EEN KIP VOOR
KERSTMIS
Hans van den Hombergh
niet bang voor „wespen"
m
Nieuwe dirigent „Gewestelijk Orkest"
1111
1
de tentoonstelling van Goya s
schilderijen in het Mauritshuis
in Den Haag (we maakten daar
uitvoerig gewag van in ons blad
van. 15 augustus) is er thans een
uitgebreide expositie van zijn gra
fisch werketsen en litho'sin het
Prentenkabinet van het Rijksmu
seum te Amsterdam (nog t.m17
januari).
Het is verheugend, dat we kunnen
opmerken hoe twee musea door
deze exposities van het oeuvre van
de grote Francisco José de Goya y
Lucientes deze Spaanse kunste
naar (1746-1828) nader tot het Ne
derlandse volk gebracht hebben.
We schrijven ditomdat weer eens
blijkt, dat een museum geen kne
kelhuis" behoefte te zijn.
- .-J*?
,,De slaap van de rede brengt de
monsters voort".
aanklagende litanie van 40 beelden, deze
verschrikkingen van de oorlog.
Laten we hopen dat bij de duizenden
bezoekers van deze expositie de vredes ge
dachte er door versterkt wordt.
"I/oor alle Spanjaarden nog op de huidi
ge dag zijn stieregevechten een fes
tijn. We herinneren ons de avond dat we
onder afkeurende gebaren en woorden van
het publiek zo'n „festijn" verlieten toen
we de eerste dode stier onder gejuich za
gen wegslepen. Dat nooit weer!
Of Goya zijn stieregevechten ook als een
festijn heeft aangevoeld kunnen we op
zijn talrijke litho's niet zien. Ze lijken ons
meer realistische reportages waarbij het
vurige en felle tot uitdrukking komt zon
der de gevoelige accenten welke we zo
vaak in zijn etsen ontdekten.
Misschien geeft de ets onder de „grillige
invallen" enige aanwijzing over Goya's
geestelijke houding tegenover de stierege
vechten. Deze ets („De een en de ander")
kan men beschouwen als een parodie op
het wrede volksvermaak.
W/e vroegen ons na deze tentoonstelling
en de expositie vorige zomer in Den
Haag af: „Hoe zie je nu de figuur van
Goya?"
Vrijmoedig bewegen temidden van de
vorstelijke hoven, ook te midden van het
volk de goede burgers, de geestelijken en
gelovigen, ook bij de paria, zelfs bij de
ladronen in de nachtelijke straten: Fran
cisco José de Goya y Lucientes!
Johan Wesselink
Goya's grafiek: hartstocht
en wilde bewogenheid
meesterschap der techniek, ongetwijfeld
tot de conclusie voor de scheppingen van
een groot kunstenaar te staan en kenner
van menselijke geaardheden, uitingen die
hem zullen obsederen, ook wel eens amu
seren.
Zie b.v. de ets van die oude dame die
voor de spiegel zich nog mooi probeert te
maken: IJdelheid tot de dood. Of die pijn
lijke ontmoeting in de ets „God vergeve
haar. Het was haar moeder." Dat wufte
hautaine in die jonge rijk geklede vrouw
die door een oude bedelares wordt aange
sproken. Haar moeder!
Er zijn 43 grillige invallen, een serie van
menselijke gevoelens, ontsporingen,
wreedheid en tederheid, wanhoop. Zie
vooral „De slaap van de rede brengt mon
sters voort". Als het verstand slaapt wordt
de mooiste fantasie een nachtmerrie. Dat
zal voor Goya zijn stelling illustreren:
Schilder met fantasie maar gebruik ook
het verstand.
In een andere serie „Los desastres de la
guerra" (de verschrikkingen van de oorlog)
raakt Goya het hart van de mensheid ook
nu nog. Want velen onder ons hebben zul
ke verschrikkingen beleefd. Weer kunnen
we niet zonder innerlijk gegrepen te wor
den deze etsen voorbij gaan: een aan
klacht een roep tot het geweten tot het
hart. Goya noemt een ets Moge de dood u
tot een zegen zijn".
