Beleid
voor de
zeventiger
jaren
Prof. Albeda poogt brug te slaan
tussen technocratie en democratie
SIGARET EN ANGST
1
commentaar
De sigaret
Milder klimaat
HET BLIJFT GAAN
OM DE MENS
Belangwekkende
beschouwing
van AR-senator
CNV-VOORZITTER LANSER OVER
DE TOEKOMST VAN DE VAKBEWEGING
Minder
Hoofdletters
i
Prof. dr. W. Albeda is hoogleraar aan de
Economische Hogeschool in Rotterdam -
duidelijk een man van wetenschap. Tevens
is hij lid van de Eerste Kamer voor de anti
revolutionaire partij - politicus dus. Maar
èn als wetenschapsman èn als politicus
tracht hij een architect te zijnbouwend aan
een betere maatschappelijke orde; En in dat
bouwwerk rekent hij het tot zijn taak de
brug te slaan tussen economisch denken en
De toekom ft construeren
handelen en democratisch denken en han
delen. Anders gezegd: tussen de beslissin
gen van de mensen aan de top - de techno
craten, de politieke leiders, de big bosses
uit de industriële en monetaire wereld - en
de gelatenheid van die heel gewone burger
die het allemaal toch niet meer vatten kan
en het daarom maar over zich heen laat
komen. Die „consumeert" - letterlijk en
figuurlijk - wat hem wordt voorgezet.
Regering consumeren
Zelfs de auto niet
Plan in fasen
De tijd die ons nog scheidt van de
komende algemene verkiezingen wordt
langzamerhand in weken uitgedrukt.
Dat betekent dat door de meeste poli
tieke partijen nu de laatste hand gelegd
wordt (of al gelegd is) aan de beleid
sprogramma's waarmee zij straks het
Nederlandse volk tegemoet willen tre
den en de burger en burgeres willen
vragen om zijn/haar stem. Zo hoort het
ook: kiezen is immers meer dan het
rood maken van een hokje voor de
naam van een kandidaat. Kiezen bete
kent allereerst: een keuze maken. En
om een keus te kunnen maken zal men
van de verschillende partijen en partij
groeperingen moeten weten welk beleid
zij voorstaan en aan wie zij de uitvoe
ring van dat beleid willen toevertrou
wen.
De huidige partijsituatie is zo dat
vermoedelijk vier groeperingen gaan
uitmaken hoe het volgende kabinet zal
worden samengesteld: de drie confes
sionele partijen, de VVD, de Partij van
de Arbeid en haar (eventuele) aanhang
en misschien ook D'66. Om hun beleid
sprogramma's gaat het, waarbij we
overigens hopen dat die der kleinere
partijen niet in het vergeetboek raken,
want ook hun politiek streven is vaak
het overdenken meer dan waard!
Op de uitslag van deze verkiezings
strijd willen we niet vooruitlopen als
die strijd eenmaal is ontbrand zullen
we zeker de verschillende programma's
nader onder de loep nemen.
Daar zal dan niet het programma bij
zijn van een groep die wat moeilijk
thuis te brengen is. Het zijn mensen die
lid zijn van een der drie confessionele
partijen, daarin dikwijls niet onbelang
rijke functies bekleden, maar die toch
moeite hebben met de partijlijn. Ze zijn
niet meegegaan met de Politieke Partij
Radicalen wel zouden ze graag zien
dat de confessionele partijen en de Par
tij van de Arbeid elkaar zouden vinden
voor het samen bouwen aan een nieuw
beleid. Zij leven intens mee, denken
ook intens na over de problemen, zien
echter nog geen kans hun ideeën te
verwezenlijken. Zo zijn ze ertoe geko
men hun gedachtengang op papier te
zetten en deze opstellen gezamenlijk te
bundelen in een boekje dat kort gele
den bij J. H. Kok NV te Kampen is
verschenen en dat tot titel draagt „Be
leid voor de zeventiger jaren."
