i
LOUIS DOBBEL
Pattie May.
„Voor 't stille Uur".
Gemeentebelangen.
P aatselijk Nieuws.
FEUILLETON
MEDEZEGGENSCHAP.
En Abraham zeideZie toch
ik heb mij onderwonden te spre
ken tot den Heere hoewel ik
stof .en assche ben.
Gen. 18 27.
Welk een heilige teederheid spreekt
uit dat woord van den Patriarch Abra
ham! Welk een nederig, toch vrijmoe
dig, welk een vertrouwelijk, toch
respectvol woord.
Abraham spreekt, tot den Heere
God.
O, op ieder dorrend blad, dat de
herfstadem ons ritselend neerwerpt
voor den voet; in iedere veelkleurige
zonnestraal, welke neerglijdt in uw
huiskamer in ieder microscopisch
Lichaam; in iedere bloemkelk; op
iederen halm staat dat groote woord
geschreven; onleesbaar voor den na
tuurlijken mensch; leesbaar echter, als
in gouden letteren, voor degenen, die
in Hem zijn ingeplant. Niemand van
de kinderen der menschen kan zich
Hem denken, doorgronden, peilen.
Niemand kan de volmaaktheid van
zulk een oneindig Wezen verstaan.
Niemand kan ook zelfs het allerge
ringste van één Zijner eigenschappen
begrijpen. Alleen het geloof stijgt bo
ven het weten uit. Alleen het kinder
lijk geloof heeft de vleugelen van het
verstand gegrepen, aangebonden; en,
waar ons verstand duizelend stil
staat, daar aanvaardt het geloof den
tocht door het onmetelijke en brengt
hulde aan Hem, Die is en Die was
en Die komen zal.
Menschen zijn soms zonnestralen.
Hij is de zon; menschen zijn druppe
len. Hij is, de oceaan. Hij is glorieus
boven alles. Hij is heilig en woont
in het heilige en Engelen roepen tot
de Engelen: „Heilig, heilig, heilig is
de Heere der heirscharen; de gansche
aarde is van Zijne heerlijkheid vol
(Jesaja 6 vs. 3)".
En tot dien Eeuwige spreekt Abra
ham, als een man met zijne vriend
spreekt. Hij heeft zich ondervonden
om met den Heere te spreken; maar
hij belijdt het, dat er tusschen Hem
en God een soortgelijk verschil be
staat. God de eeuwige Geerst Abra
ham een handvol stof uit het stof
genomen, voor het stof naar zijn
lichaam bestemd: Tn het stof wonen
de; voor het stof werkende; etende
het stof der aarde tot instandhou
ding van zijn stoffelijk lichaam. Welk
eene belijdenis van broosheid, zwak
heid, onreinheid!
Tegenover den Oneindige een
handvol stof. Tegenover den Euwige
mensch.
Daar is geen punt van vergelijk
meer. Hier houdt a}le overeenkomst
op. Ja, hij belijdt assche te zijnVer
brande specie. Rest van hout door
vuurgloed verteerd. Asch, puinhoop
na brand, ruïne. De zonde heeft het
gebouw der menschheid in brand ge
zet. De rosse gloed steeg op uit het
Paradijs en wierp zijn hellen schijn
op het vlammig lemmet eens zwaards
bij den ingang van den Hof. De
hartstócht heeft den reine verteerd.
Een vuurbrand heeft hem ondermijnd.
Hij is weg. Hij is op. Adam is ge
vallen, ingestort als een brandend
perceel, en niets dan een handvol
asch (wie biedt er nog geld voor een
handvol asch!) is er overgebleven.
Stof en asch! In die belijdenis ligt
de weemoed van onze geringheid,
onze kleinheid, en de smart over den
val van Adam, in Abraham zichtbaar
En toch, God sprak met Abraham
en Abraham spreekt nu met God.
God veroorlooft den mensch om weer
met Hem te spreken, zich voor Hem
neer !te buigen, van Hem iets te
neer te buigen, van Hem iets te
vragen.