Een officier die sterft. Doden worden
ontkleed bijeengelegd in één graf gewor
pen en de grote vraag klinkt: „Zijt gij
daartoe geboren?"
Eén lang triest verhaal van moord,
schennis van vrouwen, branden, vlucht
door vuur, terechtstellingen en gehange
nen, vrouwen en kinderen gedood, het is
een schreeuw van ontzetting uit een bran
dende, moordende hel, een klagende, een
TTans van den Hombergh (47), koordirigent en dirigent
bij het operagezelschap Forum in Enschede, is tot
dirigent van het Gewestelijk Orkest voor Zuid-Holland
benoemd.
Daarmee vestigt het in Delft gestationeerde ensemble
een merkwaardig record in de Nederlandse orkestwereld:
Hans van den Hombergh is namelijk de derde dirigent
die sinds de oprichting van het orkest in 1968 met de
leiding wordt belast.
Zijn voorgangers waren Bart van Beinum en Louis
Dispa.
JJeining was er al direct bij de oprichting van het Ge
westelijk Orkest, dat ontstond uit de samenvoeging
van het Zuid-Hollands Orkest (oprichter en dirigent Jan
van der Waart) en het West Nederlands Symfonie Orkest
van Sam Swaap. Terwijl alle prognoses er op wezen dat
Jan van der Waart de dirigent van het nieuwe Gewestelijk
Orkest zou worden, verkoos een jury, onder voorzitterschap
van Marius Flothuis, Bart van Beinum, zoon van wijlen
Eduard van Beinum, tot leider van het ensemble.
Een aantal gemeenten, waaronder Rotterdam, Vlaardin-
gen en Ridderkerk, liet weten dat zij de contracten voor
schoolconcerten (een specialiteit van Jan van der Waart)
onder de nieuwe dirigent niet wenste te continueren. Men
wilde Jan van der Waart voor het orkest zien.
De protesten hadden echter geen resultaat. Op zijn beurt
hield Bart van Beinum het geen jaar bij het Gewestelijk
Orkest uit. Eind december 1968, luttele maanden na zijn
benoeming, gaf hij er de brui aan, omdat hij zijn werk
zaamheden in Delft niet vond stroken met zijn toekomstige
artistieke ontwikkeling. Dit gebeurde nadat hem van ver
schillende kanten was verweten, dat hij de koorbégeleidin-
gen van het orkest niet goed zou hebben voorbereid.
Van zijn kant weet Van Beinum dit aan de onbekwaam
heid van verschillende koordirigenten.
Na het ontslag van Van Beinum nam de Delftse koor
dirigent Pierre van Hauwen voorlopig de zaken waar. In
1969 volgde toen de benoeming van Louis Dispa tot diri
gent. Hij hield het uit tot afgelopen december. Spanningen
in het orkest en, naar eigen zeggen, te weinig invloed in
artistieke beslissingen waren voor Dispa de aanleiding om
er een streep onder te zetten.
Redenen te over om de toekomst van het Gewestelijk
Orkest voor Zuid-Holland, dat als hoofdtaken het begelei
den van koren en het geven van schoolconcerten heeft, met
enige zorg tegemoet te zien.
JJe nieuwe dirigent Hans van den Hombergh, opgeleid
aan het Amsterdams Conservatorium en leerling or
kestdirectie van Felix Hupka, maakte o.m. naam als leider
van de Muziekkring Obrecht. Alvorens hij in 1963 zijn
werkzaamheden begon bij het operagezelschap Forum,
dirigeerde hij bij de voormalige Nederlandse Opera voor
stellingen van „Faust" en „Butterfly".
Heeft hij nu niet het gevoel zich door het accepteren
van deze nieuwe functie in een Delfts wespennest te ste
ken?