Het boekje heeft op geen enkele ma
nier de pretentie een volledig „rege
ringsprogramma" te bieden als alterna
tief bijvoorbeeld voor het program
waarmee de Achttien voor het voetlicht
zijn getreden. Belangrijke onderwerpen
ontbreken er zelfs in zoals onderwijs
vernieuwing, milieuhygiëne, woning
bouw, ontwikkelingshulp en dergelijke,
onderwerpen waarvoor toch zeker in
deze wat radicaal denkende kring be
langstelling bestaat. Het bedoelt niet
meer te zijn dan een bundeltje opstel
len maar dan wel opstellen die stuk
voor stuk „denkertjes" zijn. Of men nu
het wel wat erg vernieuwingsgezinde
verhaal leest van de directeur van de
Ned. Stichting voor Kunstzinnige Vor
ming, P. B eugels, over de cultuurpoli
tiek dan wel het veel wezenlijker ver
haal van de heer Van Eeghen over onze
defensie in beide gevallen wordt van
de lezer inspanning en kritisch vermo
gen gevraagd.
We hebben op deze pagina twee van
de in dit boekje gebundelde opstellen
er uit gelicht voor een nadere beschou
wing: dat van prof. Albeda omdat die
een probleem behandelt dat naar onze
mening ver boven de politieke vragen
van alledag uitgaat: de overheersing
van de mens door de technocratie, en
dat van de heer Lanser omdat dit bij
dat van prof. Albeda aansluit èn omdat
deze CNV-voorzitter door zijn jongste
optreden tijdens de loondebatten door
velen als een wel erg linkse figuur
wordt gezien. Wij meenden er goed aan
te doen zijn opvattingen over de vak
beweging hier weer te geven.
We hebben getracht de beide opstel
len in voor ieder begrijpelijke taal
weer te geven het zij ons vergeven
dat daardoor misschien de wetenschap
pelijke zorgvuldigheid enig geweld is
aangedaan. Wij hopen dat desondanks
hun bedoelingen goed overkomen en
dat eveneens dit boekje in breder kring
bekendheid krijgt men behoeft het
er niet helemaal mee eens te zijn om
toch waardering te hebben voor de ge
dachten an een ander.
DE BURGER EN HET PLAN
In zijn opstel in „Beleid voor de ze
ventiger jaren" toont prof. Albeda op
nieuw aan hoe breed die kloof al ge
worden is. Langzaam maar zeker na
melijk (of misschien niet eens lang
zaam) zijn we bezig over te schakelen
van een „consumptiemaatschappij"
naar een „planningsmaatschappij". In
een consumptiemaatschappij zijn vraag
en aanbod de alles overheersende fac
toren zij vormen de pijlers van onze
vrije markteconomie, dank zij welke
we een welvaart kennen die groter is
dan ooit te voren. In deze vorm van
economie heeft de consument juist door
zijn consument-zijn invloed.
Duidelijk is echter dat dit systeem in
bepaalde opzichten fouten vertoont.
Een voorbeeld: problemen als milieu
hygiëne, het verstopt raken van onze
straten en steden, enz. komen in dit
systeem niet aan hun trekken. Er is
vraag dus we blijven (stinkende) auto's
fabriceren. Daarvoor zijn derhalve
maatregelen odig buiten het marktme
chanisme om dat is niet nieuw want
ook het sociale element, het besef dat
men in het economisch leven met men
selijke arbeidskracht omgaat, is buiten
dat marktmechanisme om in het econo
misch handelen ingebracht. De arbeids
wetgeving, het recht op de arbeidsover
eenkomst, de sociale zekerheid, etc. zijn
dwingende overheidsmaatregelen die
het marktmechanisme of vervangen of
dwingen in een bepaalde richting.