De onreine mag naderen tot den
Reine; de eindige mag spreken uit de
aarde aardsch, mag van den Eeuwige
ontvangen de verzekering, dat ook
hij weer in gemeenschap met God
mag leven.
Ja, God de Heere heeft het ver
gund, dat de asch verwisseld mag
worden met sieradiën, het rouwkleed
een bruidsgewaad mag zijn.
De gevallene mag weer opbeuren
het ootmoedig gebogen hoofd, zoo
als de door droogte dorstige - bloem
kelk haar hoofd opbeurt bij voor-
jaarsregeïi.
Dat nu is het voorrecht van den
gevallenen mensch, en terecht zingt
de gemeente des Nieuwen Ver bonds:
„In Adam door den dood geveld,
„In Christus schooner weer her-
In Christus Jezus wil God weer in
intieme verhouding treden met de ge
vallen menschheid, en gelijk God op
gansch bijzondere wijze zich aan
Abraham openbaarde en met Abra
ham sprak, zoo heeft de Heere God
in Christus, den middelaar Gods en
der menschen aangenomen, waar
door een arme zondaar weer mag
oprijzen om met den Heere te spre
ken.
Hij zelf kwam tot ons en vroeg
wat ons deerde. „Wien zoekt gij?"
„Wat weent gij?" Spreek vrijuiL van
uwe moeiten, van uwe zorgen, van
uwe zonden, van uwe angsten. Hij
weet van uwe ellende, ellendige. Hij
weet van uwe zorgen, beangstige
duive. Hij weet van uwe klachten,
ouders, die de toekomst uwer kinde
ren zoo donker inziet en eigen toe
komst vreest.
Ach, spreek er met uwen God over!
Want Hij kan helpen, als menschen -
hulp faalt en Hij lijdt mede in uw
lijden met innige deernis. Maar Hij
wil ook, dat gij er met Hem over
spreekt. Hij wil er om gebeden zijn.
Spreek er dan met uwen God over
wat u het harte deert. God is een God
der middelen, en Hij schenkt ons het
middel des gebeds, zoodat wij mogen
spreken met Hem, hoewel wij stof en
assche zijn. Ja, Hij zegt tot ons:
„Opent uwen mond en eischt van Mij
vrijmoedig!" Hoewel stof en assche
God wil zich van den rechtvaardige
laten verbidden.
Hoewel stof en assche in Chris
tus schenkt Hij genade voor genade.
Dat wij ons dan vele malen, daartoe
aangespoord door de krachtige wer
king des Heiligen Geestes, mochten
ondervinden om tot den Heere te
spreken, hoewel wij stof en assche
zijn.
Het geval-Halfweg heeft nog al be
roering gebracht.
We bedoelen het besluit der Di
rectie van de suikerfabriek te Half
weg, om dit najaar maar eens niet
mee te doen met de suiker campagne,
De heeren zijn op hun kantoren
eens aan het cijferen gegaan en toen
ze met hun vele en lange bereke
ningen klaar waren, hadden ze met
een de overtuiging, dat deze keer hun
bedrijf weinig of niet loonend zijn
zou. 't Leek hun daarom verstandig
de fabriekspoorL gesloten te houden.
Natuurlijk beteekent dit besluit van
de Directie voor zeer veel arbeiders
gezinnen derving van belangrijke in
komsten en dus gebrek, en dat nog
wel vlak voor den duren wintertijd.
Het spreekt vanzelf, dat over dit
Halfwegsche geval de tongen zijn los
gekomen.
De een roept moord en brand over
de houding van de heeren, die alleen
letten op eigen zaak en zak en er ijs
koud onder blijven als door hun be
slissing massa's arbeiders in armoe
worden gedompeld en straks van el
lende crepeeren.
De ander loopt wat minder hard
van stal, maar vindt toch wel, dat
de Directie niet maar zoo zonder
eenig overleg met de betrokkenen,
dit krasse besluit had mogen nemen.