„Ik ben niet bang, hoewel het altijd vervelend is tegen
een bepaalde situatie op te moeten boksen. Wel kan ik nu
al zeggen dat ik een bepaalde voorstelling van mijn taak
heb. Het Gewestelijk Orkest ontleent zijn bestaansrecht
voornamelijk aan het begeleiden van amateurkoren en het
geven van schoolconcerten. En dat koorrepertoire interes
seert me wel. Ik heb het gevoel dat mijn voorgangers zich
teveel buiten de voorbereidingen van de koorconcerten
hebben gehouden. Dat werd aan de dirigenten van de des
betreffende koren zelf overgelaten.
„Ik wil de zaken gaan omdraaien en me intensief met de
koorbegeleidingen gaan bezighouden. Dat heeft des te
meer zin, omdat de grote orkesten zich de laatste jaren in
steeds sterkere mate van de koorbegeleidingen hebben ge
distantieerd".
„En wat de moeilijkheden in het Gewestelijk Orkest be
treft: daar til ik niet zo zwaar aan. De problemen hebben
er bepaald niet toe geleid dat er een wanhoopsstemming
in het orkest heerst.
„Integendeel, het in het orkest geboren idee van de zo
genaamde „Alternatieve concerten", zoals bijvoorbeeld een
programmablok van Liesbeth List in een symfonisch con
certprogramma, is toch zonder meer een vrolijk en positief
geluid. Mede op grond daarvan ben ik beslist niet geneigd
mijn benoeming als een gok te beschouwen".
FJe grote literaire verrassing van het af
gelopen jaar is de schrijver^ Joop
Waasdorp geweest, een tot voor kort vol
komen onbekende in de wereld der lette
ren, die op zijn 53ste jaar debuteerde en
wiens twee kort na elkaar verschenen ver
halenbundels meteen enthousiast werden
geprezen en verwelkomd. Onlangs zag zijn
bundel „Welkom in zee" het licht, hier
eerder besproken. Daaraan was zijn ver
halenboek „Het naakte leven" voorafge
gaan waarvan nu (bij Meulenhoff Am
sterdam) een tweede druk het licht gezien
heeft.
Onderscheidde Waasdorp zich in „Wel
kom in zee" reeds als een bijzonder au
teur, zijn nu herdrukte debuut dat door
de onbekendheid van zijn naam menigeen
(ook mij) ontgaan was blijkt van niet
minder gehalte en kwaliteit. Stijl thema
tiek en de aan dit proza ten grondslag
liggende geesteshouding zijn typerend voor
iemand die veel in vreemde landen en
streken heeft gezworven en een enigszins
avontuurlijk bestaan heeft geleid. De
schrijver is dan ook iemand die in allerlei
beroepen (als zeeman, journalist en krab-
benvisser of simpel wat ronddolend langs
de zelfkant van het bestaan) de Hollandse
klei en het Amsterdamse asfalt al spoedig
achter zich gelaten heeft. Hij woonde o.a.
een aantal jaren in Australië en trok wat
rond op tropische eilandjes en aan de ran
den van de wildernis. Eerst in 1962 keerde
hij naar Nederland terug, waar hij om
den brode wat herinneringen begon op te
schrijven. De publikatie daarvan in een
weekblad vestigde de aandacht op zijn ta
lent.