Dit op zichzelf is al een stukje plan
ning: men legt de loonkosten en de
daarbij behorende sociale lasten voor
een bepaalde periode vast (dat bij ar-
beidsschaarste zwarte lonen die plan
ning weer kunnen doorkruisen laten we
nu maar buiten beschouwing). Op de
zelfde manier kan de overheid mi
lieu-hygiënische maatregelen (zuivering
van uitlaatgassen, van afvalwater, enz.)
dwingend voorschrijven en ook dat is
in geld uit te drukken en in de plan
ning op te nemen. Maar de planning
gaat veel verder. Grote bedrijven moe
ten hun produktie en daarom ook hun
afzet voor jaren vooruit plannen
daarom kunnen zij zich niet veroorlo
ven zich door de markt, door vraag en
aanbod te laten beheersen. Zij willen
het omgekeerde: zij plannen de beheer
sing van de markt. Anders gezegd: zij
willen niet dat de toekomst over ons
komt, ons overvalt zij trachten de
toekomst te construeren.
Dat is een overweldigende, in sommi-
ger ogen misschien een wat mense-
lijk-hoogmoedige gedachte. Prof. Albe
da ziet het niet zo: „In de moderne
samenleving met zijn toenemende inge
wikkeldheid is planning een noodzaak
waaraan wij niet kunnen ontkomen",
zegt hij. „De vraag van vandaag is dan
ook niet: Zal er gepland worden?,
maar: door wie, waartoe en op welke
wijze?" En daar komt hij dan tot de
tegenstellingen. „Wij willen twee din
gen die elkaar zo niet uitsluiten dam
wel bemoeilijken:
groei en efficiency in het econo
misch leven, deskundige beheersing van
de omgeving waarin wij en onze kinde
ren zullen leven; en:
- absolute democratie, dat wil zeggen
democratische inspraak van individuen
en groepen ook waar dit niet voor de
hand ligt".
Is dat laatste nu wel zo noodzakelijk?
Is het erg dat planning technocratisch
en niet democratisch geschiedt? Prof.
Albeda haalt voor de beantwoording
van die vraag de beroemde econoom
Galbraith aan die in zijn nieuwste
werk „The new industrial State"
schrijft:
„Als wij blijven geloven dat de
doelstellingen van het industriële sy
steem de expansie van de produk
tie, de groei der consumptie, de tech
nologische vooruitgang en de publie
ke illusies die daarbij horen in ons
leven thuishoren, dan zullen al onze
levens ten dienste staan van die doel
stellingen. Onze behoeften zullen
worden ge „managed" in overeen
stemming met de eisen die het sy
steem stelt; het staatsbeleid zal de
zelfde invloed ondergaan; het onder
wijs zal worden aangepast aan de be
hoefte van de industrie; de discipline
die vereist is voor het industriële sy
steem zal de conventionele moraliteit
zijn van onze samenleving".
Prof. Albeda antwoordt hierop: „Zo
ontstaat welvaart maar geen vrijheid!"
Zijn alternatief: democratisering van
het plan. „De overtuiging dat, waar
mensen in gemeenschappen leven en
werken en waar leiding en onderge
schiktheid onvermijdelijk zijn, die lei
ding voor haar beslissingen verant
woording schuldig is aan degenen die
de beslissingen hebben uit te voeren,
behoeft geen nadere fundering het is
op zichzelf een voldoende reden om het
plan te democratiseren".
En hier gaat dan de bruggenbouwer
Albeda aan het werk, daarbij vooral
gesteund door de discussie die met na
me in de Franse literatuur aan de gang
is over de democratisering vas het
plan. Zijn constructie voorziet in vier
fasen:
1. De voorbereiding. In een tijdsver
loop van zeg twee of drie jaar moet een
objectief wetenschappelijk apparaat,
een Centraal Plan Bureau, de noodza
kelijke gegevens verzamelen. Hierbij èn
bij het met behulp hiervan opstellen
van beleidsplannen (en alternatieven)
moeten zoveel mogelijk mensen worden
betrokken: regionale werkgroepen, ver
tegenwoordigers van belangengroepen,
wetenschapsmensen, technici ieder
die iets heeft in te brengen en aan de
vorming van het plan kan bijdragen.
