet aan kunnen; de politieke democratie is daarvoor het bewijs. Maar wie zou terug willen naar het zeer be perkte kiesrecht (voor de hoogst aangeslagenen in de belasting) van vroeger? Je maakt de mensen be kwaam tot medezeggenschap door medezeggenschap. Nu is het een misvatting dat de mocratie een alleen-maar-staatkun dig begrip zou zijn. Het gaat op voor elke groep: een school, een bedrijf, een kazerne, enz. Dat democratie zo sterk met de staatkunde verbonden is geweest, is niet meer dan een his torische toevalligheid. Overal waar groepen aan het werk zijn, is er sprake van heerschappij, gezag en macht. Welnu, dat maakt ze tevens ontvankelijk voor een beoordeling en behandeling in termen van de mocratie. De politieke democratie is in vele gevallen voortgekomen uit de afbraak van de absolute monar chie. Drs. Top verbindt er de vraag aan: „Wie legt mij eens uit wat het principiële verschil is tussen die ab solute monarchie en de eigenmachti ge onderneming van tegenwoordig?" Medezeggenschap is geen luxe ar tikel; het is de actie van een mens heid die volwassen wordt. Leider schap blijkt betrekkelijk te zijn; gebóren leiders bestaan niet. Het hangt van de kenmerken van de si tuatie af of persoonlijke eigenschap pen iemand er toe bestemmen de leiding op zich te nemen. Elke situa tie heeft haar eigen leiders nodig. Het gezag verliest gelukkig zijn stralenkrans van almacht. Drs. Top gelooft echter niet dat het probleem van de macht kan worden toege schreven aan de onwil en kwade trouw van de machthebbers. Na tuurlijk, zo zegt hij, zitten er nare jongens onder werkgevers, hoge ambtenaren, hoogleraren, vakbonds bestuurders, maar die maken de macht niet tot een probleem op gro te schaal. Nee, de macht is onper soonlijk geworden, naamloos en daardoor ligt haar verantwoordelijk heid in het duister. Het kan niet meer getolereerd worden dat de be slissingen die in belangrijke mate de richting van de maatschappelijke ontwikkeling bepalen, door enkele mensen in vliegende tijdnood en met een natte vinger genomen worden. De macht moet naar de mensen toe. willen zij die niet ooit (met geweld) naar zich toetrekken. Het is eigen lijk niet van zoveel belang wie de macht heeft. Belangrijker is de vraag hoe de macht van onderop ge controleerd kan worden. Of liever: het gaat niet om de macht zelf, maar om het tegenspel dat zij die baat of schade kunnen ondervinden van de macht, weten te leveren. De schrijver pleit voor een maat schappelijk systeem dat straks ge kenmerkt wordt door gezagspatro- nen waarin de macht gelegitimeerd is door degene voor wie het gezï> geldt. Met andere woorden: gezag is aanvaarde macht. Ik vind dat dit voor elk gezag geldt, zowel thuis als op straat, in de fabriek, op school en in de kazerne. Gezag moet zich da gelijks waar maken. Als de gezags drager dat niet (aan) kan, is er iets mis. Dat kan aan de gezagsdrager liggen, maar ook aan degene die aa\ dat gezag onderworpen" is. Niemand aanvaardt gezag van harte. Het is maar al te bekend dat gezagsdragers vaak de grootste moeite hebben met het gezag dat anderen over hen ui toefenen. Het is goed dat voor ogen te houden! Gezag is binnen bepaalde grenzen geen kwalijke zaak. Het is goed dat een mens zich tot op zekere hoogte naar gezag kan richten. Het punt is alleen dat een mens het gezag dat buiten zijn domein wordt uitgeoe fend, niet graag als dwang beleeft maar als een houvast, hetzij direct, hetzij „bij nader inzien". In het vraagstuk van de medezeg genschap speelt volgens drs. Top het generatie-conflict een beslissende rol. Tussen de boven-veertig-jarigen en de beneden-vijfentwintigjarigen liggen wereldcrisis en wereldoorlog. Die hebben een diepe bres geslagen in de relaties tussen de i nu levende generaties. Daartussen zit een wat duistere groep pendelaars, zij het met vaste kernen aan beide zijden van de scheidslijn. Behalve de gebruikelijke redenen van generatietegenstellingen is er het oorlogstrauma. De ouderen vor men een generatie die zijn voorheen doorstane angsten wegslikt en de handen voor de ogen slaat, zodra de omgeving naar wrijvingen en ge weld begint te zwemen. Zij willen, volgens de schrijver, niet aan het leed van toen herinnerd worden en grendelen hun gevoelens af zodra dergelijk leed binnen hun gezichts kring komt. We hebben hier te ma ken met een hoogst gekwetste gene ratie. De jongeren hebben die diepe, zorgvuldig toegedekte angsten niet. Daarom staan zij onbevangener te genover de onvolkomenheden in de samenleving. Zij durven hel risico van conflicten aan, zii zijn bij machte, soms zelfs provocerend, te experimenteren. We zien hier een onbelaste generatie. De oudere gene ratie heeft nog vrede met de gege ven, op sociale zekerheid en perfec tie gerichte maatschappelijke orde; de jongeren beleven deze verzor gingsstaat veelal als een dwangbuis. De jongere heeft de moed die funda mentele onveiligheid in de ogen te kijken en om te protesteren tegi?n het taboe dat er omheen geweven is. Hij doet dat door op meer „open heid" en meer „democratie" aan te dringen. De schrijver, die als prag matisch politicus het onderscheid tussen „links" en „rechts" afwijst, zegt dat veel van wat in de openba re mening met die termen wordt aangeduid, past in het onderscheid tussen dat gekwetste en dat onbelas te. De schrijver biedt z'n' boekje aan ter toetsing en hij nodigt iedereen uit mee te denken. De wijze van be handeling van de problemen prik kelt tot instemming én tegenspraak inzake de inspraak. Hier wordt nu eens niet een geleerd betoog gege ven, maar een voorbeeld gegeven hoe moeilijke zaken eenvoudig ver teld kunnen worden. Mét de roep om tegenspraak. Wat bijvoorbeeld te denken van het volgende voorbeeld: „Ook als de directeur tevens eige naar is, is een gekozen bedrijfslei ding niet iets utopisch. Als we even traditioneel blijven redeneren en de aandeelhouder toch als eigenaar blijven zien, is het verre van denk beeldig, dat een werknemer tevens aandeelhouder is van het bedrijf waar hij werkt." Geen probleem. En wat te denken van iemand die een banketbakkerij heeft met bijvoor beeld twaalf man personeel. Het ge beurt daar dat ze met z'n dertienen een bedrijfsleider kiezen. Dat is niet de eigenaar hij blijft gewoon als medewerker werkzaam Voor drs. Top is het onverteerbaar dat eigendom een rechtsgrond zou zijn voor gezag ik moet zeggen dat ik hem een eind op dit weg kan volgen. Vooral als de eigenaar niet de bekwaamste figuur is om de zaak te leiden. Terwille van de zaak en de twaalf man personeel en hun ge zinnen zeg ik: laten we aan de hand van de laatste voorbeelden maar eens verder denken. Drs. W. Top, „Ja baas, nee baas". Uitgeverij Paul Brand, Hilversum, 1970. PrUs f 6,90. De heer André H. Kloos heeft zich in het jaar dat hij voorzitter geweest is van het Nederlands Verbond van Vakverenigingen doen kennen als een strijdbaar man. Een zeer strijdbaar man zelfs! Ontelbare malen is hij via het televisiescherm de Nederland se huiskamers binnengekomen om vaak in niet mis te verstane be woordingen te vertellen hoe hij, de voornaamste vakbondsleider, over allerlei aan de orde zijnde politie ke en economische situaties dacht. Soms met tegenstanders tegenover zich die hij met zijn bijtende ironie op de knieën probeerde te krijgen. En dusdoende heeft hij zich de image geschapen van de man van de harde lijn velen zijn ervan overtuigd dat de huidige impasse voor een niet gering deel aan hem te wijten (of uit een andere hoek beschouwd: te danken!) is. Begin volgend jaar neemt de heer Kloos afscheid van deze uit zonderlijk moeilijke en zware functie zijn opvolger zal dan zijn drs. H. ter Heide, nu nog een der secretarissen van het NVV. En gegeven het feit dat de NVV- voorzitter een zwaar stempel pleegt te drukken op het beleid der vakcentrales en vakbonden, is het nuttig te weten hoe deze nieu we man over de aan de orde zijn de problemen denkt en hoe hij straks zal reageren. Allereerst: tot dusverre heeft men nergens enig commentaar van de heer Ter Heide kunnen vinden op wat er zich nu afspeelt en dat siert hem, want hoewel hij er nauw bij betrokken zal zijn en straks leiding zal moeten geven is hij nu nog niet een spreekbuis van het NVV. Wat overigens niet zeg gen wil dat niet bekend is hoe hij over deze zaken denkt. Toen in de laatste week van oktober zijn naam naar voren kwam is hij van vele zijden geïnterviewd en ook toen hingen de loonmaatregelen al in de lucht. Zijn commentaar toen: „Tegen artikel tien van de Loon wet de mogelijkheid om de lonen te bevriezen hebben we geen bezwaar als dwingende om standigheden hierom vragen, en als het wordt toegepast in sa menhang met andere maatrege len om de economie in de hand te houden. Maar als de regering het misbruikt om de sfeer te verpesten zoals nu keren we ons ook tegen dit artikel. In de Duitse metaal zijn er loons verhogingen voor 1971 van 12 pet meer afgesloten. Dat heeft zijn invloed op ons land. Ik voel er niets voor om straks de loons verhogingen' sterk te matigen met het grote risico dat we in de loop van het volgend jaar weer een situatie krijgen als die met de uitkering ineens van vierhon derd gulden." Dat klinkt bepaald niet vredelie vend de heer Kloos zou het ge zegd kunnen hebben! Is dat de stijl van drs. Ter Heide? Ja en nee. Harry Ter Heide, 42 jaar geleden in Almelo geboren, heeft alle ei genschappen van een bedachtzame Twent. Hij nijdast minder dan zijn voorganger, is bijvoorbeeld blij met het wetsontwerp inzake demo cratisering van de onderneming van minister Polak en wil datook graag kwijt. Toch is hij beslist niet zo dat hij tegenstander zou zijn van de harde lijn die voorzitter Kloos met zoveel verve heeft ge volgd. „Ik kan echt wel goed nijdig worden!" zegt drs. Ter Heide. „Maar het volgen van een bepaal de lijn hangt helemaal af van <le omstandigheden. Bovendien: een beleid wordt niet alleen door de voorzitter uitgestippeld, daar moet het hele bestuur achter staan!" Toen de heer Kloos voorzitter van het NVV werd heeft hij ge zegd dat hij dit werk maar een beperkte tijd wilde doen. Drs. Ter Heide: „Mijn arts, die me speciaal heeft gekeurd, meent dat je func ties als voorzitter van een vakcen trale niet langer dan drie jaar moet doen. Anders gaat je gezond heid er aan. Ik zal me regelmatig laten onderzoeken en dan zien we wel verder." Ziet hij tegen zijn nieuwe functie op? „Ik geloof niet dat er iemand zal zijn die zegt: „Dat knap ik wel even op." „Wie zo zou denken .is ten enenmale on geschikt voor dit werk." Overigens is hij wel van plan om meer dan zijn voorganger taken te delegeren. En in de jaren van zijn voorzitter schap zal hij vast en zeker geen politieke functie op zich nemen lid van de Eerste Kamer bijvoor beeld. Ook vindt hij dat allerlei representatieve verplichtingen best door andere bestuursleden kunnen worden waargenomen.

Digitale periodieken - Gemeentearchief Veenendaal

De Vallei | 1970 | | pagina 10