Het is het natuurlijke talent van een
geboren verteller. Maar er zijn meer goede
vertellers in Nederland. Het uitzonderlijke
van zijn vertelkunst is ergens anders gele
gen, want echte „verhalen" met een begin
en een slot schrijft hij eigenlijk niet. Hij
verwekt geen „spanning" over de afloop
van dit of dat geval, er is bijna nergens
sprake van een bepaalde intrige. Geen
spanning dus, maar wel „fascinatie" Dit
fascinerende karakter van zijn proza komt
voort uit het effect van zijn suggestieve
stijl die ongemeen trefzeker en met een
zeer origineel taalgebruik mensen en si
tuaties weet uit te beelden en die boven
dien een sfeer oproept van voor ons onge
wone ruimte, vrijheidsbeleving en levens
drang. Dit alles speelt zich dan doorgaans
af in primitieve kuststreken of op Paci-
fic-eilanden, waar iedere dag nog een
vreemd avontuur is, het leven nog niet
ingekapseld in haastige plichten en uren,
waarbij alles vooruit vaststaat, behalve de
dood, binnen een als een computer wer
kende welvaartsmaatschappij. Dit geeft
aan het proza van Waasdorp een romanti
sche toets.
Sinds Slauerhoff is er in Nederland niet
zulk proza geschreven en men moet bij
het lezen van Waasdorp ook herhaaldelijk
denken aan het werk van een andere in
ternationaal beroemd geworden zeeman-
schrijver de Engelsman (van Poolse af
komst) Joseph Conrad.
Kenmerkend voor Waasdorps verhalen
en nauw verband houdend met het zwer
vend bestaan dat hij heeft geleid, het vele
dat hij elders in de wereld gezien en erva
ren heeft, is zijn gebrek aan zwaarwich
tigheid en ook zijn ietwat nuchter-ontgoo-
chelde visie op het leven, door humor en
mildheid gerelativeerd. Dit geeft aan zijn
manier van vertellen iets onhollands. Hoe
tragisch zijn verhalen soms ook zijn, hij
maakt er nooit een drama van het zijn
immers allemaal the facts of life". Het
leven waarvan hij vertelt op eenzame ar
moedige eilandjes of in ongenadige kust
streken is hard en weerbarstig. Niemand
wordt in zo'n leven van de wieg tot het
graf verzorgd, hij moet het zelf maar uit
vechten, vaak zonder geld. zonder kans en
zonder uitzicht. En toch klinkt uit wat de
schrijver daar nu van vertelt een onder
toon van nostalgie door, een heimwee naar
dat primitieve „naakte" bestaan, waarin
een mens zich vaak gelukkiger blijkt te
kunnen voelen dan in het „versierde" be
staan van onze zo prachtig geregelde en
beschermde welvaartsgemeenschap. Joop
Waasdorp heeft dat heimwee in een ge
sprek na zijn terugkeer naar Nederland
eens aldus uitgedrukt: „Amsterdam
spreidde zijn armen niet voor mij uit
maar ik ben het ook niet tegemoet gevlo
gen. Ik voel mij een halve vreemde aan de
gracht. In het water spiegelt een gruisweg
en een stuk wildernis mee."
„Het naakte leven", zoals deze bundel
heet is aldus genoemd naar het titelver-
heet, is aldus genoemd naar het titelver-
waar de ik-figuur een ietwat landloper
achtige tijd doorbrengt, zijn kostje met
moeite bij elkaar graaiend. De titel heeft
een dubbele betekenis; hij slaat niet alleen
op een armoedig bestaan maar ook op het
feit dat het eiland een naaktloperskolonie
herbergt, oorspronkelijk een idealistische
natuurbeweging, maar langzamerhand toe
ristisch verburgerlijkt. Er gebeurt in het
verhaal weinig of niets, maar de lezer
blijft gedurig geboeid door de humor en
de ironie in de observaties van de hoofd-
„De oude stierenvechter
(P oya wordt wel eens met. Rembrandt
vergeleken. Vooral in de etsen is er
een gevoelige lijn die zo'n sterke expres
sie verleent aan zijn sujetten. Toch is zijn
voordracht uit een meer wilde geestesbron
dan bij Rembrandt ontstaan een bron uit
Spaanse bodem. Bij Rembrandt is het licht
als een schijnsel verweven met het beeld
bij Goya daarentegen zijn het vlagen van
hartstocht en wat wilde bewogenheid.