Misschien had men wederzijds tot'n
vergelijk kunnen komen, dat zeker
van de partijen geldelijke opofferin
gen zou hebben gevraagd, maar waar
door dan toch het bedrijf kon voort
gaan en erger toestanden zouden zijn
geweerd.
Eindelijk zegt een derde, dat de Di
rectie niet anders handelen kon.
Wanneer de verantwoordelijke lei
ders van een bedrijf op hun tien vin
gers kunnen narekenen, dat de pro
ductie geen baten zal geven, of erger,
op verlies zal komen te staan, dan
zouden zij een klinkklare dwaasheid
begaan, als ze toch doorgingen of be
gonnen met produceeren. Dat zou im
mers gelijk staan met het graven van
eigen graf en wie kan het iemand
kwalijk nemen, dat hij daarvoor fees
telijk bedankt? En wat het overleg
met de belanghebbenden betreft, daar
moet men volstrekt niet van reppen,
want dat is een poging om de ele
mentaire door God gewilde en inge
stelde, diep in de menschelijke na
tuur wortelende economische wetten
terzijde te stellen en van bovenaf
door menschenhand de economische
orde te dwingen.
Met dit geval-Halfweg komen we
weer onmiddellijk in directe aanra
king met het vraagstuk der medezeg
schap.
Duidelijk teekenen zich drieërlei
stroomingen af. Daar is de socialis
tische eisch om medezeggenschap der
arbeiders in het bedrijf, die zich met
niet minder tevreden stelt, dan met
het recht voor de arbeiders 0111 mede
te beslissen in alle bedrijfsaangelegen-
heden.
Dat is de medezeggenschap der mo
derne democratie, die bij de leiding
en in het beheer djer fabriek stem in
het kapittel wil hebben; zij is niet te
vreden mei een plaats in de roef,
maar wil aan het stuurrad der onder
neming zitten. En laten we er maar
aanstonds aan toevoegen, dat het eind
van haar streven vertolking vindt in
de bekende leus: de fabriek aan de
arbeiders. Het moet gaan langs het
station der medezeggenschap naar het
eldorado der alléénzeggenschap.
Vlak daartegenover gaat de liberaal
economische strooming. Zij komt met
het oude vuur van vijftig jaar terug
op voor de zelfstandigheid van den
ondernemer en beschouwt elke in
menging in de bedrijven van regee
ring of vakorganisatie als een aan
randing van de heilige rechten van
den patroon. Deze, en deze alleen zal
te beslissen hebben over arbeidsvoor
waarden, over arbeidsduur, over ar
beidsloon en ook over het al of niet
stopzetten van een bedrijf. Ook de
vraag naar overleg wordt kort en
bondig van de hand gewezen, want
overleg houdt in een zekere erkenning
van een recht der arbeiders om in
vloed uit te oefenen op den gang van
zaken en juist van dat recht wil het
oude liberalisme niet weten. Zeker,
er komt wel eenige kentering. Nog
niet zoo lang geleden werd het Ver
bond yan Ned. Werkgevers danig de
les gelezen door het liberale Alge
meen Handelsblad, omdat het in zijn
orgaan zich principieel verzet had te
gen de medezeggenschap in hetHaag-
sche trambedrijf. Maar al is het waar,
dat in dit opzicht de magneet van
de liberale-economie schommelingen
gaat vertoonen, haar richting wijst
toch nog steeds naar het koude in
dividual da1- te d<e vorige eeuw
zoo meedoogenloGs" den arbeider ver
drukte en alleen bedacht scheen op
eigen welvaart zonder zich om den
naaste te bekommeren.
Een derde s (rooming beweegt zich
tusschen die beide door en dat is die
der Christelijker économie. Zij wil
©enerzijds de maatschappij hoeden
voor de alleenheerschappij van den
ondernemer, terwijl zij anderzijds
zich even schrap zet tegen het stre
ven om aan de arbeiders een zeggen
schap in het bedrijf toe te kennen,
waardoor feitelijk de zelfstandigheid
van den patroon wordt te niet ge
daan en het beheer der onderneming
in handen komt van den ondernemer.
We hebben daarom den strijd naar
twee fronten te voeren.
Hierover in een volgend artikel.
Raadsvergadering.
Spoedeischende openbare vergade
ring van den Raad der Gemeente
Veenendaal op Donderdag 30 Septem
ber 1926, des namiddags ten 12.15
uur.
Voorzitter: Mr. J. J. P. C. van
Kuijk.
Secretaris: D. Blankespoor.
De Voorzitter opent de vergade
ring en leest het gebed voor.
Afwezig zijn de heeren J. van Leeu-
ft
een stevige hartver
sterking. B Z K wekt
nieuwen moed en doet
vermoeidheid verge
ten Door de stevig
heid is B Z K 't voor-
deehgst in het gebruik.
ROTTERDAM
ÜMJÜI
(Wordt vervolgd.)
wen Hzn., R. v. Eist en H. Rebergen.
Slechts 2 onderwerpen zijn te be
handelen.
Punt 1 der agenda: Voorstel van
Burgemeester en Wethouders tot het
aangaan van een leening tot een maxi
mum bedrag van f 256.000.—tot con
versie van diverse leeningen en voor
den bouw van eierpakloodsen, ver
bouw Patrimonium School, maken
van afrastering eiermarkt, bouw paar
denstallen.
Deze leening dient ter aflossing der
leeningen gesloten bij de Algemeene
Friesche Levensverz. Mij. ad ö1/» pCt.
en bij de Levensverz. Mij. „Utrecht"
eveneens ad 5y* pCt. en bij de N.V.
Gebr. van Leeuwen's Wolindustrie ad
6 pCt.
De Algem. Friesche bood nu aan
bovengenoemd bedrag ad f256.000 te
willen leenen tegen den koers van
43/4 pCt. a pari, zoodat dus een aan
merkelijke besparing kan plaats heb
ben door dc bestaande 2-eetiingen af
te lossen.
De heer Hekster- was tegen con
versie. Hij was van meening, dat te
gen een nog voordeeliger rente type
kon worden geleend, zoo men pro
beerde deze te plaatsen bij de Natio
nale bankvereeniging. Ook dacht hij
dat de gemeente dan veiliger zou
gaan en men meer kanis van slagen
had. En dan een zoo gewichtige zaak
in spoedeischende vergadering te be
handelen, was volgens den heer Hek
ster niet noodzakelijk.
De Voorzitter gaf over een en
ander toelichting. Dat deze zaak in
spoedeischende vergadering werd be
handeld, was noodzakelijk omdat de
geleende gelden 3 maanden van te vo
ren moeten worden opgezegd, zoo
dat de laatste datum van opzegging
30 September was, zal de leening
op 1 Januari geconverteerd kunnen
worden. En daar de Alg. Friesche Le
vensverz. Mij. eerst een vergadering
van commissarissen moest beleggen,
om tot het aangaan van een groote
leening als deze te besluiten, had de
V oorzitter niet tijdiger een ver
gadering kunnen beleggen.
Wat betreft het rentetype, de Voor
zitter is van meening, dat deze waar
den aangegaan gerekend ook naar an
dere grootere gemeente-leeningen.
Wanneer vandaag de leening niet
werd opgezegd, zou de gemeente eerst
tegen 1 Januari 1928 kunnen aflossen,
omdat alleen zulks kan plaats heb
ben op 1 Januari.
Hierna werd z. h. st. besloten di
rect de bestaande leeningen op te zeg
gen, waar de heer Heksier zich tegen
verklaarde en hiervan aanteekening
in de notulen verzocht.
Punt 2. Benoeming van een onder
wijzer aan de Öpenb. Lagere school.
Met algemeene stemmen wordt be
noemd de heer J. H. Boer te Uit-
huizermeeden.
Daar van de rondvraag niemand
gebruik maakte sloot de Voorzitter
de vergadering.
Bekendmakingen.
Burgemeester en Wethouders van
Veenendaal maken bekend, dat voor
hen, die het gewoon of buitengewoon
lager onderwijs hebben genoten en
niet meer onder de verplichting val
len dit onderwijs te volgen, de gele
genheid bestaat tot het genieten van
vervolgonderwijs.
Dit vervolgonderwijs wordt gege
ven: voor de jongens iederen Maan
dag, Woensdag en Vrijdag gedurende
de maanden October 1926 t.m. Maart
1927 des avonds van 7 tot 9 uur.
Het strekt zich uit over de vol
gende vakken: rekenen, Nederland-
sche taal, kennis der natuur en tee
kenen.
Voor de meisjes, iederen Dinsdag
en Donderdag gedurende de maan
den October 1926 tot en met Sep
tember 1927, des avonds van 7 tot
9 uren.
Het strekt zich uit over de vol
gende vakken: rekenen, Nederland-
sche taal, kennis der natuur en nut
tige handwerken.
Voor het genieten van dit vervolg
onderwijs zal een schoolgeld worden
geheven naar evenredigheid van het
inkomen, terwijl beneden een inko
men van f 1000— geen schoolgeld
verschuldigd is.
Ouders of verzorgers, die hun kin
deren het vervolgonderwijs wenschen
te laten volgen worden verzocht daar
van vóór 5 October 1926 aangifte te
schijnlijk niet lager zal kunnen wor-
doen bij het hoofd der openbare la
gere school den heer K. J. van Os.
De Burgemeester van Veenendaal
brengt onder de aandacht, dat de ver
vroeging met een uur van den wette-
50
„Ik ben moe, dank u," was het vrij afgetrokken
antwoord en zij liep het huis in en ging voor het
open raam van de bibliotheek zitten.
De zon was juist ondergegaan achter een gordijn
van bergachtige wolken en ontstak een vulkaan,
van welks zilver omlijnden krater woeste purperen
stralen omhoog schoten, bijna tot aan den hel
deren blauwen hemel, terwijl hier en daar, door
kloven en langs gloeiende rotswanden, het licht
gele lava neerstroomde naar den horizon.
Met afwezigen blik rustten haar oogen op dit
luchtgevaarte en de schoonheid daarvan ging voor
haar onopgemerkt voorbij, want zij keek ver over
de westelijke poort van den dag en zag een bloed
plas een star gelaat gekeerd naar boven een
gekist lijk, bestrooid met papavers en rosmarijn
een bleeke, stervende vrouw, wier golvend haar
het hoofdkussen omlijnde met goud een groot,
diep graf onder de ruisphende kastanjeboomen in
wier toppen als een eindeloos refrein den wan
hoopskreet van een gebroken hart scheen te weer
klinken.
„O, Harry! mijn man."
Haar verbeelding bleef toeven in het verleden
en stelde haar voor oogen twee blonde, vroolijke
kindertjes, plotseling weezen geworden in rj>uw-
kleeding om hun ouders, wier liefhebbend, wa
kend oog nu voor goed was gesloten onder de
wilde klaver en de neerhangende braamstruiken.
Verdiept in deze herinneringen zat zij met haar
hoofd geleund tegen het raamkozijn en bemerkte
niet, dat meneer Paerson was binnengekomen tot
zijn harde, booze stem haar deed opschrikken.
„Pattie May, welke verontschuldiging heb je aan
te bieden voor het beleedigen van een bloedver
want en een gast onder mijn dak?"
„Geen enkele, meneer."
„Wat. Hoe durf je zoo ruw en onbeleefd zijn
tegenover een gast, wiens aanspraak op hoffelijk
heid en gastvrijheid in dit huis zeker meer gewet
tigd en gemakkelijker te erkennen is dan die van..."
Hij hield op en schopte een voetbankje, waarop
Pattie's voet had gerust, uit den weg. Zij was op
gestaan en zij keken elkaar recht in 't gelaat.
„Ik wacht op de voltooiing van uw zin, meneer
Paerson."
Hij uitte een vloek en smeet zijn sigaar het
raam uit.
„Waarom weigerde je Amos de hand te geven?
Ik ben van plan de waarheid te weten te komen en
het zou van jouw kant je heel wat ellende bespa
ren, als je die dadelijk zei."
„Als u mijn rede eischt te weten, moet u niet
beleedigd zijn, als is die onomwonden zeg. Uw
neef is een moordenaar en behoorde te worden
opgehangen. Ik kon mij er niet toe dwingen een
hand aan te raken geheel besmeurd met bloed."
Meneer Paerson boog zich voorover en keek
haar recht in de oogen.
,Je bent óf gek, óf je bent totaal in de war, wat
berreft de identiteit van den man. Cragg is evenmin
schuldig aan moord als je en ik heb langzamer
hand leeren denken, dat je te vroom bent om zelfs
een booze gedachte te voeden. Maar je hersens
schijnen van streek te zijn; „je groote geleerdheid
brengt je tot razernij."
„Neen, meneer," het is geen hersenschim. Ik ver
gis mij niet. Het is een vreeselijk afschuwelijk feit,
waarvan ik eens getuige was en dat zich in mijn
geheugen heeft ingegrift. Zoolang ik leef zal het
mij blijven vervolgen. Ik zag hem meneer Dale
doodschieten en hoorde alles wat er dien vreeselij-
ken morgen voorviel. Hij is dubbel schuldig hij
is evengoed de moordenaar van mevrouw Dale als
van haar man, want de schok doodde haar. O, als
ik haar gezicht maar kon vergeten en den ziels
kreet, toen zij onmachtig neerviel over het lijk van
haar man."
Een nadenkende uitdrukking gleed over meneer
Paersons gelaat, toen mompelde hij:
Dale? Dale? O, ja, dat was de naam van den
man, dien Cragg doodde in een duel. Bah? je hebt
een storm ontketend in een glas water. Amos nam
alleen „voldoening" voor een beleediging, die Dale
hem in het publiek had aangedaan."
Zijn toon was spottend en zijn lippen krulden
zich, maar een vreemde bleekheid over toog zijn
gelaat van zijn kin tot zijn slapen; en een wilde
blik in zijn oogen en een duister samentrekken van
een niet geringen storm van drift, die er in hem
broeide.
„Ik weet meneer, dat gewoonterecht en de pu
blieke opinie dat over blij fsel,uit de eeuw der bar
baren, dat een schande is voor elke Christelijke
beschaving, rechtvaardigen of tenminste dulden.
Maar ik beschouw een duel als een misdaad; een
lage misdaad, die ik verafschuw en veracht boven
alles. Meneer, ik noem de dingen bij hun eigen
naam en ruk weg het sierlijke omhangsel van
zeden en gebruiken. U zegt „voldoening in een
eerezaak" ik zeg moord, opzettelijke en onver
geeflijke moord. Moord zelfs zonder de verzach
tende omstandigheden van in drift te zijn ge
schied. Een koele, weloverwogen moord met voor
bedachten raad, die het geluk verweest van vrou
wen en kinderen. Het schijnt mij toe, dat de al
machtige God voor zulk 'n daad zelfs in Zijn on
eindige genade nauwelijks vergiffenis kan schen
ken. O, bewaar mij voor de tegenwoordigheid
van dien man, \vien de gedachte, dat hij Harry en
Ellen Dale in één graf heeft gelegd in de rustige
schaduw dier kastanjes, dat hij hun kleine, on
schuldige lievelingen als verlaten weezen op de
wereld heeft gesteld, „voldoening" kan schenken.
De hand reiken aan Amos Cragg? Ik zou haar
liever in het vuur steken, dan die bloedige hand
aanraken. O, wel mocht Dan te huiveren, toen hij
schilderde de afschuwelijke ellenden, waaraan Kaïn.
bloot stond."
(Wordt vervolgd.)
doch de machines mei rust te Ia tón.