Alles zal moeten geschieden in een
sfeer van openheid en openbare discus
sie opdat het plan zal worden wat de
Fransen noemen „la grande affaire de
notre temps" de grote zaak van onze
tijd.
2. De tweede fase is de belangrijkste:
die der grote beslissingen. Prof. Albeda
geeft een paar voorbeelden van wat er
beslist zal moeten worden:
gegeven het mogelijke groeipercen
tage: meer consumptie of verkorting
van de arbeidsduur?
prioriteit voor particuliere of open
bare bestedingen?
de hiërarchie der inkomens;
de ruimtelijke spreiding der bedrij
vigheid;
hulp aan ontwikkelingslanden.
Wie gaat hierover beslissen? Prof.
Albeda: „Een referendum zou een mo
gelijkheid zijn maar de ingewikkeld
heid der materie en de nog bestaande
onkunde bij het grote publiek maakt
deze methode tot een illusie". Hij komt
dan tot het volgende systeem: het zit
tende kabinet legt het plan voor aan de
volksvertegenwoordiging. Tegelijkertijd
stelt de parlementaire oppositie een al
ternatief plan op dat zal mogelijk
zijn omdat immers de eerste fase volle
dig openbaar is geweest. Deze plannen
worden zo inzet van de verkiezings
strijd en geeft dus de burger de kans te
beslissen. Dat hiervoor een soort
twee-partijen-stelsel nodig is, is ook
prof. Albeda duidelijk hij gaat dan
ook uit van wat hij noemt een linkse
en een rechtse concentratie.
3. Tet nieuw gekozen kabinet zal als
eerste taak hebben het plan definitief
te ontwerpen, waarbij alle belangheb-
besde organisaties en voornamelijk ook
de SER hun adviezen zullen moeten ge
ven. Daarna zal het door het parlement
moeten worden aanvaard.
4. De laatste fase is die van de uit
voering van het plan: de doelstellingen
liggen vast, zij het dat er correcties
mogelijk moeten zijn met het oog op
onverwachte ontwikkelingen. Het geor
ganiseerde bedrijfsleven en ook de in
dividuele ondernemingen zullen zelf
moeten uitmaken in hoeverre men de
indicaties van het plan zal en wil vol
gen.
Wie tot dusverre dit (niet zo gemak
kelijke) verhaal gevolgd heeft zal nu
ongetwijfeld de vraag stellen: waar en
wanneer komt nu eigenlijk de gewone
man, in politiek opzicht de simpele
staatsburger die eens in de zoveel jaar
z'n stem mag uitbrengen en in econo
misch opzicht de consument die moet
slikken wat hem wordt voortgezet
waar komt hij nu in dit stuk voor? Zie
hier wat prof. Albeda zegt: „Democra
tie veronderstelt dat de burger optreedt
als een actief consument, dat wil zeg
gen dat hij niet slechts ondergaat, maar
dat hij de regering „consumeert" zoals
hij zijn consumptieve functie vervult
ten aanzien van zijn automobiel. Dit
betekent dat hij voortdurend nagaat
wat er aan de hand is, beoordeelt wat
er gebeurt en zijn verantwoordelijkheid
voor wat er plaats vindt aanvaardt, zo
wel indien dat goed gaat als wanneer
het niet goed gaat. Het voorbeeld dat ik
geef is in zoverre illustratief, dat in het
geval van de auto evenals in dat van
het plan een zeker minimum aan des
kundigheid van de consument wordt
gevraagd. Dit minimum aan deskundig
heid is, en daar gaat het om, een
vrucht van de actieve belangstelling die
de mens koestert voor zijn vervoermid
del. In het geval van de politieke parti
cipatie willen wij graag de omgekeerde
volgorde realiseren, namelijk de inte
resse kweken door een voldoende infor
matie te verschaffen".