De geestesbron uit Spaanse bodem: ber
gen, rotsen, rivieren en de zee, de wijn en
de zon. Een land waarin de eigen cultuur
zich mengde met die van de Joden, van
Arabieren en Grieken. Een volksaard met
wilde, ongeremde uitingen: stieregevech
ten, bedelaars in de straten, dronkaards en
blinden, slachtoffersvan inquisities. En
daartussen rijke patriciërs, hovelingen en
hofdames met hun trots en weelde, monni
ken die paters van het goede leven waren,
kerken en kloosters met kostbare reli
kwieën, waarbij de devotie van velen de
wilde bron in stiller banen trachtte te lei
den. Zoals ook Spaanse kunstenaars de
stille wegen zochten in het verdwaasde
door schrijnende tegenstellingen vaak ge
spleten land, religieuze voorstelilngen ont
roerend door de zachte glans van verering
en van het hemelse.
Tyjaar het was Francisco Goya die heftig
als de volksaard was onmeedogend in
prenten alle brasserijen, inquisitie, oorlo
gen, alle afwijkingen van goede verhou
dingen als een aanklacht of als een spot
ternij de wereld inwierp, soms hard als
een oordeel, soms als een scherpe satire,
maar ook meer bezonnen, met een neiging
tot warm meegevoel. Zelfs is er in enkele
Een wreed tijdverdrijf
persoon, zolas al het proza van Waasdorp
geschreven in een stijl voor de aanduiding
waarvan ik geen beter woord weet dan
het Engelse „crisp", d.w.z. kort, knapperig
en droog als beschuit.
De meeste van de in deze bundel voor
komende verhalen, of beter gezegd levens
fragmenten, zijn in tropische of halftropi-
sche gebieden gesitueerd dikwijls op ei
landjes, naar het mij toelij kt ergens aan
de Australische kust in de buurt van Port
Darwin. De schrijver geeft zelf geen geo
grafische aanduiding.
Typerend voor Waasdorps proza is voor
al het verhaal Een kip voor Kerstmis".
De kleine pregnante historie speelt zich af
op zo'n halfverlaten en vergeten Pacific-
eiland onder eenzame settlers die de hoop
om er iets van te maken al lang hebben
opgegeven, levend van de hand in de tand.
„Aanvankelijk wees niets er op dat de
Kerstdag van 1959 op het eiland ons
schokkende dingen zou brengen. In de na
tuur was het rustig. De zon was als ge
woonlijk verblindend boven de zee en de
dode palmbomen opgegaan. Aan de rand
van de wildernis kringden zeehaviken om
hun nest. Het water van de baai was
kalm."
De schaarse bewoners van het eiland
hadden in hun afgelegenheid al lang de
meeste gebruiken, die in druk bevolkte ge
bieden heersen, afgelegd, maar men hield
nog vast aan enkele dieper wortelende
tradities. Het kerstfeest hoorde daarbij. De
ik-figuur vertelt dan hoe tegen de kerst
tijd met spanning gewacht wordt op een
oude zonderling met een paar woeste hon
den, diep in de rimboe huizend, die eens
beloofd heeft met Kerstmis een vette kip
te zullen brengen. Maar de verteller en
zijn vrouw wachten tevergeefs, zodat het
grote kerstdiner" in rook dreigt op te
gaan. Ze zullen het dus maar weer met
veldratten moeten doen. Een poging om
een zwarte big van een gehate buurvrouw
te strikken mislukt. De kerstdag nadert en
nog steeds ziet men de oude hoed van Bill
de zonderling niet tussen de bosjes opdui
ken. Tenslotte besluit de verteller te gaan
onderzoeken wat er aan de hand is een
hele onderneming, ook al omdat de oude
Bill door zijn wilde honden goed be
schermd wordt. Als hij de plek nadert
slaan echter zelfs de honden niet aan. Een
nader onderzoek wijst uit dat Bill voor
over op de grond ligt dood zijn gezicht
blauw en vertrokken. Mieren lopen over
zijn hoofd. De kraaien hebben de dode al
ontdekt. En alle honden zitten stil om hem
heen. Een visser in de buurt wordt ge
charterd om het geval aan de kust te mel
den en twee uur later is het lijk afge
voerd met de krabbenboot. Wanneer de
oude Bill zijn laatste reis heeft onderno
men keert de verteller nog eenmaal terug
naar diens hut.
„Ik liep naar het nachthok waar prach
tige vette kippen op stok zaten. Ik greep
een mooie bruine bij de vleugels en stopte
haar in de zak. Het was een eerlijke zaak.
De kip kwam mij toe. Was ik niet geko
men, wie weet of de oude niet met uitge
kipte ogen zijn graf was ingegaan. Als hij
ooit een graf had gekregen. Ik keerde
langzaam terug. Old Bill was dood omdat
een mens nu eenmaal niet eeuwig kan le
ven. En wij hadden een kip. Op de malse
bruine vielen wij aan als hongerige be
vrijde onderdanen."
Zoals men ziet: het hier samengevatte
korte verhaal is nauwelijks een verhaal
met spanning en een intrige. Maar de le
zing ervan is fascinerend dank zij de au
thenticiteit van de sfeer die Waasdorp zo
suggestief op ons overbrengt en waardoor
ook deze simpele historie van die kerstkip
voor de lezer, die met gemak en onver
schillig bij de poelier om de hoek zijn kal
koen haalt, tot een adembenemend stukje
dramatiek is geworden. Niet zozeer een
kerstverhaal maar een verhaal toch van
mensen in hun verlangens, hun heimwee,
hun strijd en hun eenzaamheid.
prenten mededogen op te merken en men
ontdekt er educatieve elementen in.
Zo komt Goya tot ons in deze colectie
van 158 etsen en litho's die prent voor
prent ons treffen door een meesterschap in
expressieve tekening, technisch ook. doch
bovenal door een scherpe waarneming van
de geestelijke eigenschappen van zijn su
jetten: hun misdadigheid, hun domheid,
geslepenheid, hun lijdzaamheid, verwor
penheid, het autoritaire, het ijdele en de
deugden.
Het. is of Goya in deze soms haastige
prenten iedere figuur in zijn eigenschap
pen doorzien heeft en zijn visie zo mees
terlijk heeft kunnen vertolken.
VV i.1 zullen uit deze menigte van indivi
duen wel enkele naar voren halen
doch ons nog meer bepalen tot de groepen
die deze tentoonstelling beheersen.
Goya die als 25-jarige reeds opdrachten
kreeg van brede allure (fresco's o.a. voor
de kathedraal in Saragossa) begon zich
plotseling te wijden aan de grafische kunst:
het etsen een kunst die in Spanje enigs
zins in verval was geraakt. En hier zien
we dan een der eerste etsen: de Vlucht
naar Egypte", de stuntelige ezel, de vra
gende Jozef, Maria, haar kind bescher
mend op de ezel, een positieve vrouw te
genover de vragende Jozef. Er is ook de
ets van het gezelschap hofdames en de na
vrante figuur van een gewurgde in zijn
stervende handen het Kruis omvattend,
waarbij de geofferde kaars een mystiek
schijnsel uitwerpt.
Het dichtst nadert Goya Rembrandt in
de ets Caritas van St. Franciscus" de
heilige in een krans van licht biddend op
ziend.
Goya heeft ook enige series van etsen
gemaakt. De eerste is getiteld „Los Capri-
chos" vertaald als „Grilige invallen". Aan
die titel zijn nog al eens verschillende uit
leggingen gegeven. Voor ons zegt dat
„grillige" genoeg.
Grillige invallen die nochtans een vaak
diepere zin hebben. De beschouwer moge
daarnaar tasten, doch hoe voor hem de
betekenis van die etsen ook zou zijn, hij
komt door de voorstellingen, door het
JOOP WAASDORP
4