De vakbeweging
en
de welvaartsmens
„Wassenaar"
Sportminister
Drs. H. Ter Heide
is wel
anders,
niet
zachter!
EEN (RADICALE) SOCIOLOGISCHE BESCHOUWING
OVER MEDEZEGGENSCHAP EN DEMOCRATISERING
door
W. In 't Veld
iv Het wordt geleerd
Gezag en maebt
Generatie-conflict
Prikkelend
Straks opwlger van Kloos
Bedachtzaam
Drie jaar
Waardering
Verantwoordelijkheid
-
&4 iV*
MINISTER B. ROOLVINK
eigen verantwoordelijkheid
DRS. S. C. BAKKENIST
eensgezind en loyaal uitvoeren
Een briefschrijver heeft de fiolen van
zijn toorn over ons hoofd uitgestort naar
aanleiding van ons commentaar op de
loonmaatregel van deze week en dat was
te verwachten. Zelden is van de zijde van
de vakbeweging zo emotioneel gerea
geerd als deze keer en onze briefschrijver
maakt hierop geen uitzondering: hij staat
er verbaasd over dat „één man zoveel
onzin bij elkaar kan brengen en dat als
een sociaal-economische analyse van dit
moment mag voorschotelen" en zo nog
een paar dingen. Daar ook de verantwoor
delijke ministers als voor „dom" en zo
voorts zijn uitgekreten lag een soortgelij
ke veroordeling van ons commentaar in
de lijn der verwachtingen.
De brief wordt interessanter waar het
schelden ophoudt en de argumentatie be
gint ze past namelijk in het schema van
het artikel dat wij vor deze zaterdag wil
den schrijven. Onze briefschrijver zegt:
„Het is echter niet uw goed recht de
vakbeweging, en met name de drie gro
te vakcentrales, in een daglicht te stel
len zoals u dat heeft gedaan in deze
krant, leder die iets afweet van de 25
jaar herstel van onze economie na 1945,
weet welk een enorme bijdrage de vak
beweging heeft geleverd door het be
vorderen van de arbeidsvrede. Deze
vakbeweging is voor 100 pet. integer in
haar optreden in de SER, zowel als in
de Stichting van de Arbeid, in de Zie
kenfondsraad en in alle mogelijke ande
re organen. Dit wordt door niemand in
twijfel getrokken. Er is geen sprake van
het vertrouwen terug te moeten winnen.
De vakbeweging is er om de belangen
van haar leden te behartigen in de
meest volstrekte betekenis, zelfs wan
neer daar economische onrust door zou
ontstaan. Het vertrouwen van de leden
in haar vakbeweging is er (door brief
schrijver vet onderstreept), neemt u dat
maar rustig aan. Bij het beleid zoals zij
dat nu voert, kan dat vertrouwen er al
leen maar beter op worden".
Het grootste deel van deze passage in
de brief kunnen we van harte onderschrij
ven. Ook de journalist is een werknemer
en deze journalist heeft vele jar*en zelf
deel gehad aan de leiding van zijn „vak
bond". We willen zelfs graag verder gaan
dan de briefschrijver: niet alleen door het
bevorderen van de arbeidsvrede heeft de
vakbeweging een groot aandeel gehad in
het herstel van onze door de oorlog ge
schonden economie, maar zij heeft ook
voortreffelijke mensen geleverd, op poli
tiek en op sociaal-economisch terrein, die
een grote inbreng hebben gehad in de
plannen om onze economie op te voeren
tot het welvaartspeil dat we nu kennen.
De vakbeweging heeft meegewerkt en
meegedacht in de waardering daarvoor
schieten we heus niets tekort!
Al evenmin hebben we moeite met de
passage waarin gesteld wordt, dat de vak
beweging er is om de belangen van haar
leden te behartigen, zelfs wanneer daar
economische onrust door zou ontstaan.
Akkoord, ook de journalisten hebben hun
„weerstandskassen", al hopen ze dat ze
er nooit gebruik van behoeven te maken.
Maar, over dit alles gaat het niet. Niet
over de goede wil van de vakcentrales en
P. J. J. MERTENS (NKV)
onbegrijpelijk
-bonden, niet over de integriteit van de
mensen die haar vertegenwoordigen en
niet over het recht van de vakbeweging
om pal te staan voor de belangen van
haar leden. Waar het nu om gaat is of de
vakbeweging nü in staat is die matiging te
betrachten die haar leiders in SER en
Stichting van de Arbeid wel als juist on
derschrijven, maar die bijzonder moeilijk
in praktijk te brengen is. Scherper ge
steld: legt het woord van vakbeweging en
vakbondsleiders bij de werknemersmassa
nog zoveel gewicht in de schaal dat zij er
naar luisteren en handelen? En dat is het
punt waarop werkgevers en regering zijn
gaan twijfelen, zich daarbij baserend op
de ervaringen van het laatste jaar. En als
de briefschrijver onderstreept dat „de vak
beweging het vertrouwen van de leden
heeft", dan geldt dan zonder twijfel voor
de meelevende leden zoals hijzelf is, maar
het geldt heel beslist niet voor de zeer
grote groepen die óf niet bij een vakbond
zijn aangesloten omdat ze vinden dat die
te weinig voor hun eigen specifieke belan
gen opkomen (vele havenarbeiders bij
voorbeeld), óf wél zijn aangesloten maar
van oordeel zijn dat de vakbeweging een
te linkse koers vaart en zich in de vier
honderd-gulden-kwestie bij voorbeeld voor
het verkeerde karretje heeft laten span
nen. Los dan nog van de groepen jonge
ren die vinden dat hét huidige maatschap
pelijke systeem zichzelf overleefd heeft en
dat daarmee ook de vakbonden uit de tijd
zijn.
Dat deze stromingen bestaan is aller-
A. H. KLOOS (NVV)
klap in gezicht
minst aan de vakbondsleiders te wijten
zij doen zonder twijfel wat ze kunnen.
Maar ook de vakbeweging staat machte
loos tegenover de waardencrises die onze
tijd kenmerkt.
De welvaartsmens van vandaag is hebbe
rig: wat een ander heeft wil hij ook
hebben. Als op goede gronden in kop
pelbaas-bedrijven iets extra's wordt uit
gekeerd wil iedereen dat extraatje. Ook
al schudden we dan met ons allen het
hoofd en zeggen we dat dat niet goed
kan gaan!
Die welvaartsmens gaat zich bovendien
steeds onafhankelijker voelen: hij kan
z'n hoofd schudden over die vierhon
derd gulden want hij kan zonder dat
ook rondkomen. Hij accepteert dat ge
doe van die vakbondsmensen met een
wat superieur glimlachje in de geest
van „voor mij hoeft het allemaal niet".
Hij wordt een individualist op wie het
steeds moeilijker wordt vat te krijgen.
Boyenden groeit het besef dat het hele
systeem waarop onze welvaart geba
seerd is, aan herziening toe is. In het
beste geval groeit dat uit naar een
soort wereldsolidariteit, in het slechtst
naar de anarchie en een verwerping
van alle gezag ook het gezag van de
vakbeweging.
Met die feiten dient men rekening te
houden. Daarmee dient zeker een rege
ring rekening te houden die immers de
verantwoordelijkheid draagt voor het to
taal van onze Nederlandse gemeenschap.
In de sociaal-econofnische sector is de
inflatie het grootste spook, de voortslui-
pende geldontwaarding die de sociaal-
J. LANSER (CNV)
dom
awakken van dit ogenblik het meeste treft.
En dat zijn niet de^ arbeiders maar de
kleine middenstanders, de kleine boertjes
en tuindertjes, de mensen die van een
pensioentje moeten zien rond te komen
zij zijn de tobbers die elk dubbeltje twee
maal moeten omdraaien... maar telkens
weer ervaren dat dat dubbeltje wéér min
der waard is geworden!
Natuurlijk kan men dan twisten over de
vraag of de ministers het juiste pakket
van maatregelen hebben samengesteld
om die inflatie het hoofd te bieden. Laten
we voorop stellen dat het geen domme
jongens zijn en hun ambtenaren evenmin.
En laten we ook constateren dat ze geen
„arbeidershaters" zijn waarom zouden
ze? Ze zijn er voor 's lands belang en er
is een door het volk gekozen parlement
dat controleert of ze ook in 's lands be
lang werken. Zijn regering en parlement
het over de maatregelen eens, dan is het
goede democratische gewoonte om dan
ook loyaal aan het door de meerderheid
ingenomen standpunt mee te werken. Dat
zal dikwijls een kwestie zijn van geven en
nemen we zijn daar op het punt van
welvaart niet slecht bij gevaren!
Toen 'deze week de heren Bakkenist en
Mertens voor de televisie hun standpunten
uiteenzetten over de loonmaatregel, riep
de heer Bakkenist op tot loyale medewer
king nu de beslissing eenmaal is geno
men. De heer Mertens wenste echter geen
enkele verantwoordelijkheid te aanvaarden
we moeten bekennen dat we op dat
ogenblik meer sympathie voelden voor de
werkgever dan voor de werknemer. En dat
zal dan wel weer nieuwe reacties van
nieuwe briefschrijvers oproepen...
De berechting door de Haagse recht
bank van „de zaak-Wassenaar" in de ko
mende week valt vrijwel samen met het
rapport dat de Amsterdamse Universiteit
heeft uitgebracht over de gevoelens die in
ons land verblijvende Zuidmolukkers
koesteren over hun huidige situatie en
hun verwachtingen voor de toekomst. Dat
rapport was niet hoopgevend voor hen die
de hoop hebben dat „het Ambonezen-
vraagstuk" kan worden opgelost door in
tegratie binen onze Nederlandse samen
leving te vrezén is dat de verklaringen
straks voor de Haagse rechters nog min
der in die richting zullen wijzen. De mees
te Zuidmolukkers willen niet anders dan
zo spoedig mogelijk terug naar hun land
maar dan moet dat land ook vrij en
onafhankelijk zijn. En de meerderheid ook
Is er van overtuigd dat alle middelen die
geschikt schijnen om dat doel te berei
ken, te baat genomen mogen worden. Tot
die middelen hoort ook geweld, want zij
voelen zich nog steeds in oorlog en oor
log en geweld zijn niet te scheiden.
Er is waarschijnlijk geen Nederlander
die hun niet graag die vrije en onafhanke
lijke Zuidmolukse staat zou gunnen het
trieste is dat niet één Nederlander in staat
Is een belangrijke bijdrage te leveren tot
de verwezenlijking van dat ideaal.
Intussen zit de Haagse rechtbank wél
met de moeilijkheden. Moeten de rechters
rekening houden met het verweer der Am
bonezen dat hun daad was ingegeven
door politieke motieven en dus minder
strafbaar zou zijn? Dat kan niet datzelf
de motief voeren immers vliegtuigkapers,
ontvoerders van diplomaten en alle ande
re aanslagplegers aap. Verwerping van dit
verweer zou echter bij de Zuidmolukkers
hard aankomen en hen stijven in hun
overtuiging dat zij door Nederland verra
den zijn en worden. Daarom zal, als de
rechtbank straks vonnis wijst, niet alleen
de opgelegde straf van belang zijn, maar
vooral ook de motivering van het vonnis.
Men mag deze rechters zeker veel wijs
heid toewensen!
De georganiseerde Nederlandse sport is
ten aanval gegaan. Bij de nadering der
verkiezingen trachten haar leiders de poli
tieke partijen van het belang van sport en
spel binnen de welzijnszorg te overtuigen,
trachten zij kandidaten op de diverse lij
sten te krijgen van wie zij steun verwach
ten en proberen zij de toekomstige kabi
netspartners warm te krijgen voor de ge
dachte dat sport en recreatie zo al niet de
aandacht van een aparte minister, dan
toch tenminste van een staatssecretaris
verdienen.
Wij geloven dat dit verlangen gerecht
vaardigd is. Op het ogenblik ressorteert
de sport onder het ministerie van Cultuur,
Recreatie en Maatschappelijk Werk en
hoewel dr. Klompé trouw baar gelukstele
gram stuurt als een Nederlander of een
Nederlandse ploeg successen boekt, haar
belangstelling ligt toch duidelijk meer bij
maatschappelijk werk dan bij sport en
spel. Met als gevolg dat die sector van
onze welzijnszorg duidelijk wat ontsnapt
aan de aandacht van de regering.
Voor de toekomstige kabinetsformateur
ligt hier inderdaad een taak en dat de
sportbonden hem tijdig in hun richting
willen duwen kan geen kwaad. Om in de
sport iets te bereiken is degelijke voorbe
reiding nodig dat blijken de officials nu
ook te beseffen.
Bovenstaande beschouwing over de huidige
situatie roept ook vragen op over de achter
gronden. Want niet ten onrechte kan ons soms
liet gevoel bekruipen dat er tussen de verschil
lende groeperingen in onze samenleving een ge-
dachtenkloof gaapt; dat men schijnt te leven in
heel andere werelden en redeneert van uit heel
andere ideologieën. Dat men, hetzelfde nastre
vend. want dat ieder op zijn wijze naar ons aller
welzijn streeft mag men aannemen, en ook dik
wijls nog dezelfde woorden gebruikend, elkaar
totaal niet meer begrijpt. En als dat gevoel over
heerst heeft men dan niet al de kiem van het
wantrouwen gevonden?
Daarom plaatsen we met genoegen onder
staande bespreking van het boekje van drs. W.
Top: „Ja baas. nee baas". Zowel de schrijver als
de recensent hebben opvattingen die velen radi
caal in de oren zullen klinken maar beiden
trachten uit te leggen hóe ze denken en waar
óm ze zo denken. Dusdoende pogend de gedach-
tenkloof die we hierboven signaleerden, zo al
niet te overbruggen dan toch te verkleinen.
„JA BAAS, NEE BAAS"
„Sociologen zijn wetenschapsbe
oefenaars die een groot deel van
hun energie steken in pogingen om
woorden te vinden voor iets waar
van ze niet weten of ze het wel be
doelen". Dat zegt de socioloog Wil
lem Top in z'n boekje „Ja baas. nee
baas", om vervolgens in 93 bladzij
den te proberen onder woorden te
brengen wat hij wél bedoelt. De le
zer zal niet alles voor z'n rekening
willen nemen en toch constateren
Jat drs. Top erin geslaagd is zijn
doel te bereiken, nl. een kleine
>praakkunst te geven van de in
spraak.
Inspraak heeft alles te maken met
democratie. Met beide begrippen
wordt gesold. De Oost-Duitsers noe
men hun land een democratische re
publiek én ook de Griekse kolonels
praten over democratie. Inspraak
heeft ook niets met democratie te
maken: zolang er geen garanties en
dwangmaatregelen zijn die maken
dat inspraak zoden aan de dijk zet.
Maar wie praat er bij inspraak ooit
over garanties en sancties?
Daarbij komt dat er een chroni
sche spraakverwarring ontstaan is
over het begrip „medezeggenschap".
Het suggereert „mede je zegje kun
nen doen" maar in werkelijkheid
zou het naar mijn mening veel meer
moeten omvatten nl.: a. medeweten,
dat is het verstrekken van alle mo
gelijke informatie, zodat alle betrok
kenen weten waarover ze praten; b.
medespreken, dat is het overleg en
advies van alle „partijen"; c. mede-
beslissen.
Ik dacht dat c. pas mogelijk was
na a en b. Volgens Top zijn we niet
op medezeggenschap uit omdat het
zo mooi en zo goed en zo lieflijk is,
maar omdat zij hard noodzakelijk is,
willen we vat houden op de maat
schappelijke problematiek. Demo
cratie is 'Verre van mooi, goed en
lief; integendeel, er zal „rotzooi" van
komen, al zal het een „heilzame rot
zooi" zijn, zo zegt drs. Top. Demo
cratie is een maatschappelijk sy
steem dat het herroepelijk geweld
van kleine conflicten de ruimte
geeft, juist om het onherroepelijke
geweld van oorlog, revolte en ter
reur te keren. Het versplintert de
energie voor een groot conflict in
een web van kleine spanningen en
wrijvingen om het grote conflict
overbodig te maken.
Medezeggenschap moet je leren.
Voor het leren hanteren van onze
democratische verhoudingen h adden
we zeer lange tijd nodig. We hebben
het met schade en schande geleerd
of zullen het nooit leren. Medezeg
genschap moet je leren door het te
doen. Het getuigt van 19de eeuwse
hoogmoed te zeggen dat de mensen
er nog niet rijp voor zijn. Uiteraard
zullen er mensen blijven die het niet
aan kunnen; de politieke democratie
is daarvoor het bewijs. Maar wie
zou terug willen naar het zeer be
perkte kiesrecht (voor de hoogst
aangeslagenen in de belasting) van
vroeger? Je maakt de mensen be
kwaam tot medezeggenschap door
medezeggenschap.
Nu is het een misvatting dat de
mocratie een alleen-maar-staatkun
dig begrip zou zijn. Het gaat op voor
elke groep: een school, een bedrijf,
een kazerne, enz. Dat democratie zo
sterk met de staatkunde verbonden
is geweest, is niet meer dan een his
torische toevalligheid. Overal waar
groepen aan het werk zijn, is er
sprake van heerschappij, gezag en
macht. Welnu, dat maakt ze tevens
ontvankelijk voor een beoordeling
en behandeling in termen van de
mocratie. De politieke democratie is
in vele gevallen voortgekomen uit
de afbraak van de absolute monar
chie. Drs. Top verbindt er de vraag
aan: „Wie legt mij eens uit wat het
principiële verschil is tussen die ab
solute monarchie en de eigenmachti
ge onderneming van tegenwoordig?"
Medezeggenschap is geen luxe ar
tikel; het is de actie van een mens
heid die volwassen wordt. Leider
schap blijkt betrekkelijk te zijn;
gebóren leiders bestaan niet. Het
hangt van de kenmerken van de si
tuatie af of persoonlijke eigenschap
pen iemand er toe bestemmen de
leiding op zich te nemen. Elke situa
tie heeft haar eigen leiders nodig.
Het gezag verliest gelukkig zijn
stralenkrans van almacht. Drs. Top
gelooft echter niet dat het probleem
van de macht kan worden toege
schreven aan de onwil en kwade
trouw van de machthebbers. Na
tuurlijk, zo zegt hij, zitten er nare
jongens onder werkgevers, hoge
ambtenaren, hoogleraren, vakbonds
bestuurders, maar die maken de
macht niet tot een probleem op gro
te schaal. Nee, de macht is onper
soonlijk geworden, naamloos en
daardoor ligt haar verantwoordelijk
heid in het duister. Het kan niet
meer getolereerd worden dat de be
slissingen die in belangrijke mate de
richting van de maatschappelijke
ontwikkeling bepalen, door enkele
mensen in vliegende tijdnood en met
een natte vinger genomen worden.
De macht moet naar de mensen toe.
willen zij die niet ooit (met geweld)
naar zich toetrekken. Het is eigen
lijk niet van zoveel belang wie de
macht heeft. Belangrijker is de
vraag hoe de macht van onderop ge
controleerd kan worden. Of liever:
het gaat niet om de macht zelf,
maar om het tegenspel dat zij die
baat of schade kunnen ondervinden
van de macht, weten te leveren.
De schrijver pleit voor een maat
schappelijk systeem dat straks ge
kenmerkt wordt door gezagspatro-
nen waarin de macht gelegitimeerd
is door degene voor wie het gezï>
geldt. Met andere woorden: gezag is
aanvaarde macht. Ik vind dat dit
voor elk gezag geldt, zowel thuis als
op straat, in de fabriek, op school en
in de kazerne. Gezag moet zich da
gelijks waar maken. Als de gezags
drager dat niet (aan) kan, is er iets
mis. Dat kan aan de gezagsdrager
liggen, maar ook aan degene die aa\
dat gezag onderworpen" is. Niemand
aanvaardt gezag van harte. Het is
maar al te bekend dat gezagsdragers
vaak de grootste moeite hebben met
het gezag dat anderen over hen ui
toefenen. Het is goed dat voor ogen
te houden!
Gezag is binnen bepaalde grenzen
geen kwalijke zaak. Het is goed dat
een mens zich tot op zekere hoogte
naar gezag kan richten. Het punt is
alleen dat een mens het gezag dat
buiten zijn domein wordt uitgeoe
fend, niet graag als dwang beleeft
maar als een houvast, hetzij direct,
hetzij „bij nader inzien".
In het vraagstuk van de medezeg
genschap speelt volgens drs. Top het
generatie-conflict een beslissende
rol. Tussen de boven-veertig-jarigen
en de beneden-vijfentwintigjarigen
liggen wereldcrisis en wereldoorlog.
Die hebben een diepe bres geslagen
in de relaties tussen de i nu levende
generaties. Daartussen zit een wat
duistere groep pendelaars, zij het
met vaste kernen aan beide zijden
van de scheidslijn.
Behalve de gebruikelijke redenen
van generatietegenstellingen is er
het oorlogstrauma. De ouderen vor
men een generatie die zijn voorheen
doorstane angsten wegslikt en de
handen voor de ogen slaat, zodra de
omgeving naar wrijvingen en ge
weld begint te zwemen. Zij willen,
volgens de schrijver, niet aan het
leed van toen herinnerd worden en
grendelen hun gevoelens af zodra
dergelijk leed binnen hun gezichts
kring komt. We hebben hier te ma
ken met een hoogst gekwetste gene
ratie. De jongeren hebben die diepe,
zorgvuldig toegedekte angsten niet.
Daarom staan zij onbevangener te
genover de onvolkomenheden in de
samenleving. Zij durven hel risico
van conflicten aan, zii zijn bij
machte, soms zelfs provocerend, te
experimenteren. We zien hier een
onbelaste generatie. De oudere gene
ratie heeft nog vrede met de gege
ven, op sociale zekerheid en perfec
tie gerichte maatschappelijke orde;
de jongeren beleven deze verzor
gingsstaat veelal als een dwangbuis.
De jongere heeft de moed die funda
mentele onveiligheid in de ogen te
kijken en om te protesteren tegi?n
het taboe dat er omheen geweven is.
Hij doet dat door op meer „open
heid" en meer „democratie" aan te
dringen. De schrijver, die als prag
matisch politicus het onderscheid
tussen „links" en „rechts" afwijst,
zegt dat veel van wat in de openba
re mening met die termen wordt
aangeduid, past in het onderscheid
tussen dat gekwetste en dat onbelas
te.
De schrijver biedt z'n' boekje aan
ter toetsing en hij nodigt iedereen
uit mee te denken. De wijze van be
handeling van de problemen prik
kelt tot instemming én tegenspraak
inzake de inspraak. Hier wordt nu
eens niet een geleerd betoog gege
ven, maar een voorbeeld gegeven
hoe moeilijke zaken eenvoudig ver
teld kunnen worden. Mét de roep
om tegenspraak. Wat bijvoorbeeld te
denken van het volgende voorbeeld:
„Ook als de directeur tevens eige
naar is, is een gekozen bedrijfslei
ding niet iets utopisch. Als we even
traditioneel blijven redeneren en de
aandeelhouder toch als eigenaar
blijven zien, is het verre van denk
beeldig, dat een werknemer tevens
aandeelhouder is van het bedrijf
waar hij werkt." Geen probleem. En
wat te denken van iemand die een
banketbakkerij heeft met bijvoor
beeld twaalf man personeel. Het ge
beurt daar dat ze met z'n dertienen
een bedrijfsleider kiezen. Dat is niet
de eigenaar hij blijft gewoon als
medewerker werkzaam
Voor drs. Top is het onverteerbaar
dat eigendom een rechtsgrond zou
zijn voor gezag ik moet zeggen
dat ik hem een eind op dit weg kan
volgen. Vooral als de eigenaar niet
de bekwaamste figuur is om de zaak
te leiden. Terwille van de zaak en
de twaalf man personeel en hun ge
zinnen zeg ik: laten we aan de hand
van de laatste voorbeelden maar
eens verder denken.
Drs. W. Top, „Ja baas, nee baas".
Uitgeverij Paul Brand, Hilversum,
1970. PrUs f 6,90.
De heer André H. Kloos heeft
zich in het jaar dat hij voorzitter
geweest is van het Nederlands
Verbond van Vakverenigingen
doen kennen als een strijdbaar
man. Een zeer strijdbaar man
zelfs! Ontelbare malen is hij via
het televisiescherm de Nederland
se huiskamers binnengekomen om
vaak in niet mis te verstane be
woordingen te vertellen hoe hij, de
voornaamste vakbondsleider, over
allerlei aan de orde zijnde politie
ke en economische situaties dacht.
Soms met tegenstanders tegenover
zich die hij met zijn bijtende ironie
op de knieën probeerde te krijgen.
En dusdoende heeft hij zich de
image geschapen van de man van
de harde lijn velen zijn ervan
overtuigd dat de huidige impasse
voor een niet gering deel aan hem
te wijten (of uit een andere hoek
beschouwd: te danken!) is.
Begin volgend jaar neemt de
heer Kloos afscheid van deze uit
zonderlijk moeilijke en zware
functie zijn opvolger zal dan
zijn drs. H. ter Heide, nu nog een
der secretarissen van het NVV. En
gegeven het feit dat de NVV-
voorzitter een zwaar stempel
pleegt te drukken op het beleid
der vakcentrales en vakbonden, is
het nuttig te weten hoe deze nieu
we man over de aan de orde zijn
de problemen denkt en hoe hij
straks zal reageren.
Allereerst: tot dusverre heeft
men nergens enig commentaar van
de heer Ter Heide kunnen vinden
op wat er zich nu afspeelt en
dat siert hem, want hoewel hij er
nauw bij betrokken zal zijn en
straks leiding zal moeten geven is
hij nu nog niet een spreekbuis van
het NVV. Wat overigens niet zeg
gen wil dat niet bekend is hoe hij
over deze zaken denkt. Toen in de
laatste week van oktober zijn
naam naar voren kwam is hij van
vele zijden geïnterviewd en ook
toen hingen de loonmaatregelen al
in de lucht. Zijn commentaar toen:
„Tegen artikel tien van de Loon
wet de mogelijkheid om de
lonen te bevriezen hebben we
geen bezwaar als dwingende om
standigheden hierom vragen, en
als het wordt toegepast in sa
menhang met andere maatrege
len om de economie in de hand
te houden. Maar als de regering
het misbruikt om de sfeer te
verpesten zoals nu keren
we ons ook tegen dit artikel. In
de Duitse metaal zijn er loons
verhogingen voor 1971 van 12 pet
meer afgesloten. Dat heeft zijn
invloed op ons land. Ik voel er
niets voor om straks de loons
verhogingen' sterk te matigen
met het grote risico dat we in de
loop van het volgend jaar weer
een situatie krijgen als die met
de uitkering ineens van vierhon
derd gulden."
Dat klinkt bepaald niet vredelie
vend de heer Kloos zou het ge
zegd kunnen hebben! Is dat de stijl
van drs. Ter Heide? Ja en nee.
Harry Ter Heide, 42 jaar geleden
in Almelo geboren, heeft alle ei
genschappen van een bedachtzame
Twent. Hij nijdast minder dan zijn
voorganger, is bijvoorbeeld blij
met het wetsontwerp inzake demo
cratisering van de onderneming
van minister Polak en wil datook
graag kwijt. Toch is hij beslist niet
zo dat hij tegenstander zou zijn
van de harde lijn die voorzitter
Kloos met zoveel verve heeft ge
volgd. „Ik kan echt wel goed nijdig
worden!" zegt drs. Ter Heide.
„Maar het volgen van een bepaal
de lijn hangt helemaal af van <le
omstandigheden. Bovendien: een
beleid wordt niet alleen door de
voorzitter uitgestippeld, daar moet
het hele bestuur achter staan!"
Toen de heer Kloos voorzitter
van het NVV werd heeft hij ge
zegd dat hij dit werk maar een
beperkte tijd wilde doen. Drs. Ter
Heide: „Mijn arts, die me speciaal
heeft gekeurd, meent dat je func
ties als voorzitter van een vakcen
trale niet langer dan drie jaar
moet doen. Anders gaat je gezond
heid er aan. Ik zal me regelmatig
laten onderzoeken en dan zien we
wel verder." Ziet hij tegen zijn
nieuwe functie op? „Ik geloof niet
dat er iemand zal zijn die zegt:
„Dat knap ik wel even op." „Wie
zo zou denken .is ten enenmale on
geschikt voor dit werk." Overigens
is hij wel van plan om meer dan
zijn voorganger taken te delegeren.
En in de jaren van zijn voorzitter
schap zal hij vast en zeker geen
politieke functie op zich nemen
lid van de Eerste Kamer bijvoor
beeld. Ook vindt hij dat allerlei
representatieve verplichtingen best
door andere bestuursleden kunnen
worden waargenomen.