Erg optimistisch op dit punt is prof.
Albeda niet. Hij constateert dat volks
hogescholen en andere vormingscentra
op dit punt van (economische) informa
tie al belangrijk werk hebben verricht
en ook dat de dagelijkse lectuur van
een krant in Nederland gelukkig in
vrijwel alle gezinnen is ingeburgerd.
Maar hij signaleert ook „de grote ver
leiding van de twintigste eeuwse wel
vaartsstaat om toe te geven aan de leu
ze die niemand uitspreekt maar in de
praktijk velen inspireert: „Consumeer
en zwijg". Die leuze moet worden
weerstaan zo zegt hij. „Want zonder
inzicht en belangstelling bij de kiezers
en bij de leden der belangengroepen
voor de noodzaak van een vooruitzien
de politiek, is een dergelijke politiek
eenvoudig onuitvoerbaar".
Het is jammer dat de schrijver deze
..interesse door informatie"-stelling niet
dieper heeft uitgewerkt, want dit is
precies het zwakke punt in heel zijn
constructie. Hij besteedt daarna nog
wel een bladzijde aan de democratie in
de afzonderlijke onderneming, maar dat
is een hoofdstukje apart en niet het
sluitstuk van zijn redenering. Kern
vraag van alles is of de wetenschap, die
top van planners, in staat is de keuze
mogelijkheid zo simpel en duidelijk te
stellen dat de kiezer wéét wat hij kiest
en waarom hij dat kiest. En waar ver
uit de meesten dat voor wat de keuze
van hun auto betreft al niet kunnen
vertellen, hoe zullen ze het weten als
het gaat over zo iets ingewikkelds als
„het plan"...!
„Als elke minister en staatssecretaris iedere dag
zulke opmerkingen zouden maken, zouden we in een
goed landje leven."
Dat commentaar geeft de Leidse hoogleraar prof.
dr. P. Thomas op de uitspraken van staatssecretaris
Kruisinga over de gevaren, die aan het roken zijn ver
bonden. Nog belangrijker dan een diepgaander borst
onderzoek uitgebreider dan de periodieke long
controle, die de Nederlandse bevolking tot op dit mo
ment krijgt vindt hij de preventie.
Prof. Thomas: „Het probleem waar je bij een ingrij
pender onderzoek op stuit, is, dat als je de categorie-
patiënten die toevallig worden gevonden, vergelijkt
met de mensen die met klachten komen, de prognose
voor de eerste groep weinig beter is dan voor de twee
de. Ik ben bang dat je met zo'n onderzoek wel enorm
veel rumoer maakt, maar dat de oogst uiteindelijk toch
gering zal zijn.
Daarbij moet niet worden vergeten dat als een lon
gafwijking wordt geconstateerd, twintig procent van
de gevallen te behandelen is. Voor mijn gevoel gooi je
met zo'n grootscheeps onderzoek dan toch veel geld
weg. Met veel minder zou ik ook iets kunnen berei
ken".
ker geen verdere toelichting behoeft, vindt hij niet dat
een anti-rookcampagne op kanker moet worden vastge
pind. „Dan ga je volgens mij op de angst van de mens
mikken en er zijn voldoende aanwijzingen om te kun
nen concluderen dat angst een slechte raadgever is.
Nee, als je kanker gebruikt als angstmotief ben je op
de verkeerde weg".
De voorlichting over de gevaren van het roken is
volgens prof. Thomas van groot belang. „De uitspraak
van dr. Kruisinga kan in dat verband een bijzonder
positieve werking hebben".
Prof. Thomas, zelf tot in 1958 een stug roker soms
twee pakjes per dag; nu alleen nog bescheiden gebrui
ker van zijn sigaren en pijptabak moet zijn patiën
ten geregeld de mededeling doen dat zij hun rokertjes
aan de kant moeten leggen.
„Gemakkelijk is dat niet. Dat begrijp ik. Zelf bevind
ik mij nog steeds in het stadium dat ik het lekker
vindt. De ervaring met patiënten is, dat ze het wel
doen als ik dat dwingend adviseer. Het is me echter
nog nooit gelukt om gewoon op mijn autoriteit iemand
van het roken af te brengen.
Die methode met minder geld is voor de hoogleraar
m dp radiologie: de preventie, een woord, dat hij met
hocidletters schriift. HopwpI de bank rok°n - lonvkan-
„Wel is het een feit, dat op wetenschappelijke verga
deringen van artsen belangrijk minder sigaretten wor
den gerookt dan vroeger. Het is me trouwens nog
altijd een raadsel waarom er nog artsen zijn, die nog
niet zijn gestopt met roken. Het is toch zonder meer
gebleken dat de roker twintig maal meer kans heeft
om longkanker te krijgen dan een niet-roker. Zelfs
cityaren en piinrokers ziin nog iets in het nadeel bij
PROF. DR. W. ALBEDA
interesse kweken door informatie
De woorden van staatssecretaris Kruisin
ga over het roken van sigaretten hebben
indruk gemaakt men merkt het uit de
gesprekken her en der. Maar laat nie
mand zich illusies maken: de sigaretten-
verslaving wordt er niet minder om.
Even weinig resultaat zal het hebben
om op welke manier dan ook waarschu
wende woorden of misschien zelfs een
doodskop op de pakjes af te drukken of
om angstaanjagende filmpjes op het
tv-scherm te laten verschijnen. Het resul
taat zal zijn dat men blijft roken, mis
schien met zoveel angst in het hart dat
psychische stoornissen gaan optreden.
Desondanks: zolang de sigaret blijft
zoals ze nu is blijft roken een ernstig
kwaad en een aanslag op de volksge
zondheid. Daarom zijn er twee mogelijk
heden: verander de mensen en/of veran
der de sigaretten.
Dat veranderen van de mensen kan al
leen maar als men bij de jeugd begint.
Een intensiev e campagne tegen het ro
ken van deze sigaretten op de scholen
zou ons welkom zijn.
Het meeste heil is daarom te verwach
ten van een verandering van de sigaret.
De knapste koppen moeten er zich op
bezinnen hoe dit genotmiddel tot een on
schadelijk genotmiddel kan worden ge
maakt. Laat een dergelijk onderzoek mil
joenen guldens kosten de gezamenlijke
sigarettenrokers en waarschijnlijk ook de
fabrikanten zullen het met graagte beta
len.
Het meest opvallende tijdens de behan
deling van de begroting voor sociale za
ken in de Tweede Kamer was, dat de
oppositie nogal vriendelijk deed tegenover
minister Roolvink, onlangs nog de „meest
verguisde politicus van Nederland" ge
noemd! Natuurlijk hadden de socialisten
en de andere leden van de oppositie kri
tiek, maar de toon was toch milder dan
de laatste tijd gebruikelijk was.
Er waren meer opvallende zaken in en
buiten de Tweede Kamer. Minister Rool
vink sprak gisteren waarderende woorden
aan het adres van drs. Ter Heide, de op
volger van Kloos als voorzitter van het
NVV. In deze waardering was het liberale
Kamerlid Rietkerk de minister al voor ge
weest. De VVD-er sprak zijn vertrouwen in
de nieuwe voorzitter van het NVV uit.
Ditzelfde had op zijn beurt drs. Bakke
nist, de voorzitter van het Verbond van
Nederlandse Ondernemingen (VNO), dins
dagmiddag in Den Haag ook al gedaan.
En dan ten slotte nog een opvallend
feit: tijdens de debatten in de Eerste Ka
mer over de begroting van economische
zaken viel het woord „loonexplosie" niet.
Wat kunnen we hieruit afleiden? Het
staat in elk geval vast dat de nieuwe
voorzitter van het NW zaterdag met zijn
„installatierede" een goede indruk heeft
gemaakt. De waardering van overheid en
werkgevers tegenover de voorzitter van
het grootste werknemersverbond is een
begin van vertrouwen. Er ligt een basis
voor zoals de VVD-er Rietkerk het
noemde hard maar constructief onder
handelen.
Het sociale klimaat is milder geworden.
Wanneer deze tendens zich voortzet moet
het mogelijk zijn om door goed overleg
de in de periode-Kloos aangekondigde
loonexplosie te vermijden.
mensen die helemaal niet roken".
In die preventieve strijd tegen het gebruik van siga
retten acht de hoogleraar vooral de psychologische be
nadering van groot belang. „Er zou eens een onderzoek
moeten worden ingesteld naar de beweegredenen van
de mens om te roken".
Een van de aantrekkelijkheden van het boekje
„Beleid in de zeventiger jaren" is dat het opstel van
prof. Alberda wat verderop wordt gevolgd door een
beschouwing van de voorzitter van het Christelijk
Nationaal Vakverbond, J. Lanser, onder de titel
„Vakbeweging in de zeventiger jaren". Zonder enige
twijfel kent de heer Lanser de opvattingen van de
Rotterdamse hoogleraar en uit zijn visie op de jaren
zeventig blijkt dat hij het er mee eens is. Hij deelt de
zorgen over de steeds breder wordende kloof tussen
technocratie en democratie en hij zet uiteen op welke
wijze de vakbeweging wil bijdragen tot het over
bruggen daarvan. Hij doet dat anders dan de hoogle
raar minder wetenschappelijk, meer in de strijd
bare vakbondsstijl hier en daar ook wat vaag alsof
hij bang is dat men hem op z'n woorden zal vangen.
Dat maakt enerzijds zijn bijdrage aan dit boekje ge
makkelijker leesbaar, anderzijds wel minder impone-
REND.
Die voorzichtigheid vindt men al direct in het be
gin als de heer Lanser uiteenzet hoe het komt dat de
vakbeweging niet een en ongedeeld is. Hij stelt dat
een fusie van de drie vakcentrales (gewenst door
vakcentrales NVV) niet in zicht is. „Bij het NKV
maar vooral bij het CNV ligt. de wenselijkheid van
een naar eigen levensbeschouwing gemerkte organi
satie verankerd in de overtuiging van vele leden". Of
hij het zelf met die vele leden eens is zijn manier
van schrijven wekt enigszins de indruk dat dat niet
helemaal het geval is.
De strijdbaarheid komt vooral naar voren als hij
de vraag behandelt of er in de moderne maatschappij
nog wel behoefte is aan een vakbeweging en als hij
zich afzet tegen de bewering dat „de vakbeweging
zich als het ware heeft verhard tot een instituut
waarvan het apparaat de dienst uitmaakt, zodat het
een onbeweeglijke beweging is geworden". Hij geeft
toe: een instituut dat zich primair richt op de mate
riële dienstverlening valt niet onder de categorie be
weging. Maar de vakbeweging heeft niet alleen een
dienstverlenende functie, zij heeft ook een maat
schappij-kritische functie. En vanuit dat gezichtspunt
bezien is de vakbeweging volop in beweging!
Die maatschappij-kritische functie vindt men heel
duidelijk terug als de heer Lanser de meest belang
rijke doelstellingen op een rijtje zet waarnaar in de
komende jaren gestreefd zal worden. Daarbij gaat
het over de nood van grote schaarste, bestaansonze-
kerheid en willekeur in de ontwikkelingslanden; over
de Europese Gemeenschap die een werkelijke demo
cratisch ingerichte gemeenschap moet worden; over
de democratisering van het bedrijfsleven en de ver
nieuwing van het onderwijs waardoor ieder werke
lijk gelijke kansen krijgt; over een meer aanvaard
bare inkomensverdeling en over het kritisch inspelen
op technische en economische ontwikkelingen de
taak dus waarover ook prof. Alberda schreef zij
het dat niet uit diens opstel bleek dat het altijd
allemaal „kritisch" moet zijn.
Niet helemaal duidelijk wórdt of dit lijstje van
belangrijke doelstellingen zo moet worden beschouwd
prioriteit moet hebben. De heer Lanser zegt dat het
dat wat bovenaan staat ook inderdaad de hoogste
telkens gaat om het maken van een keuze, echter
niet een keuze van het een of het ander maar een
keuze van de een wat meer en de ander wat minder.
Dat is duidelijk Het maken van die keus verlangt
„het afwegen van de betreffende vraagstukken naar
dringendheid". Dat lijkt duidelijk maar is het niet.
Want nergens vermeldt de heer Lanser welke weeg
schaal men voor het wegen van die dringendheid
gebruikt. We hebben alle eerbied voor een zin als
deze: „Bij al deze onderwerpen gaat het om de fun
damentele vraag naar een samenleving waarin de
gedachten van het evangelie betreffende menselijk
heid, gerechtigheid en solidariteit zijn te herkennen"
maar het is een wat vage inspraak als men die
stelt tegenover de keiharde manier waarop de vakbe
weging te werk pleegt te gaan.
Veel duidelijker en ook sterker wordt het verhaal
als de heer Lanser „afdaalt" naar het niveau van de
onderneming en uiteenzet welk sociaal beleid hij bin
nen een onderneming gevoerd wil zien. Onder sociaal
beleid verstaat hij „een beleid dat er van uitgaat dat
de werknemer volwaardig mens en bedrijfsgenoot is
en dat tot doel heeft hem dien overeenkomstig tot zijn
recht te laten komen, zowel in zijn werk als in het
geheel van de onderneming. In dit beleid staat de
mens en zijn welzijn centraal. In zijn kern is sociaal
beleid derhalve welzijnsbeleid." Daarop voortbou
wend formuleert hij een aantal wenselijkheden die te
maken hebben met de mogelijkheden tot persoonlijke
ontplooiing van de werknemer: scholing, promotie,
een voldoening schenkende arbeidsplaats, waar nodig
omscholing als de nieuwe technische ontwikkelingen
daarom vragen. En natuurlijk: democratisering van
de onderneming, dus het betrekken van werknemers
in de besluitvorming en in de beslissingen op elk
niveau van de onderneming. „De onderneming be
hoort zo te worden georganiseerd dat daardoor de
werknemer als het ware wordt uitgedaagd zijn mon
digheid en verantwoordelijkheid waar te maken", zo
zegt de heer Lanser.
Blijft ook hier de alles overheersende vraag: wordt
al dat werken van de leiders der vakbeweging, dat
sterk beklemtonen van de maatschappijkritische
functie en dat door blijven hameren op de noodzaak
tot democratisering, wordt dat alles ook door de le
den gedragen. In feite dezelfde vraag die hierboven
gesteld werd ten aanzien van de democratiserings-
drang van prof. Alberda Ook de heer Lanser brengt
die vraag niet verder tot een oplossing. Hij erkent
volmondig dat de vakbeweging vooral in haar maat
schappij-kritiek, een instrument moet zijn van haar
leden. En hij voegt er aan toe: „Daarom zal de inter
ne structuur van de vakbeweging zo moeten zijn dat
de leden kunnen beslissen over de richting van het
beleid. Waar dat zo is mag worden verwacht dat de
activiteiten van de vakbeweging door de leden zullen
worden gedragen."
Het mag worden verwacht... maar is het ook zo?
Op dit punt past vaagheid wel het allerminst